ECLI:NL:RBROE:2009:BK6845

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/994657-08
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J.A. Crompvoets
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling vervoersbedrijf voor overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Roermond op 17 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vervoersbedrijf. Het bedrijf werd beschuldigd van het niet melden van een oponthoud van meer dan drie uur van gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement te Venlo, wat in strijd is met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf in 2007 munitie langer dan drie uur op het emplacement had laten staan zonder de burgemeester van Venlo in kennis te stellen. Dit werd gekwalificeerd als een economisch misdrijf. De verdediging voerde aan dat het bedrijf niet verantwoordelijk was voor de melding, omdat het de trein pas kort voor vertrek had overgenomen. De economische politierechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de meldingsplicht ook gold op het moment dat het bedrijf de verantwoordelijkheid voor het vervoer op zich nam. De rechtbank legde een geldboete op van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechter hield rekening met eerdere overtredingen door het bedrijf en de noodzaak om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen en de verantwoordelijkheden van vervoerders.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/994657-08
Datum uitspraak : 17 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de economische politierechter te Roermond,
in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen:
[naam verdachte]
gevestigd te [adres]
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 3 december 2009.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
zij op of omstreeks 14 augustus 2007 in de gemeente Venlo, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij in strijd met randnummer 1.9.5.2 NE lid 4 onder b ontplofbare stoffen (RID klasse 1) op het emplacement laten staan van 18.18 uur tot 21.36 uur zonder de burgemeester van de gemeente Venlo ervan in kennis te stellen dat het oponthoud langer dan drie uur duurde, opdat genoemde burgemeester de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kon treffen;
art 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de economische politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat in de tenlastelegging onvoldoende concreet is omschreven welke regel overtreden is, nu de tenlastelegging slechts de navolgende bewoordingen bevat: “anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels”, waarna de verfeitelijking volgt van de verweten handeling. De hiervoor genoemde regels zijn de regels genoemd in art. 3 sub b Wet Vervoer gevaarlijke stoffen en behelzen: de in de betreffende algemene maatregel van bestuur gestelde regels: dat betreft de regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen: uitgebreide regeling met 3 bijlagen.
De economische politierechter begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat het kwalificatieve deel van de tenlastelegging onvoldoende concreet is nu daarin niet de overtreden regels zijn genoemd. De economische politierechter overweegt dat de steller van de tenlastelegging voor het omschrijven van het kwalificatieve deel van de tenlastelegging aansluiting heeft gezocht bij de bewoordingen van de norm zoals die in artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is opgenomen. In de verfeitelijking van de tenlastelegging heeft de steller van de tenlastelegging aangegeven welke regel door verdachte is overtreden. De economische politierechter is met de officier van justitie van oordeel dat uit het kwalificatieve deel en uit de verfeitelijking het voor verdachte voldoende duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren, waarbij de economische politierechter mede heeft gelet op hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De economische politierechter verwerpt het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is overigens gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de economische politierechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
7.1. Standpunten van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 december 2009 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van de door de raadsman van verdachte gevoerde verweren heeft de officier van justitie gesteld dat deze verworpen dienen te worden. De officier van justitie heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
I. Verdachte gaat over het rijden van de trein en wanneer dat gebeurt en is daarmee verantwoordelijk voor het naleven van de daarvoor gestelde regelgeving.
II. De officier van justitie verwijst voor wat de verwerping van het verweer naar een recente uitspraak van de rechtbank Dordrecht (LJN: BK3779) jegens verdachte, waarin het verweer is verworpen nu het vervoer niet uisluitend binnen een inrichting plaatsvond.
III. De omschrijving van de term “laten staan” als bedoeld in Bijlage 2 aanvullende voorschriften (bedoeld in artikel 2, onderdeel b van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) art. 1.9.4.1 NE is niet van toepassing op art 1.9.5.2. NE van die bijlage.
IV. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats op het Nederlandse spoor. Wat de CIM over het vervoer over het spoor bepaalt, ontslaat verdachte niet van de verantwoordelijkheid van wat de Nederlandse wet daarover bepaalt.
7.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De verdediging heeft daartoe kort en zakelijk samengevat aangevoerd.
