ECLI:NL:RBROE:2009:BH9004
Rechtbank Roermond
- Kort geding
- P.C.G. Brants
- Rechtspraak.nl
Vordering tot omgangsregeling en medewerking door de vrouw in kort geding
In deze zaak, die op 25 maart 2009 door de Rechtbank Roermond is behandeld, vorderde de man een bevel tot medewerking van de vrouw aan de omgangsregeling met hun drie kinderen, die op dat moment 9, 11 en 13 jaar oud waren. De kinderen wilden na zeven jaar geen omgang meer met hun vader, wat leidde tot de vordering van de man. De vrouw gaf aan dat zij medewerking verleende aan de omgang, maar dat de kinderen zelf niet meer naar de man wilden gaan. De rechtbank constateerde dat de slechte verstandhouding tussen de ouders een belangrijke rol speelde in de wens van de kinderen om geen omgang meer te hebben.
De rechtbank oordeelde dat de man een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij geen omgang meer had met zijn kinderen. Echter, de rechtbank wees de vordering van de man af, omdat de vrouw feitelijk wel meewerkte aan de omgangsregeling. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de man tot wijziging van de omgangsregeling niet voor behandeling in kort geding geschikt waren, en dat de man de mogelijkheid had om een bodemprocedure te starten om de omgangsregeling opnieuw te laten beoordelen.
De rechtbank benadrukte dat het gedwongen brengen van onwillige kinderen in een onmogelijke positie zou leiden voor de vrouw ten opzichte van de kinderen. De beslissing van de rechtbank was dat de vorderingen van de man werden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.