ECLI:NL:RBROE:2009:BK4387

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/697
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W.P.M. Corbey-Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de startersregeling in het kader van de Ziektewet en dagloonberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 23 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Heek, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het dagloon dat was vastgesteld in het kader van de Ziektewet (ZW). Het refertejaar voor de dagloonberekening liep van 1 september 2006 tot en met 31 augustus 2007. Eiseres had in september 2006 inkomsten genoten, wat volgens artikel 6, eerste lid, van het Besluit Dagloonregels Werknemersverzekeringen betekende dat zij niet onder de startersregeling viel. Eiseres betoogde echter dat haar situatie wel onder deze regeling zou moeten vallen, omdat de wetgever een eenvoudiger systeem had gekozen en geen onderscheid maakte naar de aard van het dienstverband. De rechtbank oordeelde dat de letterlijke tekst van de wet en de toelichting daarop geen aanleiding gaven om eiseres onder de startersregeling te scharen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de startersregeling, omdat zij in de eerste maand van het refertejaar loon had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 697
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. J. Heek
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Eindhoven), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 9 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 20 februari 2009 inzake de toepassing van de Ziektewet (ZW) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is namens eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 oktober 2009, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. J.D. van Alphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres is na afloop van haar studie met ingang van 1 juli 2007 als ict-consultant gaan werken bij [B.]. Per 26 september 2007 heeft eiseres zich ziekgemeld. Het dienstverband is per 27 januari 2009 ontbonden wegens faillissement van het bedrijf. Eiseres heeft voorafgaand aan dit dienstverband een afstudeerstage doorlopen bij [F.], te weten van januari tot juli 2007, waarvoor zij een vergoeding heeft ontvangen van EUR 400,-- per maand. Als bijbaantje naast haar studie werkte zij op basis van een 0-uren contract bij [A.] te Nijmegen. Uit de verweerder ter dienste staande gegevens blijkt dat eiseres met betrekking tot genoemde arbeid in de periode van 1 september 2006 tot en met 31 september 2006 een SV-loon heeft genoten van EUR 324,06, alsmede EUR 28,88 vakantietoeslag.
2.2. Bij besluit van 20 februari 2009 heeft verweerder eiseres met ingang van
27 januari 2009 een uitkering ingevolge de ZW toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 32,49.
2.3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.4. Eiseres heeft zich in beroep tegen dit besluit verzet voor zover het de hoogte van het berekende dagloon betreft. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6 van het Besluit Dagloonregels Werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit). Een dergelijke toepassing zou voor eiseres een aanzienlijk hoger dagloon betekenen, te weten een stijging van het thans bij het bestreden besluit berekende dagloon van EUR 32,49 naar een dagloon van EUR 111,72.
2.5. Artikel 3 van het Besluit bevat de hoofdregel inzake de berekening van het dagloon.
2.6. Artikel 6 van het Besluit bevat daarop een uitzondering.
2.7. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit wordt het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 2 van het Besluit ontving, vastgesteld door bij de toepassing van artikel 3, “261” te vervangen door het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen, en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris. Het betreft hier de zogenoemde starters- herintredersregeling.
Uit de nota van toelichting op het besluit, en wel in het bijzonder uit hoofdstuk 1 van die toelichting dat ziet op de inleiding inzake het algemene deel, valt op te maken dat het Besluit in de plaats is gekomen van de eerder geldende ministeriële regels voor het uitkeringsdagloon krachtens de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast geldt het Besluit ook voor de berekening van het dagloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De regels voor de vaststelling van het dagloon van genoemde wettelijke verzekeringen verschilden namelijk onderling aanzienlijk. Daarnaast bestonden er voor verschillende loonbestanddelen bijzondere dagloonbesluiten met een uiteenlopende reikwijdte en strekking. Voorts golden er aparte regelingen voor bepaalde sectoren of beroepsgroepen. Deze fijnmazige en complexe regelingen bleken in de praktijk bijzonder foutgevoelig. Het totaal aan regelingen was daarnaast onvoldoende inzichtelijk voor werkgevers en werknemers en leverde veel administratieve lasten op. Voor de vaststelling van de hoogte van het dagloon dienden werkgevers en werknemers de uitvoeringsorganisatie veel gegevens te verstrekken. Deze gegevens hadden niet alleen betrekking op de hoogte van het genoten loon en andere relevante inkomensbestanddelen, maar in voorkomende gevallen ook op eventuele toekomstige loonontwikkelingen en op het gewoonlijk door de werknemer uitgeoefende beroep. De uitvraag van deze gegevens stond bovendien grotendeels los van de informatie die de werkgever al periodiek moest verschaffen ten behoeve van de premieheffing. Een en ander heeft de behoefte doen ontstaan om te komen tot een vereenvoudigde en uniforme regeling voor de berekening van het dagloon in het kader van genoemde wettelijke verzekeringen. Het Besluit is daarvan de resultante.
In hoofdstuk 2 van dit algemene deel, dat ziet op de hoofdregels voor de berekening van het dagloon, is aangegeven dat het historisch dagloon de vertaling is van het in het refertejaar genoten loon in een uitkeringsloon per dag. Het in het refertejaar genoten loon wordt vastgesteld aan de hand van de loonopgaven van de werkgever. Voor de premieheffing doet de werkgever per maand of per vier weken aan het UWV opgave van het in dat tijdvak door de werknemer genoten loon. Het refertejaar voor de dagloonberekening wordt bepaald op de periode van het jaar dat eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het tijdvak waarin de werknemer arbeidsongeschikt of werkloos is geworden. Het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten, wordt omgerekend tot een dagloon door dit te delen door 261.
