- Verweerder is op 15 maart 1990 bij verzoekster in dienst getreden en vervult thans de functie van Afdelingshoofd Extrusie tegen een salaris van EUR 3.036,00 exclusief 8% vakantiebijslag bruto per maand.
- Verweerder is 40 jaar oud.
- Gebleken is dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
- De arbeidsverhouding tussen partijen is gaandeweg ernstig verstoord geraakt als gevolg van verschillen van inzicht omtrent de uitvoering van werkzaamheden, en wel zodanig, dat de noodzaak voor beëindiging van het dienstverband aanwezig is. Een zinvolle voortzetting van het dienstverband is niet mogelijk en het voortduren daarvan is dan ook niet meer in het belang van verweerder te achten. In ieder geval valt verweerder van deze verstoorde arbeidsverhouding geen enkel verwijt te maken.
- Verweerder is, als net 20 jarige bij (een rechtsvoorganger van) verzoekster in dienst getreden, zonder over relevante diploma’s te beschikken. Vanuit de functie van productiemedewerker is verweerder in de loop der jaren opgeklommen tot ploegleider in 2001 en afdelingshoofd Extrusie in 2006. In die laatste functie gaf verweerder leiding aan ruim 40 werknemers. Verzoekster heeft geen enkele negatieve beoordeling van verweerder kunnen overleggen. In de loop van 2008 heeft de directeur van verzoekster bij een zusterbedrijf in Duitsland een hoger gekwalificeerde kracht aangetroffen en heeft die ingaande 1 februari 2009 aangesteld in de functie van verweerder. Aan verweerder is een alternatief in de vorm van de functie ploegleider Material Handling aangeboden. Dit betrof feitelijk een demotie.
- Het staat de werkgever vrij, middels het aantrekken van een meer of beter gekwalificeerde kracht, zijn onderneming te versterken. Als goed werkgever dient de ondernemer dan wel een aanvaardbaar alternatief voor de in de betreffende functie overbodige werknemer te bieden. Daartoe dient open overlegd te worden. Bij de afweging van de belangen van de werkgever bij versterking van zijn onderneming en de belangen van de daardoor in feite in die functie overbodig geworden werknemer, dienen in ieder geval meegewogen te worden: de duur van de arbeidsrelatie, de waarde die de werknemer gehad heeft voor de onderneming gedurende de arbeidsrelatie, in welke mate de werknemer door zijn opgebouwde ervaring en opleidingen meer of juist minder kansen heeft bij een andere onderneming, de algemene kansen op de arbeidsmarkt ten tijde van de voorgenomen beëindiging van de arbeidsrelatie en de leeftijd van de werknemer.
- Naar het oordeel van de kantonrechter is de werkgever hierin in grote mate tekort geschoten. Verweerder heeft zijn gehele arbeidzame leven, bijna 20 jaar, gewerkt in dienst van verzoekster. Hij heeft daar voor de onderneming van verzoekster relevante ervaring opgedaan en heeft een meer dan gemiddelde carrièregroei doorgemaakt. Dat de, met name technologische ontwikkelingen, het voor de onderneming nodig maken steeds verder gespecialiseerde of hoger gekwalificeerde krachten aan te stellen in leidinggevende functies doet daar niet aan af. In ieder geval is het voorstel tot aanbieden van een alternatief aan de werknemer, wat neer komt op demotie, te mager. Dit dient tot uitdrukking te komen in de ontbindingsvergoeding.
- Verzoekster heeft gesteld dat de vergoeding berekend zou moet worden aan de hand van de kantonrechtersformule 2009, nu het verzoek tot ontbinding gedaan is na 1 januari 2009. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval de formule 2008 uitgangspunt dient te zijn. Immers, enerzijds heeft de directeur van verzoekster al in 2008 de procedure , welke tot het onderhavige verzoek heeft geleid, in gang gezet, door afspraken te maken met de vervanger van verweerder. Anderzijds dient in het oog gehouden te worden dat de huidige algemene situatie op de arbeidsmarkt en de persoonlijke omstandigheden van verweerder – geen diploma’s, erg eenzijdige ervaring, specifiek relevant voor de onderneming van verzoekster en zijn leeftijd- erg ongunstig zijn voor het vinden van werk op het niveau dat verweerder gewend is, zeker binnen een redelijke tijd. In die omstandigheden werkt de nieuwe kantonrechtersformule onrechtvaardig en toepassing daarvan zou, gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar zijn. De “oude” kantonrechtersformule is derhalve een beter instrument in het onderhavige geval. De kantonrechter geeft er nadrukkelijk de voorkeur aan dit zo expliciet te stellen, liever dan met de nieuwe formule aan de c-factor een zodanige waarde toe te kennen dat alsnog een aanvaarbaar resultaat bereikt wordt.