ECLI:NL:RBROE:2009:BK6632

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96925 / FA RK 09-1385
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen verzoeker en jongste kind na beëindiging van affectieve relatie met verweerster

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een omgangsregeling tussen verzoeker en het jongste kind, [minderjarige 2]. Verzoeker, die een affectieve relatie had met verweerster, de moeder van het kind, heeft verzocht om een regeling waarbij hij het kind op bepaalde dagen van school kan ophalen en tijd met haar kan doorbrengen. Verzoeker stelt dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [minderjarige 2] en dat hij als sociaal ouder moet worden aangemerkt. Verweerster heeft echter verzocht om verzoeker niet ontvankelijk te verklaren en heeft betwist dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de affectieve relatie tussen verzoeker en verweerster, de rol van verzoeker in het leven van de kinderen en de wensen van verweerster als gezaghebbende ouder.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker voldoende concrete omstandigheden heeft gesteld die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige 2], maar heeft ook vastgesteld dat de kinderen verzoeker niet als een vaderfiguur hebben ervaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de huidige situatie en de wensen van verweerster, het contact tussen verzoeker en [minderjarige 2] niet in het belang van het kind is en zelfs schadelijk kan zijn. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de zwaarwegende belangen van het kind en de noodzaak om het gezinsleven van verweerster te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 96925 / FA RK 09-1385
Beschikking van 16 december 2009 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen verzoeker,
advocaat: mr. E.J.M. Stals;
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen verweerster,
advocaat: mr. I. Damen.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank tevens aan de minderjarigen:
1. [Minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1997;
2. [Minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 16 november 2009;
- het verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank op 26 november 2009;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 26 november 2009 en waarbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. E. Stals;
- verweerster, bijgestaan door mr. I. Damen;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
2. De vaststaande feiten
2.1. De minderjarigen zijn geboren uit het huwelijk van de moeder met [S].
Op [overlijdensdatum] 2001 is [S] overleden.
De kinderen wonen bij verweerster. Verweerster heeft alleen het gezag over de kinderen.
Verzoeker is gehuwd.
Verzoeker en verweerster hebben een affectieve relatie gehad.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek tot het treffen van een omgangsregeling heeft enkel betrekking op het jongste kind [minderjarige 2].
Verzoeker heeft verzocht:
- op de dagen dat de vrouw buitenhuis werkzaamheden verricht, gaat de man het kind in de middagpauze afhalen van school; vervolgens zal de man met het kind gezamenlijk lunchen en terug naar school brengen;
- op zaterdagen en/of woensdagmiddagen dient de man in de gelegenheid te worden gesteld gedurende het middagdeel, althans gedurende drie uur activiteiten te ondernemen met het kind;
- eenmaal per maand op zaterdagavond vanaf 18.00 uur, als het oudste kind een andere activiteit heeft, zal het kind bij de man blijven logeren;
- tijdens de zondagochtend daaropvolgend blijft het kind bij de man tot 12.00 uur,
althans een zodanige regeling die de rechtbank redelijk acht.
3.2. Verzoeker heeft gesteld dat hij meer dan 20 jaar bevriend is geweest met de
echtgenoot van verweerster. De echtgenoot van verweerster is op [overlijdensdatum] 2001 overleden. Verzoeker had de echtgenoot van verweerster beloofd te zullen zorgen voor verweerster, haar dochter en het destijds nog ongeboren jongste kind. Vanaf medio 2001 is er tussen verzoeker en verweerster een affectieve (LAT) relatie ontstaan. Verzoeker was dagelijks bij verweerster en de kinderen. De LAT-relatie is eind juli 2009 verbroken.
Verzoeker heeft gesteld dat met name het jongste kind verzoeker als een soort vaderfiguur is gaan beschouwen. In de periodes dat verweerster toen nog werkte was verzoeker volledig belast met de zorg voor de kinderen en met name voor [minderjarige 2] die toen nog niet schoolgaand was. De kinderen verbleven regelmatig bij verzoeker en hebben meermaals gelogeerd bij verzoeker.
Medio 2003 heeft verzoeker verweerster verzocht om minder te gaan werken zodat zij meer tijd voor de kinderen zou hebben en zij ook samen voor de kinderen konden zorgen. Het inkomensverlies van verweerster is destijds door verzoeker grotendeels gecompenseerd door het doen van een maandelijkse bijdrage ten behoeve van de gezamenlijke huishouding c.q. gezinsverzorging.
Gedurende de LAT-relatie heeft verzoeker met verweerster en de kinderen en met de kinderen alleen een veelheid aan activiteiten ondernomen die als verzorgings- en opvoedingshandelingen kunnen worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft verzoeker in financiële zin bijgedragen aan de verzorging van de kinderen.
Verzoeker heeft gesteld dat hij niet zomaar iemand was in het leven van verweerster en de kinderen maar te beschouwen was als een partner c.q. verzorger met wie lief en leed gedeeld werd en die zeer sterk betrokken was op de kinderen dan daar alles voor over had.
Verweerster heeft verzoeker tot testamentair voogd over beide kinderen benoemd in het geval zij zou komen te overlijden. Beide kinderen hebben het contact met verzoeker als bijzonder positief ervaren. Met name het jongste kind beschouwt verzoeker als haar vader.
Nadat de relatie met verweerster verbroken was, heeft verzoeker geen contact meer mogen hebben met de kinderen. Het oudste kind heeft middels mobiele telefoon, msn en email mogelijkheden om zelf contact te hebben met verzoeker maar voor het jongste kind zijn die mogelijkheden er niet. Vandaar dat verzoeker verzoekt om een omgangsregeling te bepalen met het jongste kind.
