ECLI:NL:RBROE:2009:BI4899

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91675 / JE RK 09-146
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Roermond op 20 mei 2009, stond de ondertoezichtstelling van een minderjarige centraal. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige, die onder toezicht stond van de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, beoordeeld. Ondanks zorgen over de thuissituatie bij de moeder, was de kinderrechter niet overtuigd dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was. De moeder vertoonde verbeteringen in haar situatie, zoals het beëindigen van een relatie met een ex-partner en het verkrijgen van zelfstandige woonruimte. Echter, er waren ook signalen dat de moeder de minderjarige belastte met geheimen en dat er een terugkerend patroon in haar gedrag zichtbaar was wanneer er een nieuwe partner in haar leven kwam.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2009, waarbij de minderjarige, de ouders en hun advocaten aanwezig waren, werd het verzoek van de stichting om de minderjarige uit huis te plaatsen besproken. De kinderrechter merkte op dat er geen duidelijk beeld was van de afspraken tussen de gezinsvoogd en de moeder, en dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige niet voldoende onderbouwd waren om tot een uithuisplaatsing over te gaan. De kinderrechter besloot uiteindelijk het verzoek van de stichting af te wijzen, met de overweging dat de situatie van de minderjarige bij de moeder niet zonder zorgen was, maar dat de maatregel van ondertoezichtstelling voorlopig voldoende was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

De beslissing werd genomen met inachtneming van de positieve evaluaties van de hulpverlening en de verbeteringen in de thuissituatie van de moeder. De kinderrechter benadrukte dat de ouders samen moesten werken voor de ontwikkeling van de kinderen en dat de stichting de moeder duidelijk moest maken aan welke voorwaarden zij moest voldoen om een uithuisplaatsing te voorkomen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 91675 / JE RK 09-146
Beschikking van 20 mei 2009 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel
in de zaak van
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1995, hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan:
- [moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de moeder,
- [vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vader,
- [partner van vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de partner van vader.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van 17 februari 2009 heeft de kinderrechter de behandeling van en de beslissing over het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden tot uiterlijk 17 mei 2009.
1.2. Op 7 mei 2009 is bij de rechtbank binnengekomen het Evaluatie hulpverleningsplan d.d. 24 april 2009 van Rubicon jeugdzorg.
1.3. Op 12 mei 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de minderjarige,
- de moeder, bijgestaan door mr. M.M.T.H. Janssen
- de vader en diens partner, bijgestaan door mr. D.J.P.H. Stoelhorst
- [S], namens de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de stichting),
- [M], zorgcoördinator van Rubicon jeugdzorg.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders.
De minderjarige is ondertoezicht gesteld van voornoemde stichting. De ondertoezichtstelling loopt tot 20 december 2009.
2.2. Uit het ‘evaluatie hulpverleningsplan’ van Rubicon jeugdzorg blijkt dat er een stijgende lijn te zien is in de ontwikkeling van de minderjarige, waarbij de nieuwe huisvesting en de verbeterde houding van de moeder ten aanzien van de verzorging en opvoeding een rol hebben gespeeld. Ook komt naar voren dat de ouders samen moeten gaan werken ter bevordering van de ontwikkeling van de kinderen.
2.3. Namens de stichting is ter zitting naar voren gebracht dat zij haar verzoek handhaaft, ondanks de ogenschijnlijke verbeterde situatie bij de moeder thuis.
De moeder lijkt open en eerlijk, maar uit de gesprekken met beide kinderen blijkt dat zij dat niet is. Daarnaast moet de minderjarige geheimpjes bewaren en wordt ze als volwassene behandeld door de moeder. De stichting ziet in het gedrag van de moeder een terugkerend patroon. Zodra er een nieuwe partner in haar leven is, kan de moeder het niet meer opbrengen om voldoende tijd en aandacht aan de minderjarige te besteden. De stichting heeft aanwijzingen dat de moeder thans een nieuwe partner heeft.
