RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummers: AWB 08 / 1054 en 08/1053
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Stichting Roerdelta-Open te Roermond,
gemachtigde A.M.E. Ramakers-Dahmen
en
Stichting Ruimte te Roermond,
gemachtigde L. Jansen,
eiseressen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1.1. Bij besluit van 8 januari 2008 heeft verweerder geweigerd het bruggetje over het Klein Hellegat aan te wijzen als gemeentelijk monument. De tegen dat besluit ingediende bezwaarschriften zijn door verweerder bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit ongegrond verklaard. Tegen dat laatste besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigden van eiseressen gezonden.
1.3 Partijen zijn op 4 september 2008 verschenen bij de rechtbank ter comparitie, waarna de rechtbank op 20 oktober 2008 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) op voet van artikel 8:47 van de Awb heeft verzocht om een deskundigenrapport uit te brengen.
1.4 Bij verslag, gedateerd 9 december 2008, heeft de StAB gerapporteerd. Partijen zijn conform lid 5 van artikel 8:47 van de Awb in de gelegenheid gesteld om hun reactie daarop in te dienen, hetgeen zij respectievelijk bij brieven gedateerd 28 en 29 januari 2009 hebben gedaan. Aan de StAB is verzocht om te reageren op de reactie van verweerder, welke reactie op 9 februari is ontvangen en doorgezonden aan partijen.
1.5. De beroepen zijn vervolgens gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 februari 2009, waar eiseressen zijn verschenen bij hun respectieve gemachtigden en van Stichting Roerdelta Open voorts bestuurslid [bestuurslid] is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs E. Caris en ing G. Fraters.
2.1 Bij brief van 29 mei 2006 is verweerder verzocht om de brug Klein Hellegat, gelegen in de Molenweg Roermond, kadastraal bekend onder Weg Gedeeltelijk Roer nummer C4898 te plaatsen op de gemeentelijke monumentenlijst, dit gelet op de cultuurhistorische waarde. Verweerder heeft ook na heroverweging afwijzend gereageerd op dit verzoek. De motivering om een monumentenstatus aan het bruggetje te weigeren is niet dat het niet monumentwaardig zou zijn, want verweerder heeft blijkens de gedingstukken (in ieder geval) vanaf 1999 consistent het standpunt ingenomen dat “de monumentale kwaliteit van het bruggetje niet ter discussie staat”. De Commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg van verweerders gemeente heeft in haar vergadering van 5 april 2003 geadviseerd dat er voldoende redenen aanwezig zijn om de brug over het Klein Hellegat beschermingswaardig te verklaren, waarna het bruggetje aanvankelijk ook is geplaatst op de indicatieve lijst voor gemeentelijke monumenten.
Aan de (uiteindelijke) weigering heeft verweerder een belangenafweging ten grondslag gelegd, waarbij doorslaggevende betekenis is toegekend aan het belang dat verweerder (indirect) heeft bij een voldoende doorstromingscapaciteit om de ECI-centrale rendabel te laten zijn. Het belang van verweerder bij voldoende doorstroomcapaciteit vloeit voort uit het feit dat verweerder zich, teneinde de restauratie van de waterkrachtcentrale te bevorderen, verplicht heeft om voor een goede doorstroom zorg te dragen en een schadeclaim dreigt als dit niet gebeurt, aldus verweerder. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het bruggetje, mede gezien de geringe doorstroomcapaciteit van de duikers een voldoende doorstroming belemmert.
2.2 Eiseressen hebben met kracht van argumenten bestreden dat de oorzaak voor de verminderde doorstroming gelegen zou zijn in het bruggetje. Ter onderbouwing van hun standpunt is daarbij - kort gezegd - onder meer verwezen naar de eigen metingen van de waterhoogten bij de brug en de duikers op 19 november 2005, vanuit een bootje verricht met behulp van een peilstok, alsmede naar het rapport opgemaakt op 29 januari 2007 door ir T.H.G. Jongeling van TNO WL/ Delft Hydraulics, waarin geconcludeerd wordt dat de door Ecowatt uitgevoerde berekeningen deels onjuist zijn en tevens gesteld wordt dat onduidelijk is of een nieuwe brug met grotere doorstroomopening tot de door Ecowatt aangegeven capaciteitsvergroting van de ECI-centrale zal leiden.
2.3 De rechtbank dient in dit geschil de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om het bruggetje op de gemeentelijk monumentenlijst te plaatsen en zijn beslissing om niet tot de door eiseressen verzochte plaatsing over te gaan heeft doen steunen op een voldoende deugdelijke en draagkrachtige motivering. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door verweerder bij brief van 29 september 2008 ingezonden stukken, waarvan met name het raadsvoorstel no.1999/5497 van 7 juni 1999, voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder zich heeft verplicht tot het oplossen van het probleem van de doorstroomopening bij het Klein Hellegat. Niet blijkt uit de stukken, zoals verweerder in voormeld schrijven ook heeft erkend, dat verweerder in het kader van de met NUON en Ecowatt (exploitanten van de ECI-centrale) gemaakte afspraken gehouden is tot sloop van het bruggetje. Zij het dat uit de stukken wel naar voren komt dat sloop feitelijk als enig haalbare oplossing voor het probleem door verweerder en de exploitanten werd en wordt gezien.
2.5 Gezien het verhandelde ter comparitie en het, na gevoerd overleg met de exploitanten van de ECI-centrale, door verweerder aan de rechtbank gezonden bericht van 3 oktober 2008, heeft de rechtbank op 20 oktober 2008 de StAB opdracht gegeven om een deskundigenrapport uit te brengen, waarbij verzocht is - in essentie - de navolgende vraag te beantwoorden:
"Is het bruggetje over het Klein Hellegat te Roermond de veroorzaker van het opstuwingprobleem dat een goede exploitatie van de ter plaatse gelegen ECI-Centrale in de weg staat?".