I. Verdachte krijgt opdracht van het Britse leger voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (in casu munitie), welke op haar beurt de Nederlandse Krijgsmacht informeert. Zij blijven zodanig op de hoogte van de gang van zaken aangaande het vervoer (tijdstippen vertrek/aankomst, vertragingen), dat gesteld kan worden dat aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna WVGS) is voldaan en die wet daarom niet van toepassing is. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
II. Volgens artikel 2 lid 4 WVGS is van de strafbaarstelling uitgesloten de handelingen van lid 1 voor zover betrekking hebbende op het vervoer dat uitsluitend plaats vindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Het spoorwegemplacement Venlo dient te worden gezien als een inrichting waarbinnen de betreffende handeling (langer dan 3 uur oponthoud) plaats vindt.
III. Ten laste is gelegd: het gedurende meer dan 3 uur op het emplacement laten staan, zonder dat de burgemeester is gewaarschuwd. Onder ‘laten staan’ moet worden begrepen: zie bijlage 2 bij Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen: ‘aanvullende voorschriften’:
“1.9.5.1 NE Laten staan van spoorwagens
1. In deze NE-bepaling wordt verstaan onder:
a. laten staan: het feitelijk aanwezig zijn van een wagen of van wagens in stilstand op een spoorweg buiten de inrichting van de afzender of geadresseerde, nadat het rangeerproces op het desbetreffende rangeeremplacement is afgesloten;
b. onregelmatigheid: een voorval waarbij de desbetreffende wagen of de lading niet meer voldoet aan de voorschriften van deze regeling”
Conclusie: nu de trein zich bevond binnen de inrichting van cliënt, het rangeerterrein te Venlo, is geen sprake van ‘stilstand’: dat bestanddeel kan derhalve niet worden bewezen.
Conclusie: vrijspraak.
IV. De trein die volgens de planning aankomt om 19.32 uur, komt feitelijk echter al binnen om 18.18 uur. Dat is uitzonderlijk, want beter - en goedkoper - is het om planmatig te rijden. Conform planning zou het oponthoud korter dan 3 uur: 19.32 uur - 21.36 uur, zijn. Venlo is een ‘Gemeinschaftsbahnhof’ dat wordt gebruikt door zowel Duitse als Nederlandse vervoerders en daar vindt overdracht van de trein plaats.De Duitse loc (met Duitse machinist) wordt afgekoppeld en een Nederlandse er voor geplaatst, die vervolgens praktisch meteen vertrekt; in casu: 21.11 uur aangekoppeld en vervolgens om 21.36 uur vertrek.
Cliënt heeft de trein (en daarbij behorende wettelijk vereiste documenten) dus pas overgenomen kort voor het vertrek (althans vanaf een tijdstip korter dan 3 uur voor vertrektijd) en kan dus slechts als de vervoerder, de geadresseerde van de bepaling, worden aangemerkt voor een periode korter dan 3 uur. Zij vervoert immers pas vanaf 21.11 uur (feitelijk pas vanaf 21.36 uur).
Goederen gaan pas over op het moment dat ze geaccepteerd worden, niet op moment dat lading/wagons worden achtergelaten; pas na acceptatie kan ontvanger als vervoerder worden aangemerkt.
Zie immers CIM, Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen: art. 26:
“Wanneer een vervoer dat het onderwerp vormt van één en dezelfde vervoerovereenkomst, door meer opvolgende vervoerders wordt verricht, treedt iedere vervoerder door het overnemen van de goederen met de vrachtbrief toe tot de vervoerovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van de vrachtbrief en neemt hij de daaruit voorvloeiende verplichtingen op zich.” (cursief CS)
Conclusie: de verplichting tot het melden aan de Burgemeester lag (nog) niet bij cliënte;
vrijspraak.
De betreffende verplichting kan slechts ten aanzien van 1 (rechts)persoon gelden; immers indien deze zich tot meerdere bij het betreffende vervoer betrokken personen zou richten, dan zouden deze alle(n) ter zake van elke overschrijding van 3 uur tot de burgemeester moeten wenden (onder andere: Duitse vervoerder, cliënte, Prorail, Deutsche Bahn). Dat kan nimmer de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
Zie terzake van ‘Gemeinschaftsbahnhof’ (prod. 3): “Zusatzvereinbarung über die örtlichen Besonderheiten auf der Grenzstrecke” d.d. 12 juni 2005: aparte status van traject Kaldenkirchen - Venlo, in het bijzonder blz, 6: “Internationale Vereinbarung” (1J)
7.3. Het oordeel van de economische politierechter
De economische politierechter is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot de volgende beslissingen gekomen ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren.
I. Voor de beoordeling van het eerste verweer is het volgende van belang:
De wet vervoer gevaarlijke stoffen houdt onder meer in:
“Artikel 2
-1 Deze wet is van toepassing op:
a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor (…)
b. het ten behoeve van vervoer met een vervoermiddel per spoor aannemen van gevaarlijke stoffen.
2. Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid.
In de memorie van toelichting WVGS (kamerstuk 23250, nummer 3, pagina 9) wordt over het militair vervoer het navolgende overwogen.
3, Militair vervoer
Van het vervoer van gevaarlijke stoffen in zijn totaliteit maakt het militair vervoer deel uit. Dit vervoer is althans voor zover het betreft nationaal vervoer — aan dezelfde voorschriften onderworpen als het niet-militaire vervoer. Alleen voor bepaalde aspecten van het militaire vervoer van ontplofbare stoffen wordt in verband met de operationele taakuitoefening van de krijgsmacht bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van de Minister van Defensie op dit punt eigen regels worden gegeven, Op deze wijze wordt tot uitdrukking gebracht dat defensie op het terrein van het militair vervoer van gevaarlijke stoffen, in het bijzonder de ontplofbare stoffen, nog meer dan onder de WGS wil aansluiten bij de civiele regelgeving: Op grond van de huidige WGS worden immers alle aspecten van het militair vervoer van ontplofbare stoffen apart geregeld. Artikel 8 voorziet daartoe in een wettelijke grondslag en bepaalt in het eerste lid voor welke onder werpen deze regelgevende bevoegdheid geldt Onder andere betreft het hier regels betreffende eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van vervoermiddelen, waarmee ontplofbare stoffen worden vervoerd, alsmede de daaraan verbonden keuring. Het gaat in dit geval bijvoorbeeld om gevechtstanks die in het kader van oefeningen munitie vervoeren en militaire tientonner-vrachtauto’s die als onderdeel van een eenheid veldartillerie, eveneens munitie vervoeren. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 kan de Minister van Defensie in bijzondere gevallen ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid. Bij die bijzondere gevallen moet worden gedacht aan gevallen waarin er een dringende operationele noodzaak is voor ontheffing of vrijstelling.
In de memorie van toelichting WVGS (kamerstuk 23250, nummer 3, pagina 20) wordt over de reikwijdte van de WVGS het navolgende vermeld:
De WVGS is ingevolge artikel 2, tweede lid, niet van toepassing op het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van een bondgenootschappelijke krijgsmacht Dit vervoer is uitgezonderd in het ADR en valt evenmin onder het ADNR. Daarnaast is er een soortgelijke uitzondering opgenomen in de richtlijn nr 89/684 EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de beroepsopleiding van bepaalde bestuurders van voertuigen voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 398) Deze richtlijn die zowel op het internationaal als op het nationaal vervoer betrekking heeft, is niet van toepassing op voertuigen die behoren aan de krijgsmacht van een lidstaat of onder de verantwoordelijkheid van deze strijdkrachten vallen .
Bij het vervoer per spoor doet deze situatie zich niet voor. In de eerste plaats is een trein in zijn geheel d.w.z. locomotief en wagens nimmer eigendom van de krijgsmacht In de tweede plaats vindt ingevolge het COTIF het vervoer per spoor - ook indien dit militaire goederen betreft die vervoerd worden met wagens welke in eigendom toebehoren aan de krijgsmacht - plaats onder verantwoordelijkheid van de spoorwegmaatschappijen. Ten behoeve van het vervoer van militaire munitie is onder COTIF een bijzondere overeenkomst tussen spoorwegmaatschappijen gesloten.
Verdachte heeft in opdracht van het Britse leger gevaarlijke stoffen ten vervoer aangenomen en vervoerd, is voor dat vervoer verantwoordelijk en valt daarmee onder de werking van de WVGS. Een beroep op de uitzonderingsbepaling als bedoeld in artikel 2 lid WVGS komt verdachte dan ook niet toe.
De economische politierechter verwerpt dan ook dit verweer van de raadsman.
II. Voor de beoordeling van het tweede verweer is het volgende van belang:
De wet vervoer gevaarlijke stoffen houdt onder meer in:
“Artikel 2
4. Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het vervoer dat uitsluitend binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, tenzij dit vervoer over de openbare weg plaatsvindt.”
Uit het proces-verbaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat blijkt dat de gevaarlijke stoffen vervoerd werden van Kaldenkirchen (D) naar het Sloegebied te Vlissingen. Nu dit vervoer dan ook niet uitsluitend op het rangeerterrein van het spoorwegemplacement van Venlo heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de economische politierechter geen geslaagd beroep worden gedaan op de uitzonderingsbepaling van artikel 2 lid 4 van de WVGS. Dat de overtreden regel op bedoeld spoorwegemplacement heeft plaatsgevonden, maakt dat oordeel niet anders.
