Parketnummer : 04/994602-08
uitspraak d.d. : 3 december 2008
VONNIS
van de economische politierechter te Roermond,
in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2008.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
[Bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 15 januari 2006 tot en met 8 maart 2006 te Neeritter, in de gemeente Hunsel, in elk geval in het arrondissement Roermond, als houder, al dan niet opzettelijk, één of meerdere dieren die zij hield, te weten ongeveer 600 varkens (biggen), heeft gemerkt met merken, die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan derden ter beschikking waren gesteld, tot/aan welke verboden gedraging hij, verdachte, opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven;
art 12 lid 2 sub b Regeling identificatie en registratie van dieren jo art 51lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
[Bedrijf 2] op of omstreeks 2 maart 2006 in het arrondissement Roermond meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, als vervoerder niet een vervoermiddel, te weten een vrachtwagen [kenteken] met
daaraan gekoppeld een oplegger [kenteken], waarmee een of meer evenhoevigen worden vervoerd, terstond na lossing op de plaats van lossing heeft gereinigd en ontsmet, te weten :
- omstreeks 10.15 uur te Neer, in de gemeente Leudal, na lossing van een
aantal zeugen, en/of
- omstreeks 12.30 uur te Swartbroek, in de gemeente Weert, na lossing van een
aantal biggen;
en/of daarvan geen aantekening heeft gemaakt in het in artikel 74, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's bedoelde geschrift, tot/aan welke verboden
gedraging hij, verdachte, opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven;
art 63 lid 1 Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's jo art 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
[Bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 15 januari 2006 tot en met 8 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, in elk geval in het arrondissement Roermond, dan niet opzettelijk, zonder toestemming van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit meerdere merken, te weten oormerken ten behoeve van het merken van varkens, nummer(s) 02114 en/of 0582690, aan een derde, te weten aan [Bedrijf 1], in elk geval aan een bedrijf, gelegen aan [adres] te Neeritter, gemeente Hunsel, heeft verstrekt, tot/aan welke verboden gedraging hij, verdachte, opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven ;
art 12 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren jo art 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
[Bedrijf 3] op of omstreeks 2 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, al dan niet opzettelijk, als bedrijf, niet zijnde een erkend varkens- of runder- verzamelcentrum, waarop evenhoevigen worden gehouden, op dezelfde dag evenhoevigen heeft aangevoerd en (tot een totaal van 120 fokzeugen-/gelten en/of 1000 vleesbiggen) afgevoerd, tot/aan welke verboden gedraging hij, verdachte, opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven;
art 16 lid 5 Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's jo art 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht
5.
[Bedrijf 3] op of omstreeks 8 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, al dan niet opzettelijk, als bedrijf, niet zijnde een erkend varkens- of runder- verzamelcentrum, waarop evenhoevigen worden gehouden, op dezelfde dag evenhoevigen heeft aangevoerd en (tot een totaal van 3050 vleesbiggen) heeft afgevoerd, tot/aan welke verboden gedraging hij, verdachte, opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven;
art 16 lid 5 Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's jo art 51 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd.
De raadsman heeft in het bijzonder aangevoerd dat in het onder 3 tenlastegelegde feit, doordat is ten laste gelegd “dan niet opzettelijk”, slechts de overtreding is ten laste gelegd en niet de opzetvariant.
De rechter is van oordeel dat, gelet op de verklaring van de officier van justitie dat bedoeld is ten laste te leggen “al dan niet opzettelijk” en gelet voorts op het in de overige tenlastegelegde feiten voorkomende zinsdeel “al dan niet opzettelijk”, door een kennelijke vergissing van de steller van de tenlastelegging het zinsdeel “dan niet opzettelijk” in plaats van “al dan niet opzettelijk” in de tenlastelegging onder feit 3 is vermeld. De politierechter verbetert deze kennelijke schrijffout.
De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de politierechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 november 2008 gevorderd dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en dat ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen kan worden dat 3050 vleesbiggen afgevoerd zijn.
