ECLI:NL:RBROE:2008:BG4246

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860717-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict met mes tijdens confrontatie tussen inzittenden van twee voertuigen

Op 7 november 2008 heeft de Rechtbank Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige confrontatie op 13 juli 2008 in Venray. De verdachte heeft na een reeks van onbenullige aanleidingen bewust de confrontatie opgezocht met de inzittenden van een Renault, waarbij hij hen agressief benaderde en uiteindelijk een mes hanteerde. Tijdens de vechtpartij raakten drie slachtoffers gewond door messteken en snijwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de slachtoffers, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat er geen bewijs was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/860717-08
Uitspraak d.d. : 7 november 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
na[verdachte]
voornamen : [naam]
geboren op : [geboortedatum]
thans gedetineerd in [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachto[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn (boven)lichaam, heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn (boven)lichaam heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slacht[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in zijn (boven)lichaam heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in zijn (boven)lichaam, heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoff[slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] met een mes in zijn (boven)lichaam, heeft gestoken of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 3 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] met een mes in zijn linker zijde, in elk geval in zijn lichaam, heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 oktober 2008 gevorderd dat het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan.
7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank merkt voorts op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar paginanummers, deze verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de “print van scan 24.09.2008 van origineel” van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, district Venray, basiseenheid Horst, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2353/08-004400, gedateerd 17 september 2008 en de daarbij behorende bijlagen.
7.2.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank
Op 13 juli 2008 krijgt de politie een melding dat er een vechtpartij plaats vond te Venray, waarbij sprake is geweest van gebruik van messen. Ter plaatse treffen de verbalisanten drie slachtoffers met snij- c.q. steekwonden aan. Van één van de slachtoffers verneemt de verbalisant dat de personenauto (merk Renault, [kenteken]) waarin de slachtoffers gezeten waren was ingehaald door een grijze BMW, die na de vechtpartij is weggereden in de richting Helmond/Eindhoven. Te Eindhoven wordt deze BMW staande gehouden. In deze BMW zitten: verdachte [verdachte] (die eerst een andere naam opgaf), [bijrijder 1] en [bijrijder 2]. In de BMW personenauto (kenteken [kenteken]) wordt onder de vloermat bij de bijrijderstoel een zakmes aangetroffen.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij met vrienden was uitgeweest en dat de Renault waarin zij reden werd afgesneden door een zilveren BMW. Uit die BMW stapten enkele personen. Het viel hem op dat een wat kleinere jongen erg agressief was. Deze jongen had, toen hij naar de aangever toe liep, een mes in zijn hand. De kleinere jongen kwam naar aangever [slachtoffer 1] toe, die zag dat die jongen hem verschillende keren wilde steken met het mes, waarbij hij zeer agressief was. De aangever probeerde hem te ontwijken en kwam steeds meer in de richting van de Renault. Op een gegeven moment voelde de aangever dat hij door die jongen links onder zijn ribben werd geraakt. Hij voelde een hevige snijdende pijn in zijn linker zijde.
Van de verwonding van [slachtoffer 1] zijn foto’s gemaakt. Tevens bevindt zich in het dossier een medische verklaring, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] een 20 cm lange snijwond ter hoogte van de linker borstkas heeft opgelopen.
Aangever [slachtoffer 2] verklaart in Venray te zijn uitgegaan met onde[bestuurder]u[bestuurder], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en omstreeks 05.00 uur uit de discotheek De Zenith te zijn vertrokken. Toen de auto stopte zag hij dat de bestuurder ([bestuurder]) het raam opende en dat iemand enkele keren een slaande beweging maakte. Daarop stapte iedereen uit de Renault. Er stond een grijze BMW schuin voor hun auto. Op een gegeven moment voelde [slachtoffer 2] dat hij door een man die nogal druk was in zijn linker zij gestompt werd. Hij zag iemand met een wit shirt achter zich staan. Ambulancepersoneel controleerde alle aanwezigen op steekwonden. [slachtoffer 2] bleek een steekwond van 4,5 cm te hebben in zijn linkerzij. De arts heeft hem verteld dat hij geluk heeft gehad.
Van de verwonding van [slachtoffer 2] zijn foto’s gemaakt. Tevens bevindt zich in het dossier een medische verklaring, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] een wond ten gevolge van een messteek ter hoogte van de linkerflank heeft opgelopen.
