ECLI:NL:RBROE:2009:BK2837

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95745 / JE RK 09-1157
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake indicatiebesluit voor beschermd wonen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Roermond op 4 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen een indicatiebesluit van 14 januari 2009, vorderde de continuering van een eerder toegekende voorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser door verweerder is gehonoreerd, waarbij de indicatie is verhoogd naar ZZP-5c. Echter, de kinderrechter oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat verweerder aan het materiële bezwaar tegemoet is gekomen. De kinderrechter benadrukt dat voor een ontvankelijk beroep een voldoende procesbelang vereist is, wat in dit geval ontbreekt. De beslissing van de kinderrechter is genomen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de kinderrechter alleen rechtsvragen kan beantwoorden als er sprake is van een materieel geschil. De kinderrechter concludeert dat het belang van eiser bij een principiële uitspraak niet als voldoende procesbelang kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken. Eiser en verweerder hebben de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaak-/rolnummer: 95745 / JE RK 09-1157
Beschikking van 04 november 2009
In de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen eiser,
tegen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
kantoorhoudende te 6040 AA Roermond, Postbus 34,
hierna te noemen verweerder,
Als belanghebbenden merkt de rechtbank aan:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1994,
hierna te noemen de minderjarige;
- [vH],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het indicatiebesluit d.d. 14 januari 2009, kenmerk B C74 6DFGS;
- het bezwaarschrift d.d. 30 maart 2009 van eiser tegen voormeld indicatiebesluit;
- de beslissing op bezwaar d.d. 22 juli 2009;
- het beroepschrift, met bijlagen, d.d. 21 augustus 2009;
- de mondelinge behandeling d.d. 22 september 2009 van de inhoud waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- eiser;
- [vH],
- mr. H. Engels, namens verweerder.
1.2. Ter zitting heeft eiser een kostenoverzicht overgelegd, betreffende kopieer-, porto- en reiskosten. Voorts heeft eiser een brief van verweerder overgelegd d.d. 18 augustus 2009, met bijlagen.
2. De vaststellingen en overwegingen
2.1. Bij besluit van 14 januari 2009, kenmerk B C74 6DFGS heeft verweerder [minderjarige] geïndiceerd voor ZZP3 (C-groep) beschermd wonen.
Tegen dit besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt en gevorderd de eerder geïndiceerde en toegekende ZZP5 (C-groep) voorziening te continueren.
2.2 Bij het onderhavige besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser gehonoreerd en beslist de huidige indicatie te verhogen naar ZZP-5c.
Voorts heeft verweerder in datzelfde besluit onderkend dat het besluit in primo niet voldoende is onderbouwd en eiser bij de totstandkoming daarvan onvoldoende is betrokken.
Voorts maakt verweerder, naar aanleiding van de door eiser opgeworpen bezwaren, er melding van dat indicatiebesluiten in geen enkel geval ondertekend worden nu die besluiten namens de stichting, en niet in persoon, worden genomen.
2.3. De kinderrechter stelt vast dat eiser door verweerder in materiële zin geheel is tegemoetgekomen in zijn bewaren
Ter zitting heeft eiser – desgevraagd - over zijn procesbelang naar voren gebracht dat hij van mening is dat verweerder zich dient te houden aan het bestuursrechtelijke kader. Eiser geeft aan dat hij zich niet kan verenigen met verweerders oordeel omtrent de ondertekenings- en bevoegdheidskwestie.
2.4. De kinderrechter overweegt dat hij in het kader van de Algemene wet bestuursrecht alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen indien nog sprake is van een materieel geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. De kinderrechter ziet zich in onderhavig beroep derhalve vooreerst voor de vraag gesteld of eiser als eiser een (voldoende) procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Voor een ontvankelijk bezwaar of beroep is vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang bij een beslissing van de kinderrechter. In het onderhavige geval is verweerder bij het bestreden besluit aan het materiële bezwaar tegemoetgekomen. Op grond van het voorgaande concludeert de kinderrechter dan ook dat het daartegen ingestelde beroep voor niet-ontvankelijk moet worden gehouden. Het in het verkrijgen van een principiële uitspraak van de kinderrechter gelegen belang kan naar het oordeel van de kinderrechter niet als voldoende procesbelang worden aangemerkt. Gelet op deze beslissing ziet de kinderrechter geen aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiser gevraagde proceskosten.
2.5. Mitsdien beslist de kinderrechter als volgt.
2.6. Tegen deze beslissing dient – desgewenst - hoger beroep te worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3. De beslissing
De kinderrechter
3.1. verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep;
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 04 november 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Een belanghebbende en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.