ECLI:NL:RBROE:2009:BK2840

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
6 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96211 / KG ZA 09-204
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot executie en opheffing van beslag in kort geding tussen eiser en Rabobank c.s.

In deze zaak, die op 6 november 2009 door de Rechtbank Roermond is behandeld, vorderde eiser een verbod jegens de Rabobank c.s. en gedaagden sub 3, 4 en 5 om tot executie over te gaan, alsook de opheffing van een eerder gelegd beslag. De achtergrond van de zaak betreft een conflict tussen eiser en de gedaagden, die zijn broer, [broer eiser], hebben aangeklaagd voor schadevergoeding na een fatale gebeurtenis. Eiser en zijn broer hebben hypothecaire zekerheden verstrekt aan de Rabobank c.s., die nu dreigen te executeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor eiser om niet te wachten op de uitkomst van een bodemprocedure, gezien de dreigende executie en de gevolgen daarvan voor zijn onderneming. De rechtbank overwoog dat de Rabobank c.s. zelf niet wenste te executeren, wat de noodzaak voor een verbod versterkte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van eiser zwaarder wogen dan die van de gedaagden, die geen uitzicht hadden op opbrengst uit de executie. Het beslag werd als onrechtmatig beschouwd, en de vordering tot opheffing werd toegewezen. De proceskosten werden toegewezen aan eiser, en de gedaagden werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een dwangsom voor het niet naleven van de opgelegde verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 96211 / KG ZA 09-204
Vonnis in kort geding van 6 november 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.L. Tacx,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK MAASHORST U.A.,
gevestigd te Hegelsom, gemeente Horst aan de Maas,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Eindhoven,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat gedaagden sub 1 en 2: mr. E. Baghery
advocaat gedaagden sub 3, 4 en 5: mr. P.F. Keuchenius.
* Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd.
* Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna in vrouwelijk enkelvoud Rabobank c.s. worden genoemd.
* Gedaagden sub 3, 4 en 5 zullen hierna in vrouwelijk enkelvoud [gedaagden sub 3, 4 en 5] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Rabobank c.s.
- de pleitnota van [gedaagden sub 3, 4 en 5].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
De feiten ten aanzien van [gedaagden sub 3, 4 en 5] in relatie met de broer van [eiser], de heer [broer eiser] (hierna te noemen: [broer eiser]).
2.1. [gedaagden sub 3, 4 en 5] zijn de weduwe en dochters van de op 16 oktober 2002 door een misdrijf (doodslag) door [broer eiser] om het leven gekomen heer [slachtoffer]. [broer eiser] is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld.
2.2. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft een civielrechtelijke procedure gestart tegen [broer eiser], waarin zij schadevergoeding heeft gevorderd.
2.3. Op 6 maart 2003 heeft [gedaagden sub 3, 4 en 5] ten laste van [broer eiser] conservatoir beslag gelegd op de navolgende onroerende zaken (hierna te noemen: de onroerende zaken):
- het woonhuis met erf en tuin, staande en gelegen te [Woonplaats], gemeente [woonplaats], aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [H], sectie [..], nummer [...], groot 5 are en 20 centiaren;
- huis, café, zaal, terras en parkeerplaats, staande en gelegen te [vestigingsplaats], gemeente [verstigingsgemeente], aan de [vestigingsadres], kadastraal bekend gemeente [H], sectie [..], nummer [...], groot 8 are en 15 centiaren;
- magazijn wld, staande en gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [H], sectie [.], nummer [...], groot 1 hectare en 26 are;
- stal, hok en erf 1046117, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [plaats], sectie [.], nummer [...], groot 4 are en 46 centiaren;
- erf en tuin te [plaats] aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [.], nummer [...], groot 27 en 81 centiaren;
2.4. Bij vonnis in incident van 18 maart 2009 werd [broer eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagden sub 3, 4 en 5] van een voorschot op de schadevergoeding.
2.5. Bij vonnis van 19 augustus 2009 heeft de rechtbank [broer eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagden sub 3, 4 en 5] van een bedrag van bijna EUR 900.000,00 en rente, verminderd met het bedrag dat reeds aan voorschot uit hoofde van het vonnis van 18 maart 2009 is betaald of verhaald.
2.6. [broer eiser] heeft tot op heden noch voldaan aan de veroordeling tot betaling van schadevergoeding uit hoofde van het vonnis van 18 maart 2009, noch aan het vonnis van 19 augustus 2009.
De feiten ten aanzien van de Rabobank c.s..