Verzoeker heeft gesteld dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het jongste kind en dat er sprake is van family life. Verzoeker heeft gesteld dat hij moet worden aangemerkt als sociaal ouder van het jongste kind.
4. Het verweer
4.1. Verweerster heeft verzocht om verzoeker niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Voor zover de rechtbank verzoeker ontvankelijk acht, verzoekt verweerster de rechtbank primair om verzoeker de omgang te ontzeggen op basis van artikel 1:377a lid 3 sub d Burgerlijk Wetboek, subsidiair het verzoek af te wijzen als zijnde niet in het belang van het kind meer subsidiair als zijnde niet haalbaar.
4.2. Verweerster heeft gesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en [minderjarige 2] en verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek.
Daartoe stel verweerster dat de concrete omstandigheden zodanig zijn geweest dat van een op een feitelijk gezinsleven lijkende situatie nooit sprake is geweest. Verweerster voert daartoe aan dat verzoeker al die tijd getrouwd was met zijn echtgenote [echtgenote] en dat er nooit sprake van is geweest dat verzoeker zijn huwelijk zou opgeven om met verweerster een gezin te vormen. Verweerster sluit niet uit dat de echtgenote van verzoeker nog steeds niets weet van hun relatie en onderhavige procedure.
De kinderen hebben verzoeker ook nooit gezien als partner van hun moeder laat staan als tweede vader. Als de kinderen naar verzoeker gingen, dan gingen zij altijd naar verzoeker en [echtgenote]. Verweerster betwist dat [minderjarige 2] verzoeker als vader zag. De relatie tussen verzoeker en verweerster werd naar de buitenwereld strikt geheim gehouden. Verweerster heeft direct na het beëindigen van de relatie haar testament gewijzigd.
Verweerster heeft gesteld dat verzoeker de feitelijke opvoedings- en verzorgingshandelingen die hij verricht heeft zwaar overdrijft. De meeste taken eigende verzoeker zichzelf toe.
Het is noch van verweerster noch van verzoeker de bedoeling geweest om samen een gezin te stichten. De oppaswerkzaamheden van verzoeker dateren pas van zeer recent nu verweerster pas in juni 2009 weer is gaan werken.
Verzoeker heeft destijds aan de echtgenoot van verweerster beloofd altijd voor verweerster en de kinderen te zullen blijven zorgen dat het hen goed gaat, zo lang als zij dat wil. Verzoeker blijkt niet te kunnen accepteren dat verweerster dat nu niet meer wil.
Verweerster heeft gesteld dat er geen sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke betrekking die een recht op omgang rechtvaardigt.
Voorts is verweerster van mening dat de omgang aan verzoeker moet worden ontzegd omdat deze in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Verweerster heeft zich proberen te ontworstelen uit de relatie met verzoeker. Toen verzoeker merkte dat verweerster steeds meer haar eigen weg ging, heeft hij zich vastgeklampt aan [minderjarige 2]. Voorts wijst verweerster erop dat er eveneens belang moet worden gehecht aan de eenheid van het gezin. Verzoeker verzoekt immers alleen met [minderjarige 2] een omgangsregeling en niet met [minderjarige 1].
Tenslotte heeft verweerster gesteld dat de door verzoeker verzochte regeling in de praktijk niet haalbaar is. Verzoeker houdt geen rekening met de wensen van het kind zelf.
5. Het oordeel van de rechtbank
5.1. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker voldoende concrete omstandigheden heeft gesteld voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige 2] die kan worden geduid als family life als bedoeld in artikel 8, lid 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank acht verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2. Verzoeker en verweerster hebben een affectieve LAT-relatie gehad die voor de
kinderen en de buitenwereld verborgen werd gehouden. De kinderen hebben verzoeker derhalve niet (kunnen) ervaren als partner van hun moeder. Verzoeker is immers getrouwd en voor de kinderen is hij de echtgenoot van [echtgenote], die zij ook kennen.
Nu de relatie tussen verzoeker en verweerster is beëindigd claimt verzoeker een rol in het leven van met name [minderjarige 2].
Verweerster heeft aanvankelijk na beëindiging van de relatie voortzetting van het contact van verzoeker met de kinderen nog kunnen ondersteunen, maar gelet op de omvang van het door verzoeker gewenste contact met [minderjarige 2] en haar eigen behoefte om zich los te maken van verzoeker, kan verweerster dat contact thans niet meer ondersteunen.
5.3. Als uitgangspunt heeft te dienen dat een kind met de leeftijd van [minderjarige 2] onbelast contact moet kunnen hebben met een volwassene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot haar staat.
De relatie die verzoeker met [minderjarige 2] heeft en de mogelijkheden tot omgang is in onderhavig geval gerelateerd aan de relatie die verzoeker met verweerster onderhoudt en de ruimte die verweerster verzoeker toestaat in zijn relatie tot [minderjarige 2].
Nu verweerster, als gezaghebbende ouder, dit contact niet langer kan ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat onbelast contact tussen verzoeker en [minderjarige 2] niet kan plaatsvinden en mitsdien niet in het belang van [minderjarige 2] is en zelfs [minderjarige 2] kan schaden. De rechtbank acht omgang derhalve in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2].
Het is het gezinsleven van verweerster in deze dat bescherming behoeft.
Op basis van het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor een raadsonderzoek.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst af het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 16 december 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.