De economische politierechter verwerpt ook dit verweer.
III. De raadsman heeft betoogd dat voorschrift 1.9.5.1 NE van toepassing is en dat in dat kader “laten staan” niet bewezen kan worden. Dit is naar het oordeel van economische politierechter onjuist.
Dat voorschrift 1.9.5.1. NE niet van toepassing is, blijkt reeds uit de omschrijving in het voorschrift zelf, nu de aanhef daarvan luidt: ”1. In deze NE bepaling wordt verstaan onder “laten staan”(…)
De economische politierechter verwerpt het verweer van de raadsman.
IV. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen en daarvan afgeleide Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen richt zich op de vervoerder van gevaarlijke stoffen. De vervoerder heeft zich te houden aan de regel zoals die is neergelegd in artikel 1.9.5.2. onder 4b van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen, die inhoudt dat de vervoerder bij oponthoud langer dan 3 uur daarvan melding moet doen aan de Burgemeester van de gemeente waarin dat oponthoud zich voordoet. Het verweer van de raadsman dat verdachte nog geen 3 uur vervoerder was van de gevaarlijke stoffen gaat naar het oordeel van de economische politierechter niet op, nu de regeling ziet op de duur van het oponthoud en niet op de duur van het vervoerder zijn.
Verdachte is in ieder geval vervoerder op het moment, 21.18 uur, dat de drie uur verstreken zijn en had dan ook de melding aan de Burgemeester moeten doen. Dat eventueel anderen eenzelfde verplichting zouden kunnen hebben, ontslaat verdachte niet van die plicht.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Dat verdachte zich in ieder geval verantwoordelijk voelt is af te leiden van de email van [naam] op 21/8 aan de groepsposten blijkt van die verantwoordelijkheid
7.4. Het bewijs
De rechtbank heeft met inachtneming van hetgeen door de verdediging aan strikt juridische verweren is aangevoerd, geconstateerd dat – nu de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 december 2009 het tenlastegelegde feit heeft bekend – de situatie als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet.
De overtuiging van de economische politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat;
- een afschrift treinlijst en vervoersregeling trein 90132;
- kopie e-mail burgemeester Venlo aan [naam]
- kopie treinactiviteiten treinnummer 90132 d.d. 20-08-2007;
- de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2009
7.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat.
zij op 14 augustus 2007 in de gemeente Venlo, opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij in strijd met randnummer 1.9.5.2 NE lid 4 onder b ontplofbare stoffen (RID klasse 1) op het emplacement laten staan van 18.18 uur tot 21.36 uur zonder de burgemeester van de gemeente Venlo ervan in kennis te stellen dat het oponthoud langer dan drie uur duurde, opdat genoemde burgemeester de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kon treffen;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat in de kwestie van de veiligheid reeds in ruime mate is voorzien, doordat de aan Prorail –de beheerder van het spooremplacement te Venlo — verleende milieuvergunning, mede ziet op de door die milieuvergunning aan cliënte opgelegde verplichtingen tot informatie aan Prorail, hetgeen de veiligheid en de openbare orde waarborgt.
Inmiddels is ook het gemeentelijke Rampenplan geactualiseerd en op 28 juni 2005 opnieuw vastgesteld, waarmee een nog betere afstemming tussen de diverse hulpverleningsorganisaties kan worden bereikt en tevens de betrokkenheid van de burgemeester daarbij.
Er is derhalve sprake van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Verdachte handelt in strijd met de wettelijke regeling, maar wel in de geest, strekking, doel en beoogd belang van die wet door de nodige informatie te verstrekken aan Pro-rail.
De officier van justitie is van mening dat dit verweer verworpen dient te worden. Dat eventueel via andere weg de door verdachte te geven informatie kan worden verkregen doet niet af aan de verplichting van verdachte om het oponthoud aan de Burgemeester te melden.
De economische politierechter overweegt als volgt:
In de memorie van toelichting bij de WVGS (kamerstuk 23250, nummer 3, blz. 23 is onder de titel “2. Verhouding tot andere wetgeving”opgenomen:
“Tenslotte zij opgemerkt dat er tussen de WVGS, de brandweerwet en de Rampenwet raakvlakken bestaan. Zoals in de inleiding reeds werd gesteld is de WVGS een instrument dat van belang is voor de bevordering van de openbare veiligheid. Bij de vormgeving van het openbare veiligheidsbeleid wordt er van uitgegaan dat de maatregelen die in opeenvolgende fasen van de veiligheidsketen (pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg) worden opgenomen, zo naadloos mogelijk op elkaar aansluiten. Terwijl de WVGS in hoofdzaak preventief van aard is, zijn de Brandweerwet en de Rampenwet gericht op de preparatieve, de repressieve en de nazorgfase uit de veiligheidsketen. Een en ander betekent dat maatregelen die in het kader van de WVGS worden getroffen, relevant kunnen zijn voor organisatie van andere delen van de veiligheidsketen.”
