ECLI:NL:RBROE:2009:BH9004

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92241 / KG ZA 09-42
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot omgangsregeling en medewerking door de vrouw in kort geding

In deze zaak, die op 25 maart 2009 door de Rechtbank Roermond is behandeld, vorderde de man een bevel tot medewerking van de vrouw aan de omgangsregeling met hun drie kinderen, die op dat moment 9, 11 en 13 jaar oud waren. De kinderen wilden na zeven jaar geen omgang meer met hun vader, wat leidde tot de vordering van de man. De vrouw gaf aan dat zij medewerking verleende aan de omgang, maar dat de kinderen zelf niet meer naar de man wilden gaan. De rechtbank constateerde dat de slechte verstandhouding tussen de ouders een belangrijke rol speelde in de wens van de kinderen om geen omgang meer te hebben.

De rechtbank oordeelde dat de man een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij geen omgang meer had met zijn kinderen. Echter, de rechtbank wees de vordering van de man af, omdat de vrouw feitelijk wel meewerkte aan de omgangsregeling. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de man tot wijziging van de omgangsregeling niet voor behandeling in kort geding geschikt waren, en dat de man de mogelijkheid had om een bodemprocedure te starten om de omgangsregeling opnieuw te laten beoordelen.

De rechtbank benadrukte dat het gedwongen brengen van onwillige kinderen in een onmogelijke positie zou leiden voor de vrouw ten opzichte van de kinderen. De beslissing van de rechtbank was dat de vorderingen van de man werden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 92241 / KG ZA 09-42
Vonnis in kort geding van 25 maart 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.C. Appünn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.G.M. Martens.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de vrouw.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Uit het huwelijk van partijen zijn de kinderen [kind 1] (13 jaar), [kind 2] (11 jaar) en [kind 3] (9 jaar) geboren. Bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2002 is een omgangsregeling tussen de man en de kinderen bepaald van een weekend per veertien dagen van vrijdag 14.00 uur tot zondagavond. Het ingangstijdstip is nadien gewijzigd in 16.00 uur. Voorts is een regeling voor de vakanties en feestdagen bepaald. In december 2007 is de regeling voor [kind 1] gewijzigd in minimaal een weekend per twee maanden.
3. Het geschil
3.1. De man vordert samengevat – een bevel tot medewerking van de vrouw aan de omgangsregeling zoals door de rechtbank bij beschikking van 8 februari 2002 vastgesteld. Hij vordert voorts dat de vrouw de kinderen in het omgangsweekend op vrijdag bij hem brengt.
Daarnaast vordert hij bepaling van een informatieverplichting, een en ander bij niet nakoming onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De man stelt dat de kinderen, door toedoen van de vrouw niet meer willen komen.
3.2. De vrouw voert verweer. Zij geeft uitdrukkelijk aan haar medewerking te verlenen. De vrouw stelt dat de kinderen zelf niet meer naar de man willen gaan en dat zij ze niet langer wil en kan dwingen te gaan.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering nu hij geen omgang meer heeft met zijn kinderen, althans de kinderen niet meer naar hem toe willen komen.
4.2. De vraag is of in dit geval een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereist is.
4.3. In december 2008 is [kind 1] voor het laatst bij de man geweest en [kind 3] een maand geleden. [kind 2] is tot nu toe nog wel gegaan, maar ook zij geeft aan niet meer te willen komen. De brieven van de dochters die zij aan de rechtbank hebben geschreven laten over een en ander geen misverstand bestaan. De kinderen voelen zich door hun vader niet serieus genomen ook niet in hun wens om niet meer naar hem toe te willen.
4.4. De rechtbank sluit gelet op de strijd en de zeer slechte verstandhouding tussen partijen niet uit dat de kinderen door de vrouw zijn beïnvloed in hun beeld over hun vader en daarmee in hun wens niet meer naar hem toe te willen gaan. Zeker niet nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij gedurende het hele huwelijk tussen partijen, dat zeven jaar heeft geduurd, geestelijk en lichamelijk door de man is mishandeld.
Ook het incident bij het huis van de vrouw waarbij haar vader betrokken was, geeft aan dat de kinderen nog in de strijd tussen partijen worden betrokken.
4.5. Daar staat tegenover dat partijen al sinds 2002 uit elkaar zijn en dat er tot december 2008 altijd omgang is geweest tussen de man en zijn dochters. Het is de man in die periode kennelijk niet gelukt het negatieve beeld over hem weg te nemen en een zodanige band met zijn dochters op te bouwen dat zij, ook nu zij wat ouder zijn, naar hem willen blijven komen.
Daarbij valt op dat hij de schuld voor het feit dat zijn dochters niet meer willen komen volledig bij de vrouw legt en geen oog heeft voor zijn eigen aandeel in de situatie. Evenmin lijkt hij de gevoelens van zijn kinderen serieus te nemen.
4.6. De vrouw zegt weliswaar het contact tussen de man en de kinderen heel belangrijk te vinden en mee te werken aan de omgangsregeling, maar het lijkt er op dat zij met name meewerkt om later van haar dochters niet het verwijt te krijgen dat zij er de oorzaak van is dat er geen omgang tussen vader en de kinderen is. Nu bij de twee oudste dochters van 13 en bijna 12 jaar oud hun eigen mening omtrent omgang een steeds grotere rol speelt, lijkt de vrouw de verantwoordelijkheid voor de omgang bij de kinderen te leggen.
Daarmee krijgen de kinderen teveel zeggenschap en verantwoordelijkheid. Dat is niet goed voor de kinderen.
De vrouw heeft al te kennen gegeven hulp nodig te hebben voor de kinderen en zich tot Bureau Jeugdzorg te zullen wenden. De voorzieningenrechter onderschrijft de noodzaak daartoe.
4.7. Nu de vrouw echter feitelijk wel meewerkt aan de omgangsregeling is er geen grond haar te veroordelen tot medewerking. Die vordering wijst de rechtbank dan ook af.
Dat betekent niet dat er dan ook omgang zal zijn.
4.8. De vorderingen van de man tot wijziging van de omgangsregeling in die zin dat de vrouw de kinderen moet komen brengen, alsmede die betreffende de informatieverplichting, lenen zich niet voor een behandeling in kort geding. Dat betreffen geen ordemaatregelen. Betreffende vorderingen zal de voorzieningenrechter eveneens afwijzen.
Desgewenst kan de man ter zake een bodemprocedure starten. Mogelijk dat hij in die procedure ook de omgang aan de orde kan stellen en een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming kan vragen, met het doel te bezien wat nodig is om de verhouding tussen hem en de kinderen te verbeteren.
Overigens zou het gedwongen, onder verbeurte van een dwangsom, brengen van onwillige kinderen, de vrouw in een onmogelijke positie ten opzichte van de kinderen brengen.
De man kan de kinderen overigens wel gewoon blijven komen ophalen.
4.9. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2009.?