RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 1834
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres] te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. K. Siemeling
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1.1. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft verweerster het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 9 augustus 2008 ter zake de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank op 26 januari 2009 het onderzoek heeft gesloten.
2.1. Eiseres heeft van verweerster bericht ontvangen dat zij vanaf september 2008 recht heeft op studiefinanciering.
2.2. Op 11 april 2008 heeft eiseres aan verweerster verzocht het inkomen van haar vader, [vader], buiten beschouwing te laten. Volgens een bijgevoegde verklaring van de moeder is er nooit alimentatie - door de rechtbank bij beschikking van 24 april 1997 bepaald op f. 300,00 per maand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van eiseres - betaald door de vader.
Voorts is correspondentie uit 1997 van de advocaat van de moeder van eiseres bijgevoegd, waaruit blijkt dat er - vergeefse - pogingen zijn gedaan om de ex-echtgenoot tot betaling van de alimentatie te bewegen.
2.3. Bij brief van 4 augustus 2008 bericht verweerster aan eiseres dat vanaf september 2008 geen rekening meer zal worden gehouden met het inkomen van haar vader. Verweerster zal rekening moeten houden met de wettelijk vastgestelde alimentatie van f. 300,00 per maand omdat niet recent pogingen zijn gedaan om de alimentatie te innen. Deze alimentatie wordt tot aan het bereiken van de 21-jarige leeftijd van eiseres in de plaats gesteld van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Daarom wordt de aanvullende beurs verminderd met een bedrag van EUR 180.09 per maand.
In het besluit van 9 augustus 2008, Bericht Studiefinanciering 2008, nr. 3, heeft verweerster dit vastgelegd en aan eiseres meegedeeld.
2.4. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft daarbij overgelegd een schrijven van 4 september 2008 van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen waarin staat vermeld dat wegens het ontbreken van een actueel adres van [vader] het niet mogelijk is een zaak in het kader van het Verdrag van New York van 20 juni 1956 in de Filippijnen aanhangig te maken. De kans op een positief invorderingsresultaat wordt zeer gering geacht.
2.5. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit stelt verweerster vast: <i>”Op dit moment kan ik derhalve nog niet vaststellen dat er sprake is van oninbare alimentatie gedurende een jaar. Mocht in de toekomst hier wel sprake van zijn, dan kunt u, binnen een redelijke termijn nadat u het bezit bent van de verklaring van een terzake deskundige instantie, zoals het LBIO, hierop bij mijn instantie terug komen.”</i>.
2.6. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerster in het besluit niet heeft vermeld aan welke van de in artikel 6, eerste lid, van het Besluit Studiefinanciering 2000 (verder: het Besluit) genoemde voorwaarden eiseres voldoet, zodat het besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb.
Voorts kan eiseres verweerster niet kan volgen waar deze stelt dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, sub d, van het Besluit van toepassing is. Immers in dat artikellid is sprake van een studerende die van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, ontvangt en eiseres ontvangt geen alimentatie.
Verder kan eiseres verweerster niet volgen waar deze stelt dat voor studerenden jonger dan 21 jaar de alimentatie die de vader moet betalen, op de aanvullende beurs in mindering wordt gebracht en verweerster dit baseert op artikel 12 van het Besluit.
2.7. In het verweerschrift van 1 december 2008 heeft verweerster haar standpunt toegelicht.
2.8. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank overweegt als volgt.
2.9. Artikel 11 van het Besluit bepaalt onder meer:
<i>1. Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt de IB-Groep in een geval als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
(…)</i>
2.10. Artikel 12 van het Besluit bepaalt dat indien een studerende alimentatie ontvangt, het door de rechter vastgestelde bedrag aan alimentatie in de plaats komt van de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
2.11. Voorts rust er op het bestuursorgaan ook een onderzoeksverplichting op grond van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2009, LJN: BH3684, waarin de Raad overwoog dat het op de weg van verweerster kan liggen om, indien de studerende gedaan heeft wat redelijkerwijs mogelijk is om gegevens en bescheiden te verschaffen die voor een loskoppelingsverzoek nodig zijn, aanvullend feitenonderzoek te verrichten.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat door eiseres voldoende aannemelijk is gemaakt dat zij géén alimentatie ontvangt en ook nimmer ontvangen heeft. Pogingen in 1997 van de advocaat van de moeder van eiseres om de vader, die toen op de Filippijnen woonde en werkte, te bewegen zijn door de rechter opgelegde alimentatie te betalen, zijn op niets uitgelopen. Uit de stukken blijkt bovendien voldoende dat sinds het vertrek van de vader van eiseres, uit Nederland, en in ieder geval in de periode 2002 tot 2008 dat eiseres het Elzendaal college bezocht - gezien de verklaring van de als deskundige te beschouwen coördinator bovenbouw VWO van 6 maart 2008 - er geen contact tussen eiseres en haar vader is geweest.
2.13. Voorts overweegt de rechtbank dat voldoende vaststaat dat het contact met de vader via de werkgever in de Filippijnen, ter zake de afwikkeling van de echtscheiding waaronder ook de voldoening van de alimentatie, als daar al sprake van was, na oktober 1997 verbroken is.
2.14. Verweerster gaat er volgens de bewoordingen van het bestreden besluit van uit, dat er sprake moet zijn van een oninbare alimentatie gedurende tenminste 12 maanden voorafgaand aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt en dat dat nog niet is gebleken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 20 februari 2009, LJN: BH3690, heeft overwogen, moet een studerende aantonen of in ieder geval aannemelijk maken, dat hij een door de rechter vastgestelde alimentatie niet ontvangt, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van het LBIO. Gelet op hetgeen in overweging 2.12 is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat eiseres ten minste aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een oninbare alimentatie. Ook het LBIO kan vanwege het ontbreken van een actueel adres van de vader van eiseres niets ondernemen en houdt de behandeling van het dossier aan totdat er wellicht iets van de vader vernomen wordt. De rechtbank acht deze kans nagenoeg nihil, met name gelet op het feit dat er reeds sedert 1997 geen enkel contact met de vader is geweest, noch met eiseres, noch met haar moeder.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerster onder deze omstandigheden van eiseres het schier onmogelijke vergt en dat hier sprake is van een overmachtsituatie.
2.15. Tenslotte overweegt de rechtbank dat verweerster de in overwegingen 2.9 en 2.11 neergelegde onderzoeksverplichtingen niet is nagekomen.
2.16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet in stand kan worden gelaten. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.17. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerster op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 1,00 punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerster een nieuw besluit op bezwaar neemt met in achtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerster in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 322,00 (wegens de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Informatie Beheer Groep;
bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van EUR 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 11 maart 2009
jr
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.