2.7. [eiser] en [broer eiser] hebben op de onroerende zaken hypothecaire zekerheden aan de Rabobank c.s. verstrekt, te weten:
- een hypothecaire zekerheid op 25 augustus 1988 ad EUR 104.369,45
- een hypothecaire zekerheid op 2 april 1990 ad EUR 45.378,00
- een hypothecaire zekerheid op 3 september 1992 ad EUR 294,957,00
- een hypothecaire zekerheid op 3 februari 1997 ad EUR 113.445,00
- een hypothecaire zekerheid op 28 januari 2000 ad EUR 317.646,00.
2.8. De vordering van de Rabobank c.s. op [eiser] en [broer eiser] bedraagt thans EUR 1.210.753,00 inclusief rente en kosten.
2.9. Bij exploit van 27 april 2009 heeft [gedaagden sub 3, 4 en 5] aan de Rabobank c.s. de executie van het vonnis in incident van 18 maart 2009 aangezegd ten laste van [broer eiser].
De feiten ten aanzien van [eiser] in relatie met [broer eiser]
2.10. De onroerende zaken waren dienstbaar aan het bedrijf van [eiser] en [broer eiser], zijnde een vennootschap onder firma onder de naam [VOF]. Deze V.O.F. is per 30 november 2008 ontbonden en sindsdien door [eiser] voortgezet als eenmanszaak. [eiser] exploiteert via de onroerende zaken een groothandel in horecameubilair en meubilair en ontwikkelt en produceert hij meubelen via zijn vennootschap Matrex Furniture B.V.
2.11. Vanwege de ontbinding van voornoemde V.O.F. heeft [eiser] een vordering van EUR 319.860,00 te vermeerderen met rente op [broer eiser].
2.12. De onroerende zaken waren tot 14 mei 2009 voor 50% eigendom van [eiser]. Sinds 14 mei 2009 is [eiser] 100% eigenaar geworden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - een verbod jegens de Rabobank c.s. en [gedaagden sub 3, 4 en 5] om tot executie over te gaan en opheffing door [gedaagden sub 3, 4 en 5] van het op
6 maart 2003 gelegde beslag, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom, vermeerderd met de proceskosten.
3.2. De Rabobank c.s. en [gedaagden sub 3, 4 en 5] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Uit de aard van de vorderingen van [eiser] vloeit reeds een spoedeisend belang voort. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet van [eiser] worden gevergd dat hij de bodemprocedure afwacht.
4.2. Echter, of een spoedvoorziening daadwerkelijk wordt verleend is afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak en van afweging van de belangen van partijen. [gedaagden sub 3, 4 en 5] stelt dat zij schriftelijk te kennen heeft gegeven voorlopig de executie niet voort te zetten in afwachting van een onderzoek naar de financiële verhoudingen, waardoor het spoedeisend belang ontbreekt. Echter, niet is gesteld of gebleken dat dit onderzoek - waarvoor [gedaagden sub 3, 4 en 5] een notaris in Maastricht heeft ingeschakeld - op korte termijn zal zijn afgerond. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onwenselijk is dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] nog langer in een onzekere situatie zal verkeren, temeer nu de vorderingen van [gedaagden sub 3, 4 en 5] betrekking hebben op P.M.J Verhorstert en niet op hem en [gedaagden sub 3, 4 en 5] reeds ruim de tijd heeft gehad voor een onderzoek naar de financiële verhoudingen. Vragen zoals: wat is de looptijd van het krediet? bestaan er voor de bank andere zekerheden? wat is de opbouw van de schuld aan de bank?, zijn vragen die [gedaagden sub 3, 4 en 5] al veel eerder had kunnen onderzoeken. Het belang voor [eiser] om op korte termijn zekerheid te krijgen omtrent zijn situatie, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te prevaleren.
Ten aanzien van het executierecht van de Rabobank c.s.
4.3. Vast staat dat de Rabobank c.s. op grond van haar algemene voorwaarden gedwongen is de executie als hypotheekhouder over te nemen, indien en voor zover [gedaagden sub 3, 4 en 5] tot executie wil overgaan. Verder staat vast dat de Rabobank c.s. liever niet tot executie overgaat. Immers, daartoe is geen reden omdat [eiser] voldoet aan zijn verplichtingen jegens de Rabobank c.s.. Verder stellen [eiser] en de Rabobank c.s. gemotiveerd dat een eventuele executoriale verkoop van de onroerende goederen alle partijen zal schaden. Onder andere zal de executieopbrengst onvoldoende zijn om de volledige vordering van de Rabobank c.s. te kunnen voldoen. Volgens de diverse overgelegde taxatierapporten is de executiewaarde van de onroerende zaken - vrij van huur en gebruik - getaxeerd op EUR 860.000,00, terwijl de vordering van de Rabobank c.s. EUR 1.210.753,00 bedraagt. Dientengevolge zal de vordering van de Rabobank c.s. maar gedeeltelijk kunnen worden voldaan en blijft er voor [gedaagden sub 3, 4 en 5] helemaal niets over, zodat executie zinloos is, aldus [eiser] en de Rabobank c.s..
