ECLI:NL:RBROE:2009:BH3805

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 1129
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
  • C.M.W. Nobis
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in verband met bestemmingsplan Boshoven/Vrakker-West

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond geoordeeld over een verzoek om planschadevergoeding van een maatschap die een stierhouderij en pluimveehouderij exploiteert. De eiseres had verzocht om vergoeding van planschade op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Boshoven/Vrakker-West". De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het verzoek ten dele had ingewilligd, maar dat het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat verweerder ten onrechte uitging van twee afzonderlijke inrichtingen in plaats van één inrichting op twee locaties. Ook stelde eiseres dat de bebouwingsmogelijkheden door het nieuwe bestemmingsplan waren afgenomen, wat een negatieve invloed zou hebben op de waarde van haar onderneming.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een planologisch nadeel op de peildatum, die was vastgesteld op 4 september 2000. De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van de onderneming van eiseres al voor de peildatum niet reëel was, gezien de aanwezigheid van woningen in de nabijheid. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de rapporten van SAOZ en Arvalis Adviseurs, in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de weigering van verweerder om de aanvraag voor planschadevergoeding te honoreren rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07 / 1129
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
Maatschap [maatschap] te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. R.A.M. Verkoijen
tegen
de Raad van de gemeente Weert, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Namens eiseres is aan verweerder verzocht om haar in aanmerking te brengen voor planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan “Boshoven/Vrakker-West”.
1.2. Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder het verzoek ten dele ingewilligd. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 27 juni 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Tegen dat besluit is namens eiseres door haar gemachtigde bij deze rechtbank beroep ingesteld op daartoe aangevoerde gronden.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 april 2008, alwaar voor eiseres is verschenen [lid van de maatschap], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door P. Hecker en K. van de Water.
1.6. Met toepassing van artikel 8:68 van de Awb is het onderzoek vervolgens heropend en heeft de rechtbank bepaald dat een deskundige wordt benoemd. Aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) is opgedragen om onderzoek in te stellen ter beantwoording van enkele aan haar voorgelegde vragen.
1.7. Op 5 augustus 2008 heeft StAb verslag uitgebracht. Namens eiseres is op dat verslag commentaar geleverd en is een rapport van Arvalis Adviseurs van 19 september 2008 ingezonden. Desgevraagd heeft StAb op 20 oktober 2008 op dat rapport gereageerd.
1.8. Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 januari 2009, waar dezelfde personen zijn verschenen als op de eerdere zitting.
2. Overwegingen
2.1. De maatschap [maatschap] (eiseres) exploiteert een stierhouderij en een pluimveehouderij aan de [straat] te [plaats]. Deze zijn gevestigd aan de [adres] respectievelijk de [straat] ongenummerd. Bij schrijven van 4 februari 2003 is namens [lid van de maatschap], lid van die maatschap, aan verweerder gevraagd om vergoeding van planschade ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Die aanvraag strekte tot vergoeding van schade die de maatschap zou hebben geleden door waardevermindering van het bedrijf als gevolg van het van kracht worden van het bestemmingsplan “Boshoven/Vrakker-West”. Daarbij is gesteld dat de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf van eiseres worden belemmerd door de woningbouw die voornoemd bestemmingsplan mogelijk maakt.
2.2. Verweerder heeft het verzoek in handen gesteld van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (verder te noemen: SAOZ), die ter zake als adviseur is opgetreden. SAOZ heeft in oktober 2004 van advies gediend. Naar aanleiding van de reactie van eiseres op het advies is twee maal door SAOZ nader geadviseerd. Overeenkomstig het advies van de SAOZ heeft verweerder het verzoek bij besluit van 2 november 2006 afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3.1 Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. In beroep heeft eiseres –-samengevat weergegeven – in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder ten onrechte uitgaat van twee afzonderlijke inrichtingen, maar dat zij één inrichting op twee locaties exploiteert. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat door SAOZ is geconcludeerd dat de bebouwingsmogelijkheden tussen [adres] en [adres] beduidend zijn afgenomen, hetgeen een positieve invloed zou hebben gehad op de cumulatieberekening ter bepaling van de stankcirkel. Volgens eiseres is SAOZ er evenwel aan voorbijgegaan dat het reeds onder vigeur van het oude bestemmingsplan niet mogelijk was aldaar een intensieve veehouderij te vestigen vanwege de aanwezigheid van diverse woningen, zodat SAOZ op dit punt ten onrechte van een planologisch voordeel is uitgegaan.
