ECLI:NL:RBROE:2009:BK7717

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1348
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
  • J.J.M. Roeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij niet tijdig inleveren van de OV-studentenkaart na ziekenhuisopname

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 24 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student met ernstige psychische klachten, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG), de verweerster. Eiser had studiefinanciering ontvangen en was verplicht zijn OV-studentenkaart in te leveren na beëindiging van zijn recht op studiefinanciering. Eiser had op 28 mei 2009 verzocht om stopzetting van de studiefinanciering per 1 juni 2009, maar heeft zijn OV-studentenkaart niet tijdig ingeleverd. De IBG legde eiser een OV-schuld op van €204,--, omdat hij de kaart niet binnen de gestelde termijn had ingeleverd. Eiser stelde dat hij door zijn psychische problemen niet in staat was om zelf zijn zaken te regelen en dat zijn vader, die hem vertegenwoordigde, niet adequaat had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig inleveren van de OV-studentenkaart niet op geen enkele wijze aan eiser kon worden toegerekend, gezien zijn ernstige psychische toestand en ziekenhuisopname. De rechtbank overwoog dat de vader van eiser, die optrad als zijn gemachtigde, zich in een moeilijke situatie bevond en niet volledig in staat was om tijdig de nodige stappen te ondernemen. De rechtbank concludeerde dat de verweerster niet in redelijkheid kon afzien van toepassing van de hardheidsclausule, die in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 is opgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerster op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de verweerster het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1348
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser] te Roermond, eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 4 september 2009 heeft verweerster het bezwaar van eiser tegen een besluit van 10 juli 2009 (Bericht Studiefinanciering 2009, nr. 4) ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
1.3. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank op 6 november 2009 het onderzoek heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Eiser, geboren op 14 december 1987, heeft van verweerster studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende ontvangen in verband met een opleiding waarmee hij op
1 augustus 2006 is gestart.
2.2. Bij formulier “wijziging student” van 28 mei 2009, dat door eiser is ondertekend, is verzocht om stopzetting van de studiefinanciering per 1 juni 2009. Bij Bericht Studie¬finan¬ciering 2009, nr. 3 van 26 juni 2009 heeft verweerster aan eiser bericht dat er een - kort¬-lopende - OV-schuld was ontstaan, omdat hij gedurende een periode waarin hij er geen recht op had, in het bezit van de OV-studentenkaart is geweest. Die schuld is vastgesteld op EURO 136,--. Bij Bericht Studiefinanciering 2009, nr. 4 van 10 juli 2009 is opnieuw melding gemaakt van het ontstaan van genoemde schuld en is de omvang daarvan, kennelijk in verband met onterecht kaartbezit in een deel van juli 2009, nader vastgesteld op
EURO 204,--.
2.3. Tegen het besluit van 10 juli 2009 is door eisers vader [gemachtigde], op basis van een schriftelijke machtiging van eiser, een bezwaarschrift ingediend. Daarin is onder meer aangevoerd dat eiser vanwege psychische problemen vanaf begin april 2009 door zijn ouders naar huis is gehaald en dat hij vanaf 20 mei 2009 is opgenomen op de afdeling Psychiatrie van het Laurentius ziekenhuis te Roermond. Daarbij is verder vermeld dat eiser niet in staat was zijn IB-groep zaken te regelen en dat zijn vader dit derhalve namens hem heeft gedaan.
2.4. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 2009 ongegrond verklaard. Daarin is overwogen dat bij dat besluit terecht een OV-schuld van EURO 204,-- is opgelegd, nu het recht op studiefinanciering op 31 mei 2009 is geëindigd en dat eiser, dan wel diens gemachtigde of zaakwaarnemer, ervoor had moeten zorgen dat de OV-studentenkaart uiterlijk op de vijfde werkdag van de maand juni 2009 was ingeleverd. Verweerster heeft voorts aangegeven dat de aangevoerde omstandigheden geen reden vormen voor het toepassen van de hardheidsclausule.
2.5. In het verweerschrift is naar voren gebracht dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 juni 2009, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. Voorts heeft verweerster haar standpunt inzake de OV-schuld toegelicht. Daarbij heeft verweerster vermeld dat eiser zijn belangen sinds 28 mei 2009 heeft laten behartigen door zijn vader. Het had de gemachtigde duidelijk moeten zijn dat als er geen recht bestaat op studiefinan¬ciering, er ook geen recht op de OV-studentenkaart zou bestaan. Tevens heeft verweerster aangegeven dat het feit dat de OV-studentenkaart niet is gebruikt, niet van belang is.