2.6 In het op 9 december 2009 gedateerde rapport hebben de deskundigen van de StAB op basis van door hen gedane constateringen ter plaatse, gevoerde gesprekken met betrokkenen, waaronder een vertegenwoordiger van Ecowatt, alsmede door hen uitgevoerde berekeningen op basis van (voornamelijk bij de exploitanten) gevraagde en verkregen data, geconcludeerd dat het bruggetje over en de duikers in het Klein Hellegat weliswaar enige opstuwing veroorzaken, maar dat deze opstuwing door een goede keuze van het waterdebiet door de centrale niet hoeft te leiden tot een vermogensverlies van de waterkrachtcentrale. Hierbij zijn de deskundigen uitgegaan van een waterdebiet van 14 m3/s, wat volgens Ecowatt, een gegarandeerd wateraanbod uit de Roer is, en een minimumvermogen van 225 kW. De conclusie luidt dat het bruggetje een goede werking van de waterkrachtcentrale niet in de weg staat.
2.7 Namens verweerder zijn bij brief van 28 januari 2009 kanttekeningen geplaatst bij het deskundigenbericht van de StAB. Bijgevoegd is een reactie van ing G. Fraters, projectcoördinator bij verweerders gemeente. De belangrijkste klacht is - kort gezegd - dat het rapport van de StAB is gebaseerd op een theoretische benadering van de opstuwingproblematiek, maar dat harde meetgegevens en de feitelijk toestand buiten tot andere conclusies (zouden kunnen) leiden. Daarenboven is een ongerijmdheid in de berekeningen geconstateerd.
2.8 Bij aanvullend verslag van 6 februari 2009 zijn de deskundigen van de StAB ingegaan op de van de kant van verweerder geuite kritiek en kanttekeningen. De door verweerder geconstateerde ongerijmdheid wordt daarbij als fout erkend, maar aangegeven wordt dat deze bij de advisering verder geen rol meer heeft gespeeld. Met berekeningen ter illustratie concluderen de deskundigen dat er voor de ECI-centrale enige mate van speelruimte aanwezig is om de centrale zo in te richten dat het optimale vermogen van 225 kW kan worden bereikt. Onder weerlegging van de argumenten van verweerder wordt nader geconcludeerd dat de brug en de duikers op zichzelf genomen binnen de waarden van de aangegeven bandbreedte niet zodanige obstakels vormen dat de ECI-centrale niet in staat zou zijn om het vermogen van 225 kW te halen.
2.9 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om de conclusies van de op voet van artikel 8:47 van de Awb benoemde onafhankelijke deskundigen niet te volgen. Het uitgebrachte advies voldoet aan de eisen met betrekking tot zorgvuldige totstandkoming en consistentie. In de door verweerder ter zitting bij monde van ing. G. Fraters opnieuw geuite kritiek op het deskundigenbericht ziet de rechtbank geen termen gelegen om daar anders over te oordelen, nu zowel verweerder als de bij de uitkomst belanghebbende exploitanten van de ECI-centrale in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunten aan de deskundigen van de StAB kenbaar te maken en daartoe (meet)gegevens aan te leveren. Ook na opstelling van het rapport zijn partijen in de gelegenheid gesteld tot inbreng, waarvan verweerder ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. De alstoen door ing Fraters geuite kritiek is naar het oordeel van de rechtbank in het aanvullend verslag van 9 februari 2009 voldoende gemotiveerd en inzichtelijk weerlegd. Ook overigens is niet gebleken dat er zodanige gebreken aan het deskundigenrapport kleven dat de daarin vervatte conclusies niet gevolgd zouden kunnen worden. Waar er kennelijk mogelijk sprake is geweest van een misverstand over wat er bedoeld werd met het teruglopen van het vermogen "naarmate de tijd verstrijkt", is dit aantoonbaar niet van doorslaggevende betekenis geweest voor het antwoord van de deskundigen op de hen voorgelegde vraag. Blijkens het rapport heeft dit (mogelijke) misverstand immers slechts als basis gediend voor een aanvullend, feitelijk ten overvloede, argument waarom de eerdere conclusie wordt gehandhaafd.
Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de StAB-deskundigen geen belang hebben bij de uitkomst van de procedure, waar ing Fraters, indien en voor zover al als gelijkwaardig deskundig aan te merken, in dienst is bij verweerder en als zodanig niet als onafhankelijk kan worden beschouwd.
2.10 Gelet op de conclusies van de StAB en mede in aanmerking nemend de op zichzelf onbestreden gebleven constateringen in het rapport van Delft Hydraulics is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden, dat het litigieuze bruggetje over het Klein Hellegat een zodanige invloed heeft op de voor een goede werking van de waterkrachtcentrale benodigde watertoevoer, dat dit als een voldoende deugdelijke motivering kan dienen om de belangenweging in het kader zoals thans aan de orde (weigering van een monumentstatus) van doorslaggevende betekenis te laten zijn. Zulks temeer nu er geen enkel verschil van mening bestaat over de beschermingswaardigheid van het bruggetje.
2.11 Op grond van bovenstaande overwegingen concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden en voor vernietiging in aanmerking komt.
Dit maakt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om te bepalen dat aan eiseressen het betaalde griffierecht volledig wordt vergoed.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
bepaalt voorts, dat de gemeente Roermond aan eiseressen het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 288,00 ieder volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 18 februari 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.