De economische politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. In het bijzonder acht de politierechter geen bewijs voorhanden dat verdachte opdracht heeft gegeven tot de verboden gedraging dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 acht de economische politierechter geen bewijs voorhanden dat de merken van varkens met nummer 02114 van [Bedrijf 3] afkomstig waren, zodat verdachte ten aanzien van deze merken van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde acht de rechter op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [Bedrijf 3] op 2 maart 2006 250 vleesbiggen heeft afgevoerd. Voor het bewijs van de overige in de tenlastelegging vermelde biggen is er slechts een melding voorhanden. Bij het onderzoek ter terechtzitting is, nu andere bewijsmiddelen ontbreken, de juistheid van de op dit document vermelde gegevens niet onomstotelijk komen vast te staan, zodat in het voordeel van verdachte dient te worden beslist en deze dan ook van het feitelijk leiding geven aan het afvoeren van het meerdere dan 250 vleesbiggen moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde acht de rechter op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [Bedrijf 3] op 8 maart 2006 1750 vleesbiggen heeft afgevoerd. Voor het bewijs van de overige in de tenlastelegging vermelde biggen is er (telkens) slechts één document voorhanden, doch dit wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Bij het onderzoek ter terechtzitting is, nu andere bewijsmiddelen daarover ontbreken, de juistheid van het op dit document vermelde afvoeren van de biggen op of omstreeks 8 maart 2006 niet onomstotelijk komen vast te staan, zodat in het voordeel van verdachte dient te worden beslist en deze dan ook van het feitelijk leiding geven aan het afvoeren van het meerdere dan 1750 vleesbiggen moet worden vrijgesproken
De politierechter acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[Bedrijf 1] in de periode van 15 januari 2006 tot en met 8 maart 2006 te Neeritter, in de gemeente Hunsel, als houder, opzettelijk, meerdere dieren die zij hield, te weten ongeveer 600 varkens (biggen), heeft gemerkt met merken, die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan derden ter beschikking waren gesteld, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[Bedrijf 3] in de periode van 15 januari 2006 tot en met 8 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, opzettelijk, zonder toestemming van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit meerdere merken, te weten oormerken ten behoeve van het merken van varkens, nummer 0582690, aan een derde, te weten aan [Bedrijf 1], gelegen aan [adres] te Neeritter, gemeente Hunsel, heeft verstrekt, aan welke
verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven ;
4.
[Bedrijf 3] op 2 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, opzettelijk, als bedrijf, niet zijnde een erkend varkens- of runderverzamelcentrum, waarop evenhoevigen worden gehouden, op dezelfde dag evenhoevigen heeft aangevoerd en (tot een totaal van 120 fokzeugen-/gelten en 250 vleesbiggen) afgevoerd, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
[Bedrijf 3] op 8 maart 2006 te Neer, in de gemeente Leudal, opzettelijk, als bedrijf, niet zijnde een erkend varkens- of runderverzamelcentrum, waarop evenhoevigen worden gehouden, op dezelfde dag evenhoevigen heeft aangevoerd en (tot een totaal van 1750 vleesbiggen) heeft afgevoerd, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9.1. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 in verband met artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 in verband met de artikelen 1, 2 en 51 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 96 en 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 in verband met artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 in verband met de artikelen 1, 2 en 51 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 96 en 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 in verband met de artikelen 1, 2 en 51 van de Wet op de economische delicten en artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 in verband met de artikelen 1, 2 en 51 van de Wet op de economische delicten en artikel 17 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
10. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen
11.1 De algemene overwegingen
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 20 november 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarbij de officier van justitie heeft aangegeven dat in de vordering rekening is gehouden met het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de berechting.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het lange tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte lange werkdagen heeft en ook in het weekeind in het bedrijf werkzaam is. De raadsman heeft daarop gepleit voor de oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf.
De economische politierechter heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving.
