ECLI:NL:RBROE:2008:BG3525

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89568 / KG ZA 08-224
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van omgangsregeling tussen grootouder en kleinkinderen

In deze zaak vorderde [oma] de stichting Bureau Jeugdzorg om haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling die eerder was vastgesteld door de rechtbank op 7 mei 2008. De procedure begon met een dagvaarding op 22 oktober 2008, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 oktober 2008. De rechtbank had eerder bepaald dat [oma] recht had op omgang met haar kleinkinderen, [kind 1] en [kind 2], die op dat moment onder toezicht stonden van de stichting. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een dringende noodzaak was om de omgangsregeling te handhaven, gezien het belang van de kinderen en de eerdere instemming van de moeder met de regeling. De stichting had geen juridische basis om de omgangsregeling te beperken, ondanks de huidige situatie waarin de kinderen tijdelijk uit huis waren geplaatst.

De voorzieningenrechter wees de vordering van [oma] toe en bepaalde dat de stichting binnen twee dagen na betekening van het vonnis moest voldoen aan de omgangsregeling. Tevens werd een dwangsom van EUR 250 per dag opgelegd voor elke dag dat de stichting in gebreke bleef, met een maximum van EUR 10.000. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.C.G. Brants op 30 oktober 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 89568 / KG ZA 08-224
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2008
in de zaak van
[Oma],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. I.F.H. Nelissen,
tegen
de stichting STICHTING BUREAU JEUGDZORG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
gemachtigden: E. Strijbos en M. Spelthan.
Partijen zullen hierna [oma] en de stichting genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 oktober 2008
- de mondelinge behandeling op 30 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 mei 2008 is tussen [oma] en de minderjarigen:
1. [kind 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2005],
2. [kind 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2006],
een omgangsregeling vastgesteld van eenmaal per veertien dagen van zaterdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur. De rechtbank heeft in de beschikking vastgesteld, dat [oma] in een nauwe persoonlijke betrekking tot [kind 1] en [kind 2] staat.
3. Het geschil
3.1. [oma] vordert samengevat - :
1. de stichting te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling, zoals bepaald bij beschikking van 7 mei 2008, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 250,-- voor iedere dag dat de stichting na betekening van het vonnis geen uitvoering geeft aan de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling;
2. veroordeling van de stichting in de kosten van deze procedure.
3.2. [oma] heeft gesteld, dat de moeder van de kinderen in week 31 haar kinderen vrijwillig door de stichting uit huis heeft laten plaatsen bij Rubicon. [oma] heeft op 26 en 27 juli 2008 voor het laatst omgang met haar kleinkinderen gehad. In overleg met de stichting heeft [oma] op 9 en 10 augustus 2008 geen gebruik gemaakt van haar omgangsrecht. Vervolgens heeft zij op verzoek van de stichting haar medewerking verleend aan omgang met haar kleinkinderen gedurende 1 uur per week bij Rubicon. [oma] wil thans weer omgang overeenkomstig hetgeen bij beschikking van 7 mei 2008 is bepaald. [oma] heeft sinds de geboorte van haar kleinkinderen altijd omgang gehad en soms zelfs de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding gedragen. De kleinkinderen voelen zich veilig en vertrouwd bij haar en inmiddels is er een zeer intensieve band ontstaan. [oma] wil niet dat de kleinkinderen het gevoel krijgen dat oma hen in de steek laat. De moeder van de kinderen heeft tijdens een telefoongesprek met [oma] verklaard in te stemmen met de onderhavige vordering. Moeder is zonodig bereid dit onder ede te verklaren. Het contact tussen moeder en [oma] is zeer goed. Moeder en [oma] bezoeken momenteel elke maandag tezamen de kinderen bij Rubicon. Op 23 oktober 2008 heeft [oma] nog met de stichting gesproken, maar dit gesprek heeft niet tot een uitbreiding van de laatstelijk plaatsgevonden omgangscontacten geleid. [oma] heeft naar de stichting steeds aangegeven vaker omgang met haar kleinkinderen te willen hebben. [oma] weet dat er op 3 november 2008 weer een gesprek is gepland omtrent de onderhavige kwestie, maar zij heeft weinig vertrouwen in de uitkomst daarvan.
