ECLI:NL:RBROE:2009:BK8295

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 153
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsverplichting en re-integratie-inspanningen van werkgever in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 19 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het UWV over een opgelegde loondoorbetalingsverplichting van 52 weken voor een ex-werknemer. De werkgever, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat stelde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de werkgever aansprakelijk stelde voor de gevolgen van een mogelijk onjuist advies van de bedrijfsarts. De rechtbank benadrukte dat er alleen een loonsanctie kan worden opgelegd als er objectieve redenen zijn voor de werkgever om te twijfelen aan de advisering van de bedrijfsarts. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever gegrond en herstelde het primaire besluit van het UWV, waarbij de loondoorbetalingsverplichting werd herroepen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de re-integratieverplichtingen van werkgevers onder de Wet WIA, en bevestigt dat werkgevers niet zonder meer verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de adviezen van hun arbodiensten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 153
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres] te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. B.J.M. de Leest
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 12 december 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 september 2008, waarbij de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van haar (ex-) werknemer [naam werknemer] (hierna: [werknemer]) is verlengd met 52 weken, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is [werknemer] in de gelegenheid gesteld in zijn hoedanigheid van derdebelanghebbende als partij aan het geding deel te nemen. [werknemer] heeft daarvan geen gebruik gemaakt en heeft geen toestemming gegeven zijn medische gegevens aan eiseres te verstrekken.
1.3. Bij beslissing van 7 april 2009 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb bepaald dat kennisneming van de in die beslissing genoemde (medische) stukken niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden, waarbij is gewezen op de beslissing van de rechtbank van 7 april 2009.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 september 2009, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, M. Bolenius, bijgestaan door mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door P.J.L.M. Coenen, werkzaam bij verweerder.
2. Overwegingen
2.1. [werknemer] is vanaf 6 april 1999 in dienst van eiseres geweest als orderverwerker. Op 13 september 2006 heeft hij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten.
2.2. Verweerder heeft bij besluit van 5 september 2008 aan eiseres ten aanzien van [werknemer] een loondoorbetalingsverplichting (loonsanctie) opgelegd voor de duur van 52 weken in aansluiting op de reguliere periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte die 104 weken duurt. Verweerder heeft dat besluit onder verwijzing naar verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages gemotiveerd met het standpunt dat eiseres onvoldoende re-integratie inspanningen voor de werknemer heeft verricht, terwijl er geen deugdelijke grond was voor dit verzuim.
2.3. Namens eiseres is in bezwaar tegen dat besluit aangevoerd dat meerdere deskundigen het niet eens zijn met de conclusie van de verzekeringsarts dat [werknemer] arbeid kan verrichten op de reguliere arbeidsmarkt. Gewezen is op de bijgevoegde indicatie van het CWI d.d. 30 september 2008, waarin het standpunt is ingenomen dat begeleid werken bij een regulier bedrijf niet mogelijk is voor [werknemer] en dat hij is aangewezen op arbeid in WSW-verband.
2.4. Op 1 december 2008 is het bezwaar op een hoorzitting mondeling toegelicht. Door de bedrijfsarts is aangegeven dat hij alsnog het standpunt van de verzekeringsarts onderschrijft dat er in het onderhavige geval niet gesteld kan worden dat er geen benutbare mogelijkheden waren. Verder heeft de bedrijfsarts verklaard dat er alsnog een arbeidsdeskundige is ingeschakeld die heeft bevestigd dat er zowel intern als extern geen mogelijkheden zijn voor [werknemer] op de vrije arbeidsmarkt. Dit blijkt ook uit de WSW-indicatie. Dat de arbeidsdeskundige volgens verweerder eerder ingeschakeld had moeten worden, kan aan voormelde conclusie niet afdoen. Door de vertegenwoordiger van eiseres en de bedrijfsarts is ten slotte nog aangegeven dat zij het ethisch en medisch niet verantwoord vinden om [werknemer] momenteel te re-integreren.
2.5. Met verwijzing naar de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige is bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. In genoemde rapportages is het standpunt ingenomen dat eiseres in het voetspoor van haar bedrijfsarts er ten onrechte van is uitgegaan dat bij [werknemer] in de ziekteperiode voortdurend geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden aanwezig waren. Gelet op de aanwezige arbeidsmogelijkheden had al in 2007 een arbeidskundig onderzoek moeten plaatsvinden naar de re-integratie-mogelijkheden van [werknemer]. Verder heeft verweerder overwogen dat er in casu van mag worden uitgegaan dat eiseres geen objectieve aanleiding had te veronderstellen dat het advies van de bedrijfsarts niet deugdelijk was en dat eiseres dan ook enkel wordt verweten dat zij door het volgen van het advies onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres blijft als werkgever eindverantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en de re-integratie.
2.6. In beroep heeft de gemachtigde van eiseres onder meer naar voren gebracht dat er geen enkele reden voor eiseres bestond om vraagtekens te plaatsen bij de probleemanalyse en de inhoudelijke adequaatheid van het advies van haar bedrijfsarts. Verder is aangevoerd dat er wel re-integratie-activiteiten zijn geweest nu [werknemer] in mei 2007 is gestart met arbeidstherapeutische werkzaamheden. Zowel [werknemer] als eiseres waren er op basis van de gesprekken met de bedrijfsarts en behandelaars van overtuigd dat dit het maximaal haalbare resultaat was. Namens eiseres wordt bestreden dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en, voor zover daar al sprake van zou zijn, acht de gemachtigde het duidelijk dat eiseres daarin niet te kort is geschoten. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.
