ECLI:NL:RBROE:2010:BL7231

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/610018-09 en 04/850329-09 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummers : 04/610018-09 en 04/850329-09 (ttzgev)
Datum uitspraak : 9 maart 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de minderjarige:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
thans gedetineerd
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2009, 3 juli 2009 (voortgezet op 6 juli 2009), 26 augustus 2009, 13 oktober 2009, 6 januari 2010 en 23 februari 2010.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
In de zaak met parketnummer 04/610018-09 - na wijziging van de tenlastelegging -:
1.
hij op of omstreeks 07 december 2008 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben/heeft weggenomen een kassalade inhoudende ongeveer 350,= EURO, in elk geval enig goed en/of bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan cafetaria [slachtoffer 1] en/of [medewerker v. slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker v. slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat:
- verdachte en/of één van zijn mededader met een hamer in zijn hand op de vitrine en/of het
werkblad van cafetaria [slachtoffer 1] is gesprongen en deze hamer boven, zijn,
verdachtes, hoofd heeft gehouden en/of met deze hamer voorover heeft gehangen in de
richting van genoemde [medewerker v. slachtoffer 1] en/of
- verdachte en/of één van zijn mededaders een pistool, in elk geval een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op voornoemde [medewerker v. slachtoffer 1] heeft gericht, in elk geval heeft getoond;
art. 312 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 04 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid sigaretten en/of een mobiele telefoon (merk Nokia), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit:
- het richten van een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
genoemde [slachtoffer 2] en/of
- het op dreigend wijze met opgeheven armen een knuppel vasthouden
en/of
- het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 2] zeggen: "Geld, kassa, geld" en/of "Open maken, open maken en/of "Kluis";
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 31 december 2008 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medewerker v. slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker v. slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het dreigen althans tonen van een mes, in elk geval een scherp voorwerp aan genoemde
[medewerker v. slachtoffer 3] en/of
- het slaan van deze [medewerker v. slachtoffer 3] en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Kluis, kluis"., in elk geval woorden van
soortgelijke dreigende aard en strekking;
art. 317/312 Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op of omstreeks 02 januari 2009 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medewerker v. slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker v. slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het richten van een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
genoemde [medewerker v. slachtoffer 4] en/of
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Geef geld", in elk geval woorden van
soortgelijke dreigende aard en strekking;
art. 317/312 Wetboek van Strafrecht;
5.
hij op of omstreeks 08 januari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), tegen de/het hoofd(en) van genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft gezet en/of (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft gericht en/of een mes aan genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft getoond en/of (daarbij) hebben/heeft gezegd: "Geld, geld" en/of "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 08 januari 2009 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of wat van hun/zijn gading was, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat oogmerk (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), tegen de/het hoofd(en) van genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft gezet en/of (een) pisto(o)l(en), in elk geval (een) op
(een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft gericht en/of een mes aan genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en/of [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben/heeft getoond en/of (daarbij) hebben/heeft gezegd: "Geld, geld" en/of "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 312 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op of omstreeks 31 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM (merk Nokia, type 6300), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art. 311 van het Wetboek van Strafrecht;
In de zaak met parketnummer 04/850329-09:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 2 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen, type Golf 4, kenteken TS-GP-99), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art. 311 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (merk Acer, type Aspire), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit:
- het duwen tegen de deur van de woning, gelegen aan de [adres] en/of het duwen tegen genoemde [slachtoffer 9], waardoor deze ten val is gekomen;
- het richten van een mes, in elk geval een scherp voorwerp, op genoemde [slachtoffer 9] althans het tonen van een mes, in elk
geval een scherp voorwerp, aan genoemde [slachtoffer 9];
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2009 tot en met 11 januari 2009 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Opel, type Astra Station, kenteken 03-XR-KP, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art. 311 van het Wetboek van Strafrecht;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 22 februari 2009 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
a. een scootmobiel, merk Elite, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 11], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
b. een scootmobiel, merk Elite, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art. 311 van het Wetboek van Strafrecht;
5.