2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
2.7. Op grond van artikel 3.27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 is de studerende verplicht zijn OV studentenkaart in te leveren op uiterlijk de vijfde werkdag nadat zijn recht op studiefinanciering is beëindigd. Ingevolge artikel 3.27, derde lid, in samenhang met artikel 12.7 van de Wsf 2000, is de studerende indien de kaart niet tijdig wordt ingeleverd, voor het nog resterende deel van de geldigheidsduur ervan, een bedrag van EUR 68,= per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand ver¬schuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van de kaart. De eerste helft van een kalender¬maand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
Krachtens het vierde lid van artikel 3.27 van de Wsf 2000 is het eerste lid niet van toepassing met betrekking tot een periode ten aanzien waarvan degene aan wie de kaart is toegekend, aantoont dat het niet tijdig inleveren van de kaart hem op geen enkele wijze kan worden toegerekend.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is bepaald dat voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan worden gelaten of daarvan kan worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.8. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat het bezwaar¬schrift van 1 augustus 2009 de kennelijke strekking heeft om de bij besluit van 26 juni opgelegde OV-schuld aan te vechten. Dat bezwaar is binnen de daarvoor openstaande termijn ingediend. De rechtbank leest daarom het bestreden besluit aldus dat daarbij het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2009ongegrond is verklaard.
2.9. De rechtbank stelt voorts vast dat vanwege eiser niet is bestreden dat de
OV-studentenkaart niet is ingeleverd uiterlijk op de vijfde werkdag nadat het recht op studie¬finan¬ciering is beëindigd. Verweerster heeft de OV-schuld dan ook conform artikel 3.27, eerste lid, van de Wsf 2000 opgelegd.
2.10. Hetgeen in bezwaar en beroep namens eiser is aangevoerd geeft allereerst aan¬leiding om te beoordelen of in dit geval toepassing had moeten worden gegeven aan het vierde lid van artikel 3.27 van de Wsf 2000. De rechtbank acht aannemelijk dat eisers vader, nadat eiser met ernstige psychische klachten in het ziekenhuis was opgenomen, zijn zaken voor hem heeft geregeld omdat eiser meer in staat was zelf zijn belangen naar behoren te behartigen. Eiser heeft evenwel zelf nog het wijzigingsformulier van 26 mei 2009 ondertekend en heeft later ook nog een schriftelijke machtiging aan zijn vader verstrekt om namens hem bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het moet er dan voor worden gehouden dat eisers vader heeft gehandeld op basis van een door eiser verstrekte volmacht en niet geheel buiten eiser om bij wege van zaakwaarneming. Nu het handelen van een gemachtigde voor rekening van de volmachtgever komt, kan niet worden gezegd dat het niet tijdig inleveren van de kaart eiser op geen enkele wijze kan worden toegerekend.
2.11. In het licht van de op dat moment zeer recente ziekenhuisopname van eiser en de daarbij gestelde diagnose van een ernstige psychiatrische aandoening, houdt de rechtbank het ervoor dat eisers vader zich plotseling geconfronteerd zag met de noodzaak om op korte termijn een aantal zaken voor zijn zoon te regelen en dat hij niet ten volle in de gelegenheid was om zich tijdig te informeren over alle daarbij te nemen stappen. Onder die omstandigheden is het eiser bezwaarlijk tegen te werpen dat zijn vader niet onmiddellijk adequaat heeft gehandeld bij het beëindigen van de studiefinanciering. Nu eiser ook ten tijde van het instellen van het beroep nog steeds in de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis verbleef, kan er voorts geen enkele twijfel over bestaan dat hij sindsdien geen gebruik heeft gemaakt van de OV-studentenkaart. De rechtbank is op grond van de hier genoemde omstandigheden van oordeel dat verweerster zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen geval voordoet dat voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt.
2.12. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten.
Verweerster zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.13. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Wel zal verweerster het door eiser betaalde griffierecht moeten vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerster met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2009;
bepaalt voorts, dat verweerster aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 41,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2009.
w.g. J.J.M. Roeters,
griffier w.g. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 24 december 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.