2.3.2. In de tweede plaats is eiseres van opvatting dat verweerder er in navolging van SAOZ ten onrechte van uit is gegaan dat er onder het oude planologische regime reeds geen uitbreidingsmogelijkheden voor haar eigen onderneming waren. Een aantal woningen is namelijk in de ogen van eiseres ten onrechte gepresenteerd als burgerwoningen, die in het kader van de milieuwetgeving onder categorie I of II zouden vallen. Volgens eiseres zouden deze echter tot categorie III behoren, zodat deze destijds niet of in mindere mate een belemmering voor uitbreiding vormden. Ter ondersteuning van die stelling heeft eiseres zich onder meer beroepen op het onder 1.7 vermelde rapport van Arvalis Adviseurs.
2.4. Op basis van de aangevoerde beroepsgronden dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe overweegt zij als volgt.
2.4.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO – voor zover hier van belang en zoals dat luidde ten tijde thans in geding – kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Voor de beoordeling van een dergelijk verzoek dient in de eerste plaats te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. In dat verband is niet bepalend hoe de feitelijke situatie onder het voorheen geldende planologische regime was, doch hetgeen – theoretisch – maximaal onder dat regime mogelijk was, ongeacht de vraag of realisatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De beoordeling van de vraag of sprake is van een planologisch nadeliger situatie is voorts in sterke mate afhankelijk van de ligging van het betrokken object ten opzichte van de schadeveroorzakende omstandigheden.
2.4.2. In geschil is in het bijzonder of eiseres door het inwerkingtreden van het bestemmingsplan “Boshoven/Vrakker-West” – welk bestemmingsplan door verweerder is vastgesteld op 28 oktober 1999 en na goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Limburg in werking is getreden op 4 september 2000 – nadeel heeft geleden. Peildatum voor de beoordeling is, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, derhalve 4 september 2000.
2.4.3. Alle voorhanden gegevens, waaronder de rapporten van SAOZ en StAB, overziende, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond is om te concluderen dat op de peildatum een planologisch nadeel in de vorm van waardevermindering van de onderneming van eiseres is ontstaan. De rechtbank houdt het er namelijk voor dat reeds voorafgaand aan de peildatum uitbreiding van het bedrijf van eiseres geen reële mogelijkheid was in verband met de aanwezigheid van woningen aan de [adres] tot en met [adres]. Door het College van Burgemeester en Wethouders van verweerders gemeente is bij brief van 1 december 1997 –zonder dat plannen voor de nieuwbouwwijk [nieuwbouwwijk] daarbij een rol hebben gespeeld- het standpunt ingenomen dat die woningen in het kader van de milieuwetgeving in categorie I moesten worden ingedeeld en dat in verband daarmee een aanvraag om een milieuvergunning voor de beoogde uitbreiding van het bedrijf moest worden afgewezen. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat tussen 1 december 1997 en de peildatum van gemeentewege een ander standpunt is ingenomen over de categorie-indeling van genoemde woningen. Dat die, van de feitelijke situatie afhankelijke, categorie-indeling voor discussie vatbaar is, wil de rechtbank –gelet op het door eiseres in geding gebrachte rapport van Arvalis Adviseurs – wel aannemen, maar daarmee is nog niet aannemelijk gemaakt dat een (mede) op die indeling gebaseerde weigering, in rechte geen stand had kunnen houden. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat verweerder er, gezien overweging 2.6.1. van de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2002, terecht van is uitgegaan dat er twee afzonderlijke stankcirkels in acht genomen moesten worden. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de woningbouwmogelijkheden die op de peildatum door de inwerkingtreding van het in geding zijnde bestemmingsplan zijn ontstaan, geen nadelige invloed hebben op de waarde van de onderneming van eiseres. Tevens volgt uit het vorenoverwogene dat de kosten die eiseres heeft gemaakt door aankoop van ammoniakrechten met het oog op uitbreiding, niet zijn toe te rekenen aan meergenoemd bestemmingsplan.
2.5. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat verweerder heeft mogen weigeren om de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 49 van de WRO te honoreren en dat de aangevoerde beroepsgronden niet slagen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
2.6. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een de partijen te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), C.M.W. Nobis en L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen, in tegenwoordigheid van mr. F. A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 5 februari 2009
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.