Voorts is het de vraag of de minderjarige vanuit een gezonde reactie bij de moeder wil verblijven.
2.4. Door de moeder wordt betwist dat zij een nieuwe partner heeft. Degene op wie de stichting doelt, is een huisvriend.
2.5. Mr. Janssen heeft ter zitting gevraagd het verzoek van de stichting af te wijzen, gelet op het verslag van Rubicon jeugdzorg en gelet op het feit dat er thans een nieuwe gezinsvoogd is, waar de moeder meer vertrouwen in heeft. Sinds het samenwonen met de ex-partner (dhr. [W]) van moeder is beëindigd, is er verbetering te zien in de thuissituatie en het contact tussen de moeder en de minderjarige.
2.6. Mr. Stoelhorst heeft ter zitting gesteld dat de vader achter het verzoek van de stichting staat. Voorts is gevraagd, indien de kinderrechter niet tot toewijzing van het verzoek kan komen, de beslissing aan te houden tot de volgende evaluatie van de hulpverlening, nu uit het verslag van Rubicon jeugdzorg blijkt dat de ontwikkeling positief, maar ook broos is.
2.7. [minderjarige] heeft buiten aanwezigheid van de andere belanghebbenden met de kinderrechter gesproken. [minderjarige] heeft inderdaad gemeld dat zij van de moeder geheimpjes moet bewaren. Als [minderjarige] dan toch uit huis moet worden geplaatst dan geeft zij er de voorkeur aan bij de vader te gaan wonen.
2.8. Met verwijzing naar de eerder, hiervoor onder rubriek 1.1. aangehaalde beschikking van de kinderrechter van 17 februari 2009, moet worden vastgesteld dat de resultaten van het ingezette IAG-traject positief worden gewaardeerd door de IAG-medewerker de heer [M]. Ook heeft de moeder de relatie met de heer [W] verbroken en beschikt de moeder over zelfstandige woonruimte. Voorts is de moeder actief op de arbeidsmarkt. Deze positieve verbetering bij de moeder thuis is naar het oordeel van de stichting en ook de vader maar schijn nu moeder onverbeterlijk lijkt in het voorop stellen van het belang van de minderjarige ten opzichte van haar eigen belang. Dat laatste zou met name blijken indien een (nieuwe)partner van de moeder in het spel is. Dat thans sprake is van een nieuwe partner zou de stichting zijn gebleken uit informatie van de kinderen. De moeder ontkent.
De kinderrechter is uit het gesprek met de minderjarige gebleken dat de minderjarige door de moeder wordt belast met het bewaren van ‘geheimpjes’ voor de hulpverlening.
2.9. Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter – hoewel de situatie van de
minderjarige bij de moeder niet zonder zorgen is – niet tot de overtuiging kunnen
geraken dat de maatregel van ondertoezichtstelling ontoereikend is om de bedreigde
ontwikkeling van de minderjarige te keren en aldus dat de zorgen met betrekking tot de
minderjarige bij de moeder thuis dusdanig groot zijn, en de moeder dusdanig onwelwillend
is, dat het uiterste middel van een uithuisplaatsing op dit moment gerechtvaardigd is.
De kinderrechter heeft noch uit de rapportages, noch uit de verklaringen van de gezinsvoogd ter zitting, een duidelijk beeld gekregen van de afspraken die er thans zijn gemaakt en bestaan tussen de gezinsvoogd en de moeder en voorts welke afspraken, wanneer en op welke wijze door de moeder zouden zijn geschonden.
De stichting heeft de moeder - zonodig in de vorm van een aanwijzing - in helder te
formuleren bewoordingen duidelijk te maken aan welke voorwaarden zij heeft te voldoen
om een uithuisplaatsing van de minderjarige af te wenden.
2.10. De kinderrechter zal het verzoek van de stichting dan ook afwijzen.
3. De beslissing
De kinderrechter
3.1. wijst het verzoek van de stichting af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.