hij op of omstreeks 16 november 2008 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een bromfiets (Vespa Ciao), welk geweld bestond uit trappen tegen die bromfiets en/of uit het kapotsteken van een band van die bromfiets;
(art. 141/1 van het Wetboek van Strafrecht);
Althans indien terzake het vorenstaande onder 5 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 16 november 2008 in de gemeente [plaats] op of aan de openbare weg, het [adres], althans op enige voor het publiek toegankelijke plaats, tegen goederen baldadigheid heeft gepleegd, waardoor gevaar of nadeel kon worden teweeggebracht, bestaande die baldadigheid uit het trappen tegen een bromfiets en/of uit het kapot steken van een band van die bromfiets;
(art. 424 van het Wetboek van Strafrecht);
6.
hij in of omstreeks de periode van 03 september 2008 tot en met 18 februari 2009 te [plaats], terwijl
- hij als leerling of deelnemer van een school of instelling, te weten het Citaverde College, stond ingeschreven,
- ten aanzien van hem de leerplicht, als bedoeld in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 was geëindigd en
- hij nog geen startkwalificatie had behaald, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma en/of
het volledige programma van de combinatie leren en werken te volgen, dat door die school of instelling werd aangeboden;
(artikel 4c en 26 Leerplichtwet 1969).
Voor zover in de tenlasteleggingen kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlasteleggingen door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 februari 2010 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het met parketnummer 04/610018-09 onder 5 primair ten laste gelegde en van het met parketnummer 04/850329-09 onder 1 ten laste gelegde onderdeel “braak/verbreking” zal worden vrijgesproken.
Voor alle overige ten laste gelegde feiten heeft zij gevorderd dat deze zullen worden bewezen verklaard.
De verdediging refereert zich wat betreft de bewezenverklaring van het met parketnummer 04/610018-09 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de overige feiten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, dan wel een partiële vrijspraak op onderdelen.
De raadsman heeft een pleitnota overgelegd; de rechtbank verwijst naar die nota en zal bij bespreking van de feiten op de verweren ingaan.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht – evenals de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen de aan de verdachte met parketnummer 04/610008-09 onder 6 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal.
De verdachte erkent ter zitting dat hij op eigen initiatief de telefoon van aangever [slachtoffer 6] heeft gepakt; er was niet van tevoren met de medeverdachten over gesproken eventuele klanten in het tankstation te bestelen. De rechtbank acht derhalve diefstal wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte met betrekking tot parketnummer 04/850329-09 onder 5 primair is ten laste gelegd nu de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen tot een andere kwalificatie komt. De verdachte heeft samen met 2 andere jongens een bromfiets uit het water van de beek gehaald. Toen het hun niet lukte om de bromfiets te starten, hebben zij tegen de bromfiets getrapt en de banden kapot gestoken. Vervolgens zijn zij weggelopen. Ter zitting heeft verdachte gezegd dat zij dit uit verveling deden. De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake is van baldadig gedrag.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van verdachte dat hij voor dit feit een sepotbericht van de officier van justitie ontvangen zou hebben nu deze stelling niet verder wordt onderbouwd.