3.3. De stichting heeft verweer gevoerd overeenkomstig de inhoud van de zich onder de processtukken bevindende brief van 28 oktober 2008. De gemachtigden van de stichting hebben volhard bij de inhoud van de brief. Mevrouw E. Strijbos heeft verder namens de stichting verklaard, dat in het belang van de kinderen de in overleg met [oma], de moeder en Rubicon gemaakte nadere afspraken omtrent de omgang met de kinderen zouden moeten worden gehandhaafd. Er vindt momenteel een beschermingsonderzoek plaats door de raad voor de kinderbescherming en dit onderzoek is bijna afgerond. Afhankelijk van de uitkomst zal er een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden ingediend. De kleinkinderen van [oma] verblijven momenteel op vrijwillige basis bij Rubicon. Het doel van de stichting is erop gericht dat moeder en de kinderen worden geplaatst in een vrouwenopvang, waarin moeder zal worden begeleid bij het leren nemen van haar opvoedingsverantwoordelijkheid jegens haar kinderen. Het verblijf aldaar duurt maximaal een jaar en kan op vrijwillige basis plaatsvinden. Het gaat momenteel naar omstandigheden goed met de kinderen. De stichting ervaart [oma] als een zeer betrokken oma van haar kleinkinderen.
[oma] en moeder hebben in het verleden vaak ruzie gehad en moeder is bang dat wanneer de bij beschikking van 7 mei 2008 vastgestelde omgangsregeling weer gaat gelden, alle problemen tussen [oma] en moeder zullen herleven, hetgeen tot veel onrust bij de kinderen zal leiden. Omdat het de bedoeling is dat moeder uiteindelijk de verzorging en opvoeding van de kinderen weer ter hand neemt, ligt voor de stichting het zwaartepunt betreffende de invulling van het omgangsrecht bij de moeder. De stichting is echter wel van mening dat [oma] een plaats in het leven van haar kleinkinderen dient te krijgen. Maandag 3 november 2008 vindt er een gesprek plaats omtrent de ontstane situatie. De stichting had tot nu toe nooit begrepen dat [oma] persé wil dat de door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling wordt uitgevoerd zoals deze is vastgesteld.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in deze procedure sprake van een zodanig recht en belang aan de zijde [oma] dat, mede in het licht van de belangen van de kinderen, het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad geïndiceerd is.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de onderhavige procedure de door de rechtbank, bij beschikking van 7 mei 2008 tussen [oma] en haar kleinkinderen, vastgestelde omgangsregeling als uitgangspunt heeft te dienen. Moeder heeft destijds ingestemd met de omgangsregeling tussen haar kinderen en [oma]. Dat moeder, als gezaghebbende ouder, daar thans - nu de kinderen vrijwillig uit huis zijn geplaatst - anders over denkt is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Op grond van nationale wetgeving heeft de stichting in de gegeven situatie geen juridische basis die haar ten dienste staat om de vastgestelde omgangsregeling in te perken.
Aldus oordelend heeft de voorzieningenrechter in het licht van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind te bezien of handhaving van de omgangsregeling in het belang van [kind 1] en [kind 2] moet worden geacht.
Gelet op de voorhanden gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter niet gebleken dat handhaving van de omgangsregeling niet langer in het belang van de kinderen moet worden geacht. De door de stichting aangevoerde argumenten rechtvaardigen een beperking van het aan [oma] toegekende omgangsrecht niet. Dat een toekomstige ontwikkeling dit mogelijk anders doet zijn leent zich niet voor beoordeling in kort geding.
Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gevorderde onder 1 dient te worden toegewezen.
4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde dwangsom als volgt dient te worden beperkt. Voor elke dag dat de stichting de bij beschikking van 7 mei 2008 vastgestelde omgangsregeling niet nakomt is zij een dwangsom verschuldigd van EUR 250,= per dag, tot een maximum van EUR 10.000,=.
4.4. De voorzieningenrechter acht in deze procedure termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de stichting om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, haar medewerking te verlenen aan de door de rechtbank bij beschikking van 7 mei 2008 tussen [oma] en [kind 2] en [kind 1] vastgestelde omgangsregeling;
5.2. bepaalt dat de stichting voor iedere dag dat zij, na betekening van dit vonnis, geen uitvoering geeft aan de onder punt 5.1. bedoelde omgangsregeling, aan [oma] een dwangsom verbeurt van EUR 250,= per dag, tot een maximum van EUR 10.000,=;
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2008.?
JvdK