4.4. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft voornoemde argumenten van [eiser] en de Rabobank c.s. trachten te ontkrachten door te betwisten dat de gezamenlijke executiewaarde van de onroerende zaken EUR 860.000,00 bedraagt. Aangezien [eiser] zijn stelling dat de executiewaarde EUR 860.000,00 bedraagt, heeft onderbouwd met deugdelijke taxatierapporten, welke bovendien worden onderschreven door de Rabobank c.s., had het op de weg van [gedaagden sub 3, 4 en 5] gelegen om aannemelijk te maken dat de executiewaarde van de onroerende zaken hoger zou zijn dan EUR 860.000,00. Daaraan heeft [gedaagden sub 3, 4 en 5] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan. De voorzieningenrechter gaat dan ook voorshands uit van een executiewaarde van EUR 860.000,00.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt dat de Rabobank c.s. in beginsel vrij is om haar rechten als hypotheekhouder uit te oefenen. Echter, gelet op het feit dat de Rabobank c.s. zelf stelt dat zij thans niet wíl executeren en zich onder onderhavige feiten en omstandigheden grotendeels aan de zijde van [eiser] opstelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verbod tot executie jegens de Rabobank dient te worden toegewezen, waarbij wordt overwogen dat dit verbod slechts betrekking heeft op de op de algemene voorwaarden gebaseerde gedwongen executie, die het gevolg is van het beslag van [gedaagden sub 3, 4 en 5]. Voor het overige is de Rabobank c.s. vrij om haar rechten als hypotheekhouder uit te oefenen.
Ten aanzien van het executierecht van [gedaagden sub 3, 4 en 5]
4.6. De voorzieningrechter overweegt dat [eiser] met een aanzienlijke restschuld zal blijven zitten jegens de Rabobank, mocht [gedaagden sub 3, 4 en 5] de executie willen doorzetten. Daarbij komt ook nog eens dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] geen uitzicht heeft op enig deel van de executieopbrengst. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft dan ook geen enkel belang bij de executie en zou bij het doorzetten van een executie misbruik maken van haar executiebevoegdheid. Temeer ook doordat [eiser] - die bovendien geen schuldenaar is jegens [gedaagden sub 3, 4 en 5] - problemen zal krijgen met het exploiteren van zijn eenmanszaak en B.V., waardoor zijn inkomsten worden bedreigd. De vordering om [gedaagden sub 3, 4 en 5] te verbieden om tot executie over te gaan is gelet op het voorgaande voorshands voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de vordering tot opheffing van het beslag
4.7. De meest vergaande stelling van [eiser] - welke tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht - houdt in dat het beslag nietig is, nu het beslag onder een derde is gelegd (onder hem) en het beslag niet aan hem is betekend. [gedaagden sub 3, 4 en 5] stelt dat zij op die stelling niet kan ingaan, omdat deze pas zo laat is aangevoerd en zij daardoor geen tijd heeft om een en ander te verifiëren. Gelet op de aard van dit kort geding is geen plaats voor een onderzoek naar de vraag of het beslag aan [eiser] is betekend, zodat de voorzieningenrechter voorshands uitgaat dat het op 6 maart 2003 gelegde beslag geldig is. Daarbij wordt overwogen dat het conservatoir gelegde beslag inmiddels executoriaal is geworden.
4.8. Beslag leggen houdt in het belemmeren van de eigenaar in diens eigendoms- en genotsrechten. Deze inbreuk dient een correlatie te hebben met het te dienen belang van de beslaglegger. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft belang bij het ontvangen van de schadevergoeding die haar op grond van executoriale titels ten laste van [broer eiser] toekomt. Echter, de voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang niet opweegt tegen de belangen van [eiser]. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft immers geen vordering op [eiser] waarvoor de beslagen zijn gelegd. Verder staat als onweersproken vast dat de Rabobank c.s. geen investeringen meer toestaat, totdat de gelegde beslagen zijn opgeheven en doorgehaald. Daardoor wordt de (ontwikkeling van) bedrijfsvoering van de ondernemingen van [eiser] belemmerd. [eiser] heeft er belang bij dat het belemmeren van zijn eigendoms- en genotsrechten op korte termijn wordt beëindigd.