Hieruit kan worden afgeleid dat de Wet- en regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen gericht is op het voorkomen van onveilige situaties, in casu door het nemen van de door de Burgemeester van betreffende gemeente nodig te achten maatregelen, terwijl de milieuwetgeving ziet op verontreiniging van het milieu en het Rampenbestrijdingsplan ziet op het snel hulp kunnen verlenen indien zich een calamiteit voordoet.
De economische politierechter is van oordeel dat het beschikbaar zijn van relevante informatie via andere weg, verdachte niet ontslaat van haar verplichting de melding aan de Burgemeester te doen. Evenmin wordt verdachte van die verplichting ontslagen door afspraken over het verstrekken van relevante informatie aan de beheerder van het spoor, Pro Rail.
Het verweer van de raadsman dient daarom te worden verworpen.
8.2. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten.
9. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, nu verdachte gemeend heeft met het voldoen aan de informatieplicht (jegens Prorail) dat alle relevante informatie aan alle relevante instanties (inclusief Burgemeester) was verstrekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de overtreden regel een actieve plicht had om het oponthoud van langer dan 3 uur te melden bij de Burgemeester van de gemeente Venlo. Het beroep op afwezigheid van alle schuld moet dan ook worden verworpen.
De economische politierechter overweegt dat verdachte reeds meermalen een transactie heeft betaald voor het overtreden van onderhavig voorschrift, zodat verdachte wist dat de melding aan de Burgemeester gedaan moest worden. Een beroep op afwezigheid van alle schuld faalt daarom
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de economische politierechter van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
10.2. De bijzondere overwegingen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 3 december 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,00 waarvan € 15.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat mocht de economische politierechter komen tot een veroordeling, met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, kan worden volstaan met een schuldig verklaring zonder toepassing van straf.
10.3. De overwegingen van de economische politierechter
Verdachte heeft op 14 augustus 2007 gevaarlijke stoffen per spoor vervoerd en heeft verzuimd het oponthoud, dat langer dan 3 uur duurde, zoals in de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijk stoffen is bepaald, niet gemeld aan de Burgemeester van de gemeente Venlo. Die meldingsplicht is in de regeling opgenomen om de Burgemeester, indien hij dat nodig acht, in de gelegenheid te stellen veiligheidsmaatregelen te nemen. Door het niet doen van de melding heeft verdachte de algemene veiligheid van de samenleving in gevaar gebracht. De rechtbank acht dit bijzonder kwalijk en is van oordeel dat een hoge geldboete op zijn plaats is.
De economische politierechter houdt voorts rekening met het feit dat uit het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake dezelfde feiten transacties heeft betaald.
Ten voordele van verdachte houdt de economische politierechter rekening met het feit dat verdachte, nadat hem door de rechtbank Dordrecht een straf is opgelegd, thans wederom schuldig wordt verklaard aan een strafbaar feit dat voor die veroordeling is gepleegd. (artikel 63 sr.)
De economische politierechter houdt voorts rekening met het feit dat verdachte na constatering van onderhavig feit de regelgeving daaromtrent onder de aandacht van zijn werknemers heeft gebracht en er derhalve serieus werk van maakt om dergelijke strafbare feiten te voorkomen.
De economische politierechter zal een deel van de op te leggen geldboete voorwaardelijk opleggen om zodoende de door verdachte ingezette gedragsverandering ten aanzien van het betreffende voorschrift in stand te houden.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 91
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6
Wet vervoer gevaarlijke stoffen art. 2, 3, 5
Besluit vervoer gevaarlijke stoffen art. 2
Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen art. 2
Bijlage 2 aanvullende voorschriften (bedoeld in artikel 2, onderdeel b van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen art. 1.9.4.2 onder 4b
12. Beslissing
De economische politierechter verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
De economische politierechter verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
De economische politierechter verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
De economische politierechter veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 10.000,00.
bepaalt dat van deze straf € 5.000,00, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vonnis gewezen door de economische politierechter mr. L.J.A. Crompvoets , in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 december 2009.