Aangever [slachtoffer 3] verklaart op 13 juli 2008 met vrienden de discotheek de Zenith in Venray te hebben verlaten. Op een gegeven moment moest de Renault waarin zij reden stoppen. Vervolgens zag hij een zilverkleurige BMW stoppen. Een jongen stapte uit die BMW en stapte naar de bestuurder van de Renault. [slachtoffer 3] zag dat die jongen de bestuurder van de Renault in zijn gezicht sloeg. Vervolgens is men uitgestapt en ontstond een vechtpartij. [slachtoffer 3] zag dat een kleine jongen, die tevoren achterin de BMW zat, in zijn rechterhand een mes had. Hij hoorde hem roepen: “Ik ga steken!” [slachtoffer 3] verklaart naar die jongen toe gelopen te zijn om de ruzie te sussen, maar die jongen bleef flippen. Hij heeft die jongen met een mes zien zwaaien richting zijn vriend [slachtoffer 2]. Toen alles voorbij was bemerkte hij dat hij bloedde in zijn linkerzij.
Van de verwonding van [slachtoffer 3] zijn foto’s gemaakt. Tevens bevindt zich in het dossier een medische verklaring, waaruit blijkt dat [slachtoffer 3] een verwonding had ter hoogte van de linkerborstkas, 5 cm lang. [slachtoffer 3] beschrijft zijn wond als een oppervlakkige snijwond die met hechtpleisters is gehecht.
De getuige [bijrijder 1] (inzittende BMW) verklaart dat [verdachte], die achterin de BMW zat, uit de auto stapte en de bestuurder van die andere auto sloeg. Vervolgens ontstond er een handgemeen. Toen de bestuurder van de BMW een stopteken van de politie kreeg hoorde [bijrijder 1] dat verdachte tegen hem zei: “naar buiten gooien” en zag hij dat verdachte een mes naar hem gooide. De getuige heeft het mes onder de vloermat rechtsvoor verstopt.
De getuige [getuige 1] (inzittende Renault) verklaart dat er over en weer geduwd werd en dat hij zag dat zijn drie vrienden, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de grond lagen en dat de kleinste van de andere drie jongens met een mes in zijn rechterhand stond. Hij zag dat die kleine jongen met het mes zwaaide. Toen die drie jongens wegreden zag de getuige dat zijn 3 vrienden gewond waren, dat ze alle drie een flinke snee hadden.
De getuige [bestuurder] (bestuurder Renault) verklaart dat hij zag dat een jongen uit de BMW stapte en dat deze een glimmend (chroom of zilver) voorwerp in de hand had. Die jongen sloeg vervolgens in zijn richting. De getuige zag dat die jongen een zwarte blouse droeg met daaronder een wit T-shirt. Hij zag dat de andere inzittenden uit de BMW stapten. Vervolgens ontstond er een duw- en trekpartij. Tijdens de duw- en trekpartij ziet de getuige dat die jongen [slachtoffer 2], die op zijn knieën zat, vast had en een stekende beweging maakte met zijn rechterhand. De getuige zag later dat die jongen het zilveren voorwerp nog steeds in zijn hand had.
De getuige [getuige 2] (inzittende Renault) verklaart dat zij zag dat de jongen, die eerder [bestuurder] had geslagen, achter hem, [bestuurder], aanrende. Vervolgens ontstond er een duw- en trekpartij en zag de getuige die jongen met een mes zwaaien. Toen anderen riepen dat hij rustig moest doen, zag de getuige dat die jongen wild voor zich uit bleef zwaaien met een mes. Zij herkent verdachte op de getoonde foto.
De verdachte verklaart over het gevecht. Hij verklaart voorts te hebben gestoken met het mes dat de politie in de auto heeft gevonden. Hij herkent het mes van de getoonde foto. Hij verklaart het mes na de vechtpartij rechts voorin de auto te hebben gegooid. Hij verklaart “die Turk” in de linkerzij met het mes te hebben geraakt en verder verklaart hij met het mes gezwaaid te hebben. Ook ter terechtzitting verklaart verdachte te hebben gestoken.