2.7. De rechtbank dient vervolgens aan de hand van de namens eiseres aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit, waarbij de per 13 september 2008 opgelegde loonsanctie van 52 weken is gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2.8. Het loonsanctiesysteem maakt onderdeel uit van de regeling van de re-integratie-verplichtingen van de werkgever in artikel 25 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In het negende lid van die bepaling is geregeld dat indien bij de behandeling van de aanvraag om uitkering blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn wettelijke verplichtingen op het gebied van re-integratie, zoals het tijdig opstellen van een re-integratieverslag, niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv het tijdvak gedurende welke de werkgever loon moet betalen tijdens ziekte van de werknemer met ten hoogte 52 weken verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Ingevolge het twaalfde lid heeft de werkgever de mogelijkheid om, indien hij van mening is dat hij zijn tekortkoming heeft hersteld, dit aan het Uwv te melden en aan te tonen. Als het Uwv vaststelt dat de werkgever daarin is geslaagd, eindigt het tijdvak van de verlenging zes weken nadien van rechtswege. Uit deze systematiek vloeit voort dat de loondoorbetalingsverplichting is te karakteriseren als een zuivere herstelsanctie.
2.9. In artikel 65, tweede volzin, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigen risicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
2.10. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
2.11. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
2.12. Zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 28 oktober 2009 (LJN: BK1570) heeft geoordeeld dienen de Beleidsregels aangemerkt te worden als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omtrent de uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA. De Raad heeft verder geoordeeld dat hij in beginsel geen reden ziet om te oordelen dat het in de Beleidsregels neergelegde beoordelingskader in strijd komt met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA. Daartoe overweegt de Raad dat de uitwerking en invulling die het beoordelingskader geeft aan genoemde artikelen, steeds overeenkomstig die artikelen tot uitgangspunt heeft de beoordeling van de vraag of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht. Het beoordelingskader sluit ook aan bij het systeem van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, bij de Regeling procesgang en bij het bepaalde in artikel 7:658a van het BW. Verder neemt de Raad in aanmerking dat de wetgever blijkens de memorie van toelichting van de Wet WIA voor ogen heeft gestaan dat voor het beoordelen van de re-integratie-inspanningen gebruikt wordt gemaakt van de Beleidsregels (TK 2004-2005, 30 034, nr. 3, pag. 35).
2.13. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat door eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en dat zij geen objectieve aanleiding had te veronderstellen dat het advies van haar bedrijfsarts niet deugdelijk was. Eiseres wordt enkel verweten dat zij door het volgen van het advies onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder blijft van mening dat een werkgever de gevolgen moet dragen van een in verweerders visie onjuist advies van zijn arbodienst / bedrijfsarts, ook als de werkgever objectief niet hoeft te twijfelen aan dat advies. Verweerder stelt namelijk dat de toetsing tamelijk illusoir zou worden, indien die beperkt zou zijn tot de beoordeling van de subjectieve verwijtbaarheid van de werkgever zelf. In dat geval zou er, aldus verweerder, ook geen kwaliteitsimpuls naar de arbodienst uitgaan.
2.14. Naar het oordeel van de rechtbank komt het onder 2.13. vermelde standpunt van verweerder neer op aanvaarding van een risico-aansprakelijkheid van de werkgever voor de advisering door zijn arbodienst / bedrijfsarts. Dit acht de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 65 van de Wet WIA en met de hiervoor vermelde Beleidsregels.
In artikel 65, tweede volzin, van de Wet WIA is immers - voor zover hier van belang - bepaald “dat het UWV beoordeelt of de werkgever en…in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht” en volgens “vraag 3” van de geldende Beleidsregels dient het UWV te beoordelen “of de werkgever in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat er geen mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Hiermee strookt niet dat verweerder de werkgever uiteindelijk altijd verantwoordelijk houdt wanneer de verzekeringsarts komt tot een ruimere inschatting van arbeidsmogelijkheden en de in verband daarmee te verrichten reïntegratie-inspanningen dan de door de werkgever ingeschakelde bedrijfsarts. Naar het oordeel van de rechtbank kan er alleen een basis zijn voor het opleggen van een loonsanctie wanneer er omstandigheden zijn aan te wijzen die reden vormen voor de werkgever om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de advisering van de bedrijfsarts /arbodienst. De rechtbank onderschrijft in dezen de overweging van de rechtbank Assen in haar uitspraak van 2 januari 2008 (LJN: BC1755).
2.15. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 25, negende lid, en artikel 65 van de Wet WIA en de Beleidsregels niet in stand kan worden gelaten en voor vernietiging in aanmerking komt. Het daartegen ingestelde beroep moet voor gegrond worden gehouden. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 5 september 2008 te herroepen.
2.16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept verweerders besluit van 5 september 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 288,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.M.W. Nobis in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2009.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr. C.M.W. Nobis,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 19 november 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.