4.9. Gelet op (1) voornoemde belangen van [eiser], (2) het feit dat het beslag wordt gehandhaafd, terwijl er geen vooruitzicht op opbrengst uit executie bestaat, (3) maar nog meer gelet op het feit dat de Rabobank c.s. overgaat tot executie indien het beslag niet wordt opgeheven en doorgehaald is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] onrechtmatig jegens [eiser] handelt en misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. De vordering tot het doen opheffen van het beslag is derhalve toewijsbaar.
De uitvoerbaar bij voorraad verklaring
4.10. Voor wat betreft de vordering van [eiser] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft aangevoerd dat een eventueel hoger beroep illusoir wordt indien de voorlopige voorziening uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De voorzieningenrechter overweegt dat het mogelijk illusoir zijn van een hoger beroep uitspraak alleen geldt voor wat betreft een beslissing omtrent opheffing van het beslag. Immers, in geval dit vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dit vervolgens wordt vernietigd in hoger beroep, herleeft het beslag maar de rechten die een derde tussentijds op het beslagen goed heeft verkregen moeten door [gedaagden sub 3, 4 en 5] worden geëerbiedigd. Dat betekent bijvoorbeeld dat indien [eiser] in de periode totdat dit vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen de beslagen onroerende zaken verkoopt, [gedaagden sub 3, 4 en 5] niets meer heeft aan een eventueel hoger beroepuitspraak. De voorzieningenrechter acht dit procesrechtelijk belang van [gedaagden sub 3, 4 en 5] groter dan het belang van [eiser] dat het beslag op zeer korte termijn wordt opgeheven. De beslissing omtrent de opheffing van het beslag zal derhalve niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De gevorderde dwangsommen
4.11. Zoals hiervoor overwogen is de Rabobank c.s. vrij om haar rechten als hypotheekhouder uit te oefenen. In het verlengde daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevorderde dwangsom jegens de Rabobank c.s. dient te worden afgewezen, omdat de Rabobank een gegrond en gerechtvaardigd executierecht heeft, indien [gedaagden sub 3, 4 en 5] de executie door wil zetten.
4.12. De gevorderde dwangsom ten aanzien van [gedaagden sub 3, 4 en 5] zal worden beperkt, zoals hieronder bepaald.
De proceskosten
4.13. [gedaagden sub 3, 4 en 5] en de Rabobank c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.163,98
4.14. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen, echter slechts indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagden sub 3, 4 en 5] met onmiddellijke ingang de navolgende onroerende zaken te (doen) executeren. Verbiedt de Rabobank c.s. met onmiddellijke ingang de navolgende onroerende zaken te (doen) executeren, vanwege het beslag van [gedaagden sub 3, 4 en 5]:
- het woonhuis met erf en tuin, staande en gelegen te [Woonplaats], gemeente [woonplaats], aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [H], sectie [..], nummer [...], groot 5 are en 20 centiaren;
- huis, café, zaal, terras en parkeerplaats, staande en gelegen te [vestigingsplaats], gemeente [verstigingsgemeente], aan de [vestigingsadres], kadastraal bekend gemeente [H], sectie [..], nummer [...], groot 8 are en 15 centiaren;
- magazijn wld, staande en gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [H], sectie [.], nummer [...], groot 1 hectare en 26 are;
- stal, hok en erf 1046117, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente [plaats], sectie [.[.], nummer [...], groot 4 are en 46 centiaren;
- erf en tuin te [plaats] aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [.], nummer [...], groot 27 en 81 centiaren;
5.2. bepaalt dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 900.000,00 ineens;
5.3. gebiedt [gedaagden sub 3, 4 en 5] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de op 6 maart 2003 gelegde beslagen op de onroerende zaken, zoals genoemd onder 5.1, op te heffen en bij het bevoegde kadaster te doen doorhalen onder toezending binnen voornoemde termijn aan [eiser] van verificatoire bescheiden daartoe, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 5.000.00 voor elke dag (of een gedeelte van een dag) met een maximum van EUR 500.000,00 dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] daarna in gebreke blijft daaraan te voldoen;
5.4. veroordeelt [gedaagden sub 3, 4 en 5] en de Rabobank c.s. hoofdelijk - in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd - in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.163,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2009.?