Uit vorenstaande opsomming van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn zij heeft gestoken en dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] een snijwond hebben opgelopen ten gevolge van de zwaaiende bewegingen, die verdachte met het mes maakte.
Met betrekking tot de kwalificatie van deze gedragingen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Opzet kan aanwezig zijn indien dit opzet in onvoorwaardelijke vorm blijkt uit de bewijsmiddelen, dan wel indien uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door te handelen zoals hij deed bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op een bepaald gevolg, zoals in deze zaak primair de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en subsidiair het oplopen van zwaar lichamelijk letsel.
Van opzet in onvoorwaardelijke vorm is in deze zaak niet gebleken.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet is de rechtbank op grond van algemene ervaringsregels van oordeel dat een zwaaiende dan wel snijdende beweging met een mes richting het bovenlichaam niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat iemand daarbij het leven laat. Een snijdende beweging met een mes richting het bovenlichaam kan veelal leiden tot een (forse) snijwond, maar – in tegenstelling tot een stekende beweging in het bovenlichaam of de zijde van het slachtoffer – in het overgrote deel van de gevallen niet tot de dood. Hiervoor is doorgaans vereist dat het mes het lichaam (diep) binnendringt waardoor vitale organen geraakt kunnen worden, hetgeen in het algemeen genomen niet gebeurt wanneer met een mes een slaande c.q. zwaaiende beweging richting het lichaam wordt gemaakt.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2], waarbij sprake is geweest van het steken met een mes ter hoogte van de linkerflank is de rechtbank van oordeel dat kans dat het slachtoffer overlijdt aanmerkelijk is. Vitale organen hadden immers geraakt kunnen worden. Door op [slachtoffer 2] in te steken is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van het slachtoffer het gevolg kon zijn.
Nu er met betrekking tot de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet sprake is geweest van een stekende beweging, maar enkel van een zwaaiende c.q. snijdende beweging, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de feiten sub 1 ([slachtoffer 1]) en 3 ([slachtoffer 3]) geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. Verdachte zal dan ook van de sub 1 primair en 3 primair ten laste gelegde pogingen doodslag worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van poging tot zware mishandeling. Op grond van algemene ervaringsregels is de rechtbank van oordeel dat de kans dat iemand die in een slaande of zwaaiende beweging door een mes wordt geraakt daaraan zwaar lichamelijk letsel (bijvoorbeeld snijwonden, zenuw of peesletsel en eventuele littekens) overhoudt aanmerkelijk is. Door met het mes te zwaaien naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dezen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
7.3 Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 subsidiair, het sub 2 primair en het sub 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in zijn bovenlichaam heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes in zijn bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 13 juli 2008 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] met een mes in zijn linker zijde, heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en kwalificatie
8.1. De strafbaarheid
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de stekende en zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt vanuit de benarde situatie waarin hij zich bevond. Hij voelde zich omsingeld door de anderen en voelde een soort fysieke overmacht.
De raadsman heeft gelet daarop een beroep op noodweer gedaan.
De officier van justitie heeft aangegeven dat waar verdachte degene was die de anderen aanviel, hij zelf de confrontatie opzocht. Verdachte had weg kunnen lopen en bovendien had hij zich – zo hij zich al moest verdedigen – met blote handen kunnen verdedigen. Daarnaast heeft de getuige [bijrijder 2] verklaard dat geen sprake was van een bedreigende situatie.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte degene is geweest die naar de auto van de slachtoffers is gegaan en daar een slaande beweging richting de bestuurder maakte. Vervolgens is het tot een handgemeen gekomen, waarbij verdachte als enige gebruik maakte van een mes. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door verdachte werd geduwd en dat verdachte aan hem begon te trekken. Toen [slachtoffer 2] in zijn linkerzij werd geraakt stond verdachte achter hem. Ook het slachtoffer [slachtoffer 1] verklaart dat hij verdachte met een mes op zich af zag lopen, waarbij die [slachtoffer 1] hem probeerde te ontwijken, totdat hij achteruit steeds meer richting de Renault moest gaan en niet meer verder achteruit kon. Ook het slachtoffer [slachtoffer 3] verklaart dat het verdachte was die op hen af kwam gelopen met een mes. Uit de verklaringen blijkt dat een vechtpartij is ontstaan tussen de drie inzittenden van de BMW en de inzittenden van de Renault. Daarenboven blijkt zowel uit de verklaring van [bijrijder 1] als die van [bijrijder 2] (de andere inzittenden van de BMW) dat er geen sprake was van een bedreigende situatie en dat het niet nodig was om een mes te pakken.
Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn van een situatie van noodweer, nu nergens uit blijkt dat verdachte was omsingeld door de anderen.
8.2. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
T.a.v. feit 2 primair:
poging tot doodslag.
T.a.v. feit 3 subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
De misdrijven sub 1 en 3 zijn strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een situatie van noodweerexces, daartoe stellende dat verdachte mogelijk harder heeft toegeslagen dan nodig was, hetgeen een gevolg was van de hevige gemoedsbeweging waarvan bij verdachte sprake is geweest.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan er evenmin sprake zijn van een situatie van noodweerexces.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 24 oktober 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het sub 1 primair, het sub 2 primair en het sub 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 675,-- en dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 740,74.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd de eis te hoog te vinden, dit aangezien het om pogingen gaat en er geen sprake is geweest van blijvend letsel bij de slachtoffers. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de straf te willen mitigeren. De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
10.3 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft na een reeks van onbenullige aanleidingen bewust de confrontatie opgezocht met de inzittenden van de Renault, waartoe ook de slachtoffers behoorden. Het is verdachte geweest die telkens de slachtoffers agressief heeft benaderd en verdachte was de enige in de duw- en trekpartij, die volgde tussen de inzittenden van de BMW en de Renault, die een mes heeft gehanteerd.
Alle betrokkenen kunnen van geluk spreken dat er geen sprake is van blijvend letsel, zij het dat er naar alle verwachting littekens zullen achterblijven, mede waardoor de slachtoffers blijvend herinnerd worden aan deze gebeurtenis.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging enerzijds rekening met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een langdurige gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
10.4 De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 594,80 en de immateriële schade op een bedrag van € 6.000,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de post ”verlies arbeidsvermogenschade” is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dat onderdeel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Ten aanzien daarvan zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 6.000,-- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk tot een bedrag van € 500,-- voor toewijzing vatbaar.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 500,-- overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer 2] derhalve niet in zijn vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Hij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overige posten met betrekking tot de materiële schade, die door verdachte niet zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van
€ 740,74.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 740,74 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 14 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [adres], zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 2], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 175,-- en de immateriële schade op een bedrag van € 1.882,40 gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2008 en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als
volgt. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.882,40 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade, die door verdachte onvoldoende is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk tot een bedrag van € 500,-- voor toewijzing vatbaar.
Voor zover de vordering voormeld bedrag van € 500,-- overstijgt, is deze vordering in het strafproces niet van eenvoudige aard. In zoverre kan [slachtoffer 2] derhalve niet in zijn vordering bij de strafrechter worden ontvangen. Hij kan deze restantvordering, desgewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten met betrekking tot de materiële schade, die door verdachte niet zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 675,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 675,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 13 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2], wonende te
[adres], zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287, 302.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair en het sub 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair, het sub 2 primair en het sub 3 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], tot een bedrag van € 740,74;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 740,74;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk ten aanzien van het onderdeel "verlies arbeidsvermogensschade", alsmede ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade, aangezien de vordering op die onderdelen naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten
bedrage van € 740,74 subsidiair 14 dagen hechtenis ten behoeve van het
slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], wonende te [adres],
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde
verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan
de Staat van een bedrag van € 740,74, ten behoeve van voornoemd slachtoffer
daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde
partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan
voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling
van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te
vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], tot een bedrag van € 675,--;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te [adres], te betalen een bedrag van € 675,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankellijk ten aanzien van de meer
gevorderde immateriële schade, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het
oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor
behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel
van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke
rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten
bedrage van € 675,-- subsidiair 13 dagen hechtenis ten behoeve van het
slachtoffer genaamd [slachtoffer 2], wonende te [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de
opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer
niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan
de Staat van een bedrag van € 675,--, te vermeerderen met de wettelijke rente
over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van
voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.J.M. Huisman en C.C.W.M. Aretz,
rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
7 november 2008.
Mrs. A.J.M. Huisman en C.C.W.M. Aretz zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
typ: cve