4.2. Het onderhavige geschil betreft een verzet tegen een dwangbevel wegens verbeurde dwangsommen uit hoofde van een dwangsombeschikking. Niet in geschil is dat de dwangsombeschikking onherroepelijk is, zodat, gelet op het beginsel van de formele rechtskracht, in deze procedure moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de dwangsombeschikking, zowel voor wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming daarvan. Van een omstandigheid die maakt dat van deze regel zou moeten worden afgeweken is niet gebleken. Om die reden is voor een inhoudelijke beoordeling van de dwangsombeschikking in de onderhavige procedure geen plaats.
4.3. Evenmin in geschil is dat [eiser] niet heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom en dat inmiddels zowel de begunstigingstermijn van zes maanden is verstreken als de termijn waarbinnen het maximum van de dwangsommen is bereikt.
4.4. In beginsel is de Gemeente Meijel derhalve gerechtigd om de verbeurde dwangsommen in te vorderen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan de gemeente dit recht worden ontzegd. Ter toetsing ligt thans dan ook uitsluitend de vraag voor of er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden welke in de weg staan aan de invordering door de Gemeente Meijel van de verbeurde dwangsommen, in die zin dat de Gemeente Meijel onrechtmatig handelt jegens [eiser] door tot invordering over te gaan.
4.5. [eiser] stelt zich in dit kader op het standpunt dat de Gemeente Meijel onrechtmatig handelt door de inning van de dwangsommen door te zetten nu de gemeenteraad van Meijel op 29 januari 2007 een motie heeft aangenomen met als onderwerp “Vergunningen- en Handhavingsbeleid R.O.”. Uitgangspunt van deze motie is, aldus [eiser], dat alle handhavingszaken daterende vóór 1 januari 2007 in principe voor legalisatie in aanmerking kunnen komen, mits de afwijkingen passen in het gedachtegoed van de heroriëntatie van de ruimtelijke ordening. Ter uitvoering van deze motie is vervolgens het bureau BRO ingeschakeld, welk bureau meerdere notities heeft geschreven. Uit deze notities, welke nagenoeg geheel dan wel grotendeels door de Gemeente Meijel zijn overgenomen in haar “handhavingsnotitie”, volgt dat in relatie met het nog vast te stellen structuurplan Buitengebied, regio Peel en Maas, alsmede in relatie tot het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied” de door [eiser] gepleegde overtredingen van het bestemmingsplan zeker althans vrijwel zeker gelegaliseerd kunnen worden.
4.6. De Gemeente Meijel heeft ter comparitie betwist dat legalisering vrijwel zeker is. Integendeel, betoogd is dat hetgeen waarop de last onder dwangsom betrekking had, niet voor legalisering in aanmerking komt.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat vast staat, gelet op de inhoud van de brief van burgemeester en wethouders van de Gemeente Meijel van 18 september 2007, dat de “zaak” van [eiser] onder de motie van de gemeenteraad valt en dat nog bezien dient te worden in hoeverre datgene dat [eiser] zonder in het bezit te zijn van de vereiste vergunning heeft gerealiseerd dan wel heeft verricht in afwijking van de verleende vergunning gelegaliseerd kan worden. Een definitief standpunt is ter zake nog niet ingenomen door burgemeester en wethouders. Een en ander is onder andere afhankelijk van het vaststellen door de gemeenteraad van het hiervoor genoemde structuurplan.
4.8. Derhalve kan nu niet uitgesloten worden geacht dat de onder 2.1 genoemde illegale zaken alsnog geheel dan wel gedeeltelijk gelegaliseerd kunnen worden. Om deze reden is het naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet gerechtvaardigd om tot inning van de verbeurde dwangsommen over te gaan. Dwangsommen als hier aan de orde hebben immers een reparatoir karakter en hebben tot doel overtreding(en) te doen beëindigen. Het invorderen van dwangsommen terwijl tengevolge van gewijzigd beleid van (bestuursorganen) van de Gemeente Meijel de mogelijkheid bestaat dat er geen sprake meer is van illegale zaken zou het reparatoire karakter aan de dwangsommen ontnemen. Zulks moet naar het oordeel van de rechtbank in deze fase onrechtmatig worden geacht. Dit geldt in het onderhavige geval temeer nu ook burgemeester en wethouders van de Gemeente Meijel, gelet op de duidelijke strekking van de brief van 18 september 2007, klaarblijkelijk in eerste instantie ook zelf die mening waren toegedaan.
4.9 Het verweer van de Gemeente Meijel dat het invorderingstraject ten aanzien van [eiser] los moet worden gezien van de plannen om bepaalde illegale situaties te legaliseren kan de rechtbank niet plaatsen. Zoals hiervoor al aangehaald stellen burgemeester en wethouders in de brief van 18 september 2007 immers zonder enig voorbehoud dat de “zaak” [eiser] onder de motie van de gemeenteraad van 29 januari 2007 valt. In dit verband is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet relevant dat [eiser] nog geen verzoek strekkende tot legalisatie zou hebben gedaan. Uit het hele traject dat is ingezet met de motie van de gemeenteraad blijkt dat er uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden om een aantal met name genoemde illegale situaties te onderzoeken en te bepalen in hoeverre er alsnog gelegaliseerd kan worden. Vast staat dat [eiser] één van die zaken is. Dit blijkt ook onomwonden uit de diverse notities. Gelet hierop alsmede gelet op de correspondentie richting [eiser], waaronder de brief van 18 september 2007, ligt het niet voor de hand om in afwachting van nadere besluitvorming door de betreffende bestuursorganen van de Gemeente Meijel, van [eiser] te verlangen dat hij al een concreet verzoek dienaangaande had moeten indienen.
4.10 Uit het vorenstaande volgt dat het verzet tegen het dwangbevel gegrond verklaard dient te worden. Nu echter niet uitgesloten kan worden dat hetgeen [eiser] in afwijking van de aan hem verleende vergunning heeft gerealiseerd c.q. zonder in het bezit te zijn van de vereiste bouwvergunning heeft opgericht, niet gelegaliseerd kan worden zal het dwangbevel buiten effect worden gesteld totdat duidelijkheid is over het antwoord op de vraag of al dan niet gelegaliseerd kan worden, een en ander overeenkomstig het subsidiair gevorderde.