Door de overheid zijn regels gesteld, die strekken tot implementatie van Europese regelgeving en tot uitvoering van nationaal beleid dat tot doel heeft om ziektes te weren of de verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen. Ter voorkoming of bestrijding van een besmettelijke ziekte op Nederlands grondgebied of bij uitbraak of verdenking daarvan in Europese lidstaten of elders moeten acuut maatregelen kunnen worden genomen. Dieren kunnen drager zijn van ziekten die onder omstandigheden een risico vormen voor de gezondheid van de mens en de kwaliteit van het voedsel. Door middel van preventieve maatregelen en een goede monitoring moet worden voorkomen dat dieren drager zijn van ziekten die door dieren op de mens kunnen worden overgedragen, de zogenoemde zoönosen. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu kan het nodig zijn dat snel en nauwkeurig aan de opgelegde regels wordt voldaan. Met de preventieve maatregelen wordt beoogd de insleep van ziekteverwekkers te voorkomen, bijvoorbeeld door het stellen van voorwaarden aan dieren en producten die in Nederland worden gebracht, een plicht tot het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen die worden gebruikt voor het grensoverschrijdende handelsverkeer en het instellen van een afschermplicht. Daarnaast hebben de preventieve maatregelen tot doel de verspreiding van dierziekten te voorkomen.
De regels over diergezondheid bevatten voorts verplichtingen met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren. Met het oog op het doen van snel en efficiënt onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers en het voorkomen van dierziekten zoönosen en ziekteverschijnselen kan het nodig zijn om snel te weten waar een dier vandaan komt, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming van verdere verspreiding van een ziekte. Hierbij moet gedacht worden aan onderzoeken op veehouderijen en andere ruimten waar dieren aanwezig zijn.
Dieren zijn een belangrijke economische factor. Ze worden gefokt, verzorgd, gevoederd, getransporteerd, verhandeld en geslacht. Wanneer de gestelde regels niet worden nageleefd, kan dit ernstige gevolgen hebben voor het vertrouwen dat mensen in voedsel mogen stellen. Voorts kan aan de Nederlandse handel in dieren en dierproducten naar het buitenland ernstig nadeel worden toegebracht.
De houder van dieren is als eerste verantwoordelijk voor zijn dieren. De preventie van dierziekten vindt dan ook voor een belangrijk deel plaats door middel van maatregelen op het vlak van de bedrijfsvoering, waarbij gedacht kan worden aan beperkingen aan het bijeenbrengen van dieren op het bedrijf en het reinigen en ontsmetten van voertuigen en het juist identificeren en registreren.
Verdachte heeft leiding gegeven aan bedrijven die door de grote hoeveelheden dieren waarvan zij gedurende enige tijd houder zijn, een grote rol kunnen spelen bij de verspreiding van ziekteverwekkers en ook bij het voorkomen van dierziekten en zoönosen en ziekteverschijnselen. Het is van het grootste belang dat door deze bedrijven de gestelde regels zorgvuldig worden nageleefd. Van verdachte als feitelijk leidinggevende mag worden verwacht dat hij doordrongen is van het grote belang van de naleving van de regels en dat hij de nodige maatregelen treft voor een consciëntieuze uitvoering van de wettelijke bepalingen. Door het niet zorgvuldig naleven van die regels heeft verdachte de volksgezondheid en de diergezondheid in potentie op ernstige wijze in gevaar gebracht. Zijn nonchalante handelen en bewust verkeerd gebruiken van merken vormt niet alleen een groot risico voor de eigen bedrijven, maar ook voor de gehele sector, voor de voedselveiligheid en de uitstraling daarvan naar het buitenland.
Bij de strafbepaling houdt de economische politierechter in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij en de bedrijven waaraan hij leiding heeft gegeven blijkens de uittreksels uit het Algemeen Documentatieregister gedurende lange tijd niet terzake soortgelijke feiten als de thans bewezenverklaarde zijn veroordeeld.
Gelet op het potentiële gevaar voor de volksgezondheid die van het handelen van verdachte is uitgegaan is de economische politierechter van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. Met de oplegging van deze straf wordt naar het oordeel van de economische politierechter enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Anders dan de officier van justitie is de economische politierechter van oordeel dat, gelet op het lange tijdsverloop sedert het plegen van de feiten, de beperkte documentatie van verdachte en de omstandigheid dat verdachte wekelijks gedurende vele uren in zijn bedrijven werkzaam is, niet daarnaast nog een taakstraf in de vorm van een werkstraf dient te worden opgelegd.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 51, 57, 91;
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6;
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren art. 17, 96, 105;
Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s art. 16 (oud);
Regeling identificatie en registratie van dieren art. 12 (oud).
De economische politierechter:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de tijd van 4 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vonnis gewezen door de economische politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2008.