RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 776 WSFBSF
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser] te [plaats], eiser,
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1.1. Bij besluit van 1 april 2008 heeft verweerster eisers bezwaar tegen een besluit van 6 februari 2008 inzake de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), ongegrond verklaard.
1.2. Tegen het besluit van 1 april 2008 is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.3. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 februari 2009, waar eiser in persoon is en namens verweerster is, zoals aangekondigd, niemand is verschenen.
2.1. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft verweerster de draagkracht van eiser als bedoeld in artikel 6.10 van de Wsf 2000 voor het jaar 2008 vastgesteld op € 174,54 per maand. Verweerster heeft zich bij die vaststelling gebaseerd op gegevens van de belastingdienst ter zake van eisers inkomen over het jaar 2006.
2.2. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiser onder meer aangevoerd dat hij, naast zijn studieschuld bij de IBG, die in de negentiger jaren is opgebouwd, in verband met de studie ook genoodzaakt is geweest een zogenaamde kredietregeling te treffen met de ABN-AMRO-bank. In verband met al tijdens de studiejaren bestaande medische/psychische problematiek is eiser na zijn studie arbeidsongeschikt verklaard en kreeg hij in 2004 een WAO-uitkering. Door zijn ziekte en deze uitkering was hij niet in staat om aan de terugbetalingsverplichtingen bij de IBG en de ABN-AMRO te voldoen, waardoor er een moratorium volgde. De sinds de negentiger jaren in verband met zijn studie bestaande zogenaamde medische-anticipatie-kredietovereenkomst is per eind 2005 omgezet in een regulier krediet. Eind 2005 is eiser in het kader van re-integratie in dienst getreden van de KLM in een functie die niet aansluit bij zijn opleiding. Met de ABN-AMRO heeft eiser al eind 2005 een regeling getroffen, volgens welke de studieschuld bij de ABN-AMRO per 1 december 2010 geheel afbetaald moet zijn, hetgeen blijkt uit een door eiser bij het bezwaar overgelegde kopie van de kredietovereenkomst. Een aanzienlijk deel van eisers inkomen uit zijn huidige re-integratiebaan wordt ingehouden om de schuld bij de ABN-AMRO af te lossen. Hierdoor en door een achterstallige belastingschuld -waarvan blijkt uit een door eiser overgelegde kopie van een aanslag 2005, gedateerd 13 februari 2008 en waarvoor eiser eveneens een regeling zou gaan aanvragen- is eiser met zijn beperkte maandsalaris niet in staat om het door de IBG opgelegde bedrag te voldoen. Eiser stelt verweerster voor om maandelijks EUR 75,-- af te lossen.
2.3. In een brief van 5 maart 2008 aan de Afdeling Bezwaar, Beroep en Juridische Zaken heeft de accountant, die eiser pro deo heeft bijgestaan, eisers verzoek ondersteund.
2.4. In een op 25 maart 2008 naar het algemene adres van de IBG gezonden brief heeft eiser eveneens zijn situatie uitgelegd en daarbij kenbaar gemaakt dat hij graag bereid is tot overleg teneinde een voor beide partijen werkbare oplossing te vinden.
2.5. Op 1 april 2008 heeft verweerster het thans bestreden besluit genomen.
2.6. In beroep tegen dat besluit voert eiser aan dat hij gezien zijn huidige financiële situatie niet in staat is om het vastgestelde bedrag te betalen. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule en voert daartoe (onder meer) aan:
- dat zijn hoge studieschuld, onder meer bij de IBG, samenhangt met een chronische ziekte;
- dat de IBG geen belangenafweging heeft gemaakt;
- dat hij in een vroeg stadium ook in overleg is getreden met de andere crediteuren, de ABN-AMRO en de Louise van Eeghen Stichting, dat beide zich bereid hebben getoond mee te werken, maar dat door het standpunt van de IBG er geen ruimte overblijft voor de aflossingsverplichtingen aan deze crediteuren;
- dat de thans ontstane situatie nadelige invloed heeft op eisers ziekte.
2.7. In dit geschil dient de vraag te worden beantwoord of de draagkracht van eiser voor het jaar 2008 op een juiste wijze door verweerster is vastgesteld en of verweerster bij het bepalen van eisers draagkracht rekening had moeten houden met de door hem naar voren gebrachte overige financiële verplichtingen.
Ter beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
2.8. In artikel 6.11 van de Wsf 2000 is bepaald dat de maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is zijn gecorrigeerde verzamelinkomen in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. In casu gaat het om de vaststelling van de draagkracht voor het jaar 2008, zodat ter bepaling hiervan naar het gecorrigeerde verzamelinkomen over het jaar 2006 moet worden gekeken.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat verweerster artikel 6.11 in samenhang met artikel 6.14 van de Wsf 2000 juist heeft toegepast en op goede gronden de draagkracht van eiser voor 2008 heeft vastgesteld.
2.10. Met betrekking tot het verzoek van eiser om de hardheidsclausule toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Verweerster heeft, zonder blijk te hebben gegeven een poging te hebben gedaan om nader de problematiek van eiser te onderzoeken, een beroep op de hardheidsclausule afgewezen.
2.11. Dit klemt temeer nu verweerster op grond van de ter beschikking staande informatie met betrekking tot de medische situatie voldoende op de hoogte had kunnen zijn van de daardoor ontstane financiële problemen van eiser.
2.12. Voorts heeft eiser -zoals ter zitting voldoende aannemelijk is geworden- verscheidene pogingen ondernomen om, zoals met ABN/AMRO, ook met de IBG tot overleg te komen. Van de zijde van de IBG is daarop echter -mogelijk als gevolg van de organisatiestructuur van de IBG- eveneens niet adequaat gereageerd. Dat om die reden eiser alleen met de ABN/AMRO afspraken heeft gemaakt ter aflossing van zijn schulden, zonder dat eiser rekening heeft gehouden met zijn schulden aan de IBG, zoals eiser verweten lijkt te worden in verweersters schriftelijk pleidooi van 9 februari 2009, is -zo is de rechtbank van oordeel- niet helemaal fair. Eiser bevond zich, zo had verweerster zich kunnen realiseren, nu eenmaal financieel in een benarde positie, waardoor het maken van keuzes werd beïnvloed. Dat de IBG bij het maken van die keuzes een rol heeft gespeeld, die kleiner is dan had gemoeten, kan, zoals hiervoor is overwogen, niet alleen eiser worden verweten.
2.13. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande,dan ook van oordeel dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit door verweerster niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen.
2.13. Het beroep dient dan ook voor gegrond te worden gehouden en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt voorts, dat de Informatie Beheer Groep aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert, in tegenwoordigheid van J.C. Kupers Leenen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 5 maart 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.