In de regel vormt de uitkomst van de hoofdregel voor de dagloonberekening een goede maatstaf voor het als gevolg van het sociale risico gederfde loon. Voor een aantal specifieke gevallen, waarin de hoofdregel tot ongewenste resultaten kan leiden bevat het besluit bijzondere bepalingen. Bij het treffen van deze bepalingen is getracht deze zo eenvoudig mogelijk te houden en de behandeling van gelijksoortige situaties waar mogelijk op dezelfde leest te schoeien. Zowel de inzichtelijkheid als de uitvoerbaarheid van het besluit zijn daarmee gediend. Ook is vastgehouden aan het uitgangspunt om zoveel mogelijk uit te gaan van feitelijke gegevens, die bij de uitvoering beschikbaar zijn.
De bijzondere bepalingen worden onderscheiden in algemene bijzondere bepalingen die gelden voor de dagloonvaststelling op grond van zowel de ZW, de Wet WIA, de WAO, als de WW en wetspecifieke bijzondere bepalingen.
Een van die algemene bijzondere bepalingen ziet op de situatie dat de werknemer aan het begin van het refertejaar geen loon genoot (starters en herintreders). Als starter/herintreder wordt beschouwd degene die tot het einde van de eerste volledige maand van het refertejaar, anders dan wegens onbetaald verlof, geen loon genoot. Indien een starter/herintreder binnen een jaar na aanvang van de werkzaamheden arbeidsongeschikt of werkloos wordt, leidt de toepassing van de hoofdregel tot een dagloon dat niet in een juiste verhouding staat tot het gederfde loon. Om dit te voorkomen wordt het in het refertejaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden genoten loon gedeeld door het aantal doordeweekse dagen vanaf dat moment tot en met de laatste dag van het refertejaar.
De toelichting bevat voorts een artikelsgewijs commentaar. Hierin is inzake het bepaalde in artikel 6 – voor zover van belang – opgenomen dat als starter/herintreder wordt beschouwd degene die tot het einde van de eerste volledige maand van het refertejaar geen loon genoot en dat indien daaraan wordt voldaan de speciale dagloonberekening geldt die inhoudt dat de noemer van de hoofdregel voor de dagloonberekening (261) wordt verminderd tot het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden in het refertejaar zijn begonnen tot en met de einddatum van dat jaar.
2.8. Niet in geschil is dat het in deze procedure van belang zijnde refertejaar loopt van
1 september 2006 t/m 31 augustus 2007. Voorts is niet in geschil dat eiseres in september 2006 inkomen heeft gehad. Derhalve moet worden geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 6, eerste lid, van het Besluit gestelde voorwaarden. Eiseres is echter van mening dat gezien de bedoeling van de starterregeling haar situatie wel onder die regeling zou zijn te plaatsen. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder door bij de vaststelling van het dagloon niet enkel en alleen uit te gaan van het loon dat eiseres bij [B.] maar eveneens het loon dat zij bij [A.] Nijmegen heeft genoten en de stagevergoeding erbij te betrekken, de reden voor de bijzondere bepaling van artikel 6 voor de starter/herintreder op de arbeidsmarkt heeft miskend. Eiseres heeft in dit verband nog gewezen op de nota van toelichting bij het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen Staatsblad 2005, nr. 546, p.17 een na laatste alinea waarin het volgende is vermeld:
“De uitkeringen op grond van de WW en de ZW worden gebaseerd op de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid of de ziekte is ontstaan. Voor de ZW en de WW wordt daarom bij de dagloonberekening uitsluitend rekening gehouden met het loon uit die dienstbetrekking, en uit de overige dienstbetrekkingen in het refertejaar naar de mate waarin de laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen”.
2.9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Behalve dat de letterlijke tekst van de wet geen aanleiding geeft om de in dit geding aan de orde zijnde situatie te scharen onder de starterregeling zoals neergelegd in artikel 6 van het Besluit valt zulks ook niet op te maken uit de nota van toelichting. Blijkens die toelichting heeft de wetgever gekozen voor een eenvoudiger en eenduidiger systeem dan voorheen hetgeen er in het kader van genoemde regeling toe heeft geleid dat deze regeling enkel van toepassing is op personen die in de eerste maand van het refertejaar geen loon hebben ontvangen. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar de aard van het dienstverband in die zin dat bijvoorbeeld een studentenbaantje zoals dat van eiseres daarbij buiten beschouwing zou worden gelaten. De door eiseres weergegeven passage uit de nota van toelichting geeft geen reden om op dit punt anders te oordelen. Deze passage ziet op het onderscheid tussen de dagloonberekening voor de ZW en de WW enerzijds en de Wet WIA en de WAO anderzijds. In het kader van eerstgenoemde sociale zekerheidswetgeving wordt het dagloon enkel afgestemd op de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid of ziekte is ontstaan. Overige dienstbetrekkingen in het refertejaar worden bij de berekening van het dagloon in het kader van deze wetgeving slechts in aanmerking genomen voor zover de laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen. Dat betekent dat een verzekerde die tijdens het refertejaar gelijktijdig meerdere dienstbetrekkingen had anders dan bij de Wet WIA en de WAO, waarbij het arbeidsongeschiktheidsbegrip is gericht op algemene ongeschiktheid voor werk, het dagloon niet wordt berekend op het loon uit alle tegelijkertijd uitgeoefende dienstbetrekkingen. Hiermee is echter het vereiste van het niet hebben van loon gedurende de eerste maand van het refertejaar zoals dat voor de starterregeling geldt niet opzij gezet.
2.10. Op grond van voorgaande overwegingen moet het beroep van eiseres voor ongegrond worden gehouden. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits, in tegenwoordigheid van
J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2009
w.g. J.J.M. Roeters w.g. mr. B.W.P.M. Corbey-Smits
griffier rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 23 november 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.