Voorts acht de rechtbank voor het met betrekking tot parketnummer 04/850329-09 onder 1 ten laste gelegde onderdeel “braak/verbreking” geen bewijs voorhanden. De verdachte had op een eerder tijdstip de sleutels van de auto gestolen en maakte bij de diefstal van de auto gebruik van deze – valse – sleutels, waardoor hij geen braak en/of verbrekingshandeling heeft verricht. De verdachte moet van dit onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
In de zaak met parketnummer 04/610008-09
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft – kort samengevat – gesteld dat er geen sprake was van medeplegen nu verdachte, hoewel bij de overval aanwezig, geen enkele rol heeft gespeeld bij de voorbereiding en uitvoering van de overval. Bovendien heeft verdachte geen opzet gehad op de overval en durfde hij zich niet te distantiëren, omdat medeverdachte [medeverdachte 1] gedreigd had de moeder te slaan van degene die hen zou verraden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Aangeefster [medewerker v. slachtoffer 1] ziet op 7 december 2008 vier personen cafetaria [slachtoffer 1] binnenkomen. Al deze personen waren donker gekleed en hadden hun gezicht bedekt. Eén persoon bleef bij de deur staan. Eén persoon sprong op de vitrine en dreigde met een hamer in zijn hand. Een derde persoon richtte een pistool op aangeefster en haalde de kassalade uit de kassa.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de overval op [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Bij de politie verklaart verdachte dat [medeverdachte 2] met het idee kwam om die overval te plegen. Wij waren bij de [adres] bij de vijver. (..) We zijn lopend naar de friture gegaan en onderweg vertelde [medeverdachte 4] wat wij moesten doen. (..) Ik stond te kijken bij de deur.” Vervolgens is verdachte samen met de medeverdachten gevlucht in de auto naar [wijk]. Daar hebben zij de auto verlaten en is verdachte samen met [medeverdachte 2] te voet voor de politie gevlucht.
De rechtbank stelt vast dat dit niet de eerste overval is waarbij verdachte betrokken was. Drie dagen eerder, op 4 december 2008, heeft verdachte met onder meer [medeverdachte 2] het [slachtoffer 12] overvallen, waarbij ook een (nep)pistool is gebruikt. Verdachte wist dus heel goed wat zij samen zouden gaan doen op het moment dat het plan ontstaat bij de vijver. Verdachte heeft toen, en ook onderweg, alle tijd gehad om zich te distantiëren; hij heeft dit niet gedaan, is mee naar binnen gegaan, was daardoor medeveroorzaker van de dreigende situatie en is mee op de vlucht geslagen in de auto.
Gelet hierop acht de rechtbank het medeplegen van de diefstal met bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen. Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met de beperkte rol van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010;
- de aangifte van [slachtoffer 2] ,
- de verklaring van [medeverdachte 2] ;
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onderdeel “het slaan van deze [medewerker v. slachtoffer 3]”, omdat enkel [medewerker v. slachtoffer 3] hierover verklaard heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangeefster [medewerker v. slachtoffer 3] heeft op 31 december 2008 aangifte gedaan van een overval op pompstation [slachtoffer 3], gelegen aan de [adres]. Aangeefster was werkzaam in de shop, alwaar meerdere mensen aanwezig waren. Aangeefster zag dat een man die wilde pinnen door twee mannen, gekleed in het zwart, met een sjaal voor hun gezicht, aan de kant werd geduwd. De twee personen dreigden over de balie te komen. Aangeefster zag dat één van deze personen een greep deed in de kassa. De derde persoon is door de deur, die openstond, achter de balie gekomen. Aangeefster zag dat deze persoon een mes in zijn rechterhand had. Aangeefster hoorde dat de persoon die een greep in de kassa had gedaan, riep om meer geld. Degene die haar met het mes bedreigde riep: “Kluis, kluis”, en sloeg aangeefster met kracht met een gebalde vuist tegen haar rechter bovenarm. Aangeefster verklaart dat zij van de stomp op haar bovenarm een blauwe plek over heeft gehouden.
Aangeefster heeft de persoon die om de kluis riep een plastic doorzichtig laatje gegegeven met afgeroomd geld, ongeveer € 1.300,00. Aangeefster verklaart dat de wisselkist met ongeveer € 850,00 ook is weggenomen.
Aangeefster heeft zich bedreigd gevoeld toen de persoon die achter de balie stond met een mes stekende/prikkende bewegingen in haar richting maakte.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] de overval op het tankstation heeft gepleegd. [medeverdachte 2] of [medeverdachte 5] had een mes in de hand en [medeverdachte 2] is achter de balie geweest en heeft de kassalade gepakt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een mes bij zich had dat hij heeft gebruikt. Hij heeft het geldkistje achter de balie had weggenomen.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster [medewerker v. slachtoffer 3] in zijn geheel geloofwaardig, en is van oordeel dat niet voor elk onderdeel van de tenlastelegging in deze context meerdere bewijsmiddelen moeten zijn. Aangeefster verklaart dat degene die haar met het mes bedreigde haar met kracht met een gebalde vuist tegen haar rechter bovenarm sloeg.
Ten aanzien van feit 4:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010;
- de aangifte van [medewerker 2 v.slachtoffer 4] ;
- de verklaring van [medewerker v. slachtoffer 4] ;
Ten aanzien van feit 5 primair:
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010, de aangiftes van [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] , wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna is vermeld.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit de aangiftes van [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] blijkt dat, net toen zij de buitendeur van de dierenartsenpraktijk aan het afsluiten waren, vier jongens op hen afkwamen. Onder bedreiging van een pistool en een mes werden zij gedwongen op hun hurken in de portiek van de ingang van de praktijk te gaan zitten en de sleutels van de kliniek af te geven. Er werd geroepen: “Geld, geld” en “Maak de deur open, we willen geld”. Eén van de daders pakte de sleutels af en zei: “Welke sleutel is het?” Hierop nam [medewerker 2 v. slachtoffer 5] de sleutel terug en maakte de deur open, terwijl de daders riepen “Schiet op, schiet op.” Toen vervolgens het alarm begon te piepen zijn de daders weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde handelingen -in onderling verband en samenhang bezien- als een poging tot afpersing gekwalificeerd kunnen worden, nu de gedragingen van de aangeefsters onder dwang werden bewerkstelligd.
Ten aanzien van feit 6:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010;
- de aangifte van [slachtoffer 6] ;
In de zaak met parketnummer 04/850329-09
Ten aanzien van feit 1:
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de diefstal van de auto heeft gepleegd.
Aangever [slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij op 1 december 2009 had getraind in het sportcomplex [naam]. Hij had zich omgekleed in de herenkleedruimte. Toen hij zich na de training weer wilde omkleden, zag hij dat zijn kleding op de grond lag. Toen hij in zijn broekzak voelde, merkte hij dat zijn autosleutels er niet meer in zaten. Rond 21.30 uur kwam hij thuis en zag hij dat zijn personenauto, Volkswagen, type Golf 4, in een parkeervak links van zijn woning was geparkeerd. Hij dacht dat één van zijn kinderen zijn autosleutels en daarmee de auto had meegenomen. De volgende dag, 2 december 2009 om 11.00 uur, zag hij dat zijn auto er niet meer stond.
Verdachte heeft ter zitting van 23 februari 2010 verklaard dat hij de autosleutels van de Volkswagen Golf, toebehorende aan aangever [slachtoffer 7], gestolen heeft met het oogmerk om daarmee de auto te gaan stelen. Verdachte zag de sleutels liggen in het trainingslokaal van het sportcomplex waar hij zelf ook sport. De heer [slachtoffer 7] is daar trainer en verdachte kent hem van zien. Verdachte heeft vervolgens de sleutels aan [medeverdachte 2] gegeven, die wist waar [slachtoffer 7] woonde. Verdachte wist dat [medeverdachte 2] de auto ging stelen. Verdachte heeft op de hoek bij [bedrijf] gewacht tot [medeverdachte 2] terugkwam met de gestolen auto en is toen bij hem ingestapt. Zonder verdachtes rol had de diefstal van de auto niet uitgevoerd kunnen worden.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft een partiële vrijspraak van het onderdeel “het richten van een mes dan wel een scherp voorwerp op [slachtoffer 9]” bepleit nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er een mes is gebruikt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 27 december 2008 wordt de heer [slachtoffer 9], die alleen thuis is, in zijn woning overvallen door twee jongens. Omdat de heer [slachtoffer 9] tengevolge van een beroerte deels verlamd is geraakt waardoor hij moeilijk kan spreken, doet zijn vrouw ([naam]) aangifte namens hem. Nadat de bel is gegaan doet [slachtoffer 9] de voordeur open. Hij ziet twee jongens in de deuropening staan en herkent een derde jongen -die aan de overzijde van de straat staat- als zijnde [medeverdachte 6]. De twee jongens dringen de woning binnen en terwijl de kleinere jongen [slachtoffer 9] met een mes bedreigt, rent de langere jongen direct naar boven om even later met een laptop onder zijn arm weer naar beneden te komen, waarna ze de woning verlaten en samen met [medeverdachte 6] wegrennen.
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaart dat [medeverdachte 7] onderweg een mes, dat onder een dak verstopt was, pakte en meenam naar de woning van de heer [slachtoffer 9]. Voorts verklaart [medeverdachte 7] dat hij -terwijl hij in de tuin van de buren stond- zag dat [medeverdachte 7] op het moment dat hij de woning van [slachtoffer 9] binnenging, zijn mes pakte.
Verdachte erkent ter zitting dat hij samen met [medeverdachte 7] de overval op de heer [slachtoffer 9] heeft gepleegd. Zij liepen samen naar de deur en belden aan. Toen de heer [slachtoffer 9] de deur opende zette [medeverdachte 7] zijn voet tussen de deur. [medeverdachte 7] liep vervolgens de trap op en verdachte stelt dat hij buiten bij de deur is blijven staan. Verdachte stelt dat hij geen mes heeft gezien, maar hij zegt ook dat hij niet binnen is geweest.
Gelet op de verklaring van aangever in samenhang met de verklaring van [medeverdachte 7] acht de rechtbank medeplegen van de diefstal met geweld, waarbij een mes is gericht op de heer [slachtoffer 9], wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat verdachte de auto niet heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Nu dit oogmerk ontbreekt, is volgens de raadsman hooguit sprake van joyriding en dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de navermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto, Opel Astra station, heeft gehad. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op school van een klasgenoot een autosleutel heeft gekregen. Deze klasgenoot heeft aan verdachte en [medeverdachte 2] uitgelegd waar de auto stond. Toen verdachte de eerste keer ging kijken, stond de auto er niet. Na drie dagen stond de auto er wel en heeft verdachte de auto samen met [medeverdachte 2] opgehaald. Verdachte heeft de auto buiten het bereik van de eigenaar gebracht door met de auto weg te rijden en er als heer en meester over te beschikken. Dit laatste leidt de rechtbank af uit het gebruik van de auto bij diverse overvallen tussen 10 en 17 januari 2009 (aangifte en relaas bevindingen ).
Ten aanzien van feit 4:
Door de raadsman is ook in deze zaak aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte de scootmobiels niet hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en dat, nu dit oogmerk ontbreekt, hooguit sprake is van joyriding.
De rechtbank verwerpt dit betoog eveneens.
Op 6 mei 2009 heeft [slachtoffer 11] aangifte gedaan van diefstal van zijn scootmobiel, merk elite, op 22 februari 2009. Op die dag werd hij door zijn buurman gewaarschuwd dat er uit de garage onder de flat aan de [adres] scootmobiels waren gestolen. Toen hij ging kijken zag aangever dat zijn scootmobiel, die in de garage bij het oplaadpunt stond, weg was. Een paar uur later zag [slachtoffer 11] dat twee politieambtenaren beiden met een scootmobiel aan kwamen rijden. Een van die twee scootmobiels bleek de scootmobiel van de aangever te zijn. De stuurkappen waren vernield en de contactdraden waren doorverbonden, waardoor de scootmobiel zonder contactsleutel gestart kon worden.
Uit het relaas van verbalisant [1] blijkt dat de eigenaar van de tweede scootmobiel niet kon worden achterhaald.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 6] de scootmobiels zag staan in een gagage onder de flat. De deur stond open, zij hebben eerst binnen op de scootmobiels gereden en zijn vervolgens met de scootmobiels naar buiten gegaan. Op een gegeven moment kwam er een fietser langs, waarvan verdachte en [medeverdachte 7] schrokken. Zij zijn gevlucht met achterlating van de scootmobiels.
Medeverdachte [medeverdachte 6] heeft verklaard dat zij samen de garagepoort hebben opengetrokken, zodat één van hen onder de poort door kon rollen en de deur voor de ander kon openmaken. [medeverdachte 7] heeft de scootmobiels doorverbonden en gestart. [medeverdachte 7] en verdachte hebben eerst door de garage gereden en daarna hebben zij de poort opengemaakt en zijn zij de straat opgereden. Toen een fietser hen aansprak zijn ze weggerend, met achterlating van de scootmobiels.
Gelet op voormelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte de scootmobiels buiten het bereik van de eigenaar dan wel de rechthebbende gebracht hebben gebracht door deze uit de garage mee te nemen en hebben vervolgens als heer en meester over de scootmobiels beschikt door hiermee weg te rijden. Dat verdachte en zijn medeverdachte de scootmobiels vervolgens hebben achtergelaten, doet daar niet aan af nu nergens uit blijkt dat zij van plan waren de scootmobiels terug te brengen.
Ten aanzien van feit 5 subsidiair:
Voor verwerping van het verweer verwijst de rechtbank naar het onder 7.2 overwogene.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010;
- het relaas van de verbalisanten [2] en [3] ;
Ten aanzien van feit 6:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2010;
- het relaas van verbalisant [4] .
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 04/610008-09 sub 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde en het onder parketnummer 04/850329-09 sub 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 04/610008-09:
1.
hij op 07 december 2008 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade inhoudende ongeveer 350,= EURO, toebehorende aan cafetaria [slachtoffer 1] en/of [medewerker v. slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [medewerker v. slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat:
- verdachte of één van zijn mededaders met een hamer in zijn hand op de vitrine en het werkblad van cafetaria [slachtoffer 1] is gesprongen en deze hamer boven zijn hoofd heeft gehouden en met deze hamer voorover heeft gehangen
in de richting van genoemde [medewerker v. slachtoffer 1] en
- verdachte of één van zijn mededaders een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde
[medewerker v. slachtoffer 1] heeft gericht;
2.
hij op 04 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, een hoeveelheid sigaretten en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2],
welke bedreiging met geweld bestond uit:
- het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [slachtoffer 2] en
- het op dreigende wijze met opgeheven armen een knuppel vasthouden en
- het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 2] zeggen: "Geld, kassa, geld" en "Open
maken, open maken en "Kluis".
3.
hij op 31 december 2008 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met anderen,
a. met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [medewerker v. slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 3],
en
b. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [medewerker v. slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het dreigen met een mes van genoemde [medewerker v. slachtoffer 3] en
- het slaan van deze [medewerker v. slachtoffer 3] en
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Kluis, kluis".;
4.
hij op 02 januari 2009 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medewerker v. slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke bedreiging met geweld bestond uit:
- het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [medewerker v. slachtoffer 4] en
- het (daarbij) op dreigende wijze zeggen: "Geef geld", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking;
5. primair
hij op 08 januari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 5] met dat oogmerk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben gezet en een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben gericht en
een mes aan genoemde [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] hebben getoond en (daarbij) hebben gezegd: "Geld, geld" en "De deur moet open", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op 31 december 2008 in de gemeente [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM (merk Nokia, type 6300), toebehorende aan [slachtoffer 6];
In de zaak met parketnummer 04/850329-09:
1.
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 2 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Volkswagen, type Golf 4, kenteken TS-GP-99), toebehorende aan [slachtoffer 7];
2.
hij op 27 december 2008 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Acer, type Aspire), toebehorende aan [slachtoffer 8], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit:
- het richten van een mes op genoemde [slachtoffer 9].
3.
hij in de periode van 10 januari 2009 tot en met 11 januari 2009 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Opel, type Astra Station, kenteken 03-XR-KP,
toebehorende aan [slachtoffer 10];
4.
hij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 22 februari 2009 tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
a. een scootmobiel, merk Elite, toebehorende aan [slachtoffer 11],
en
b. een scootmobiel, merk Elite, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader;
5. subsidiair
hij op 16 november 2008 in de gemeente [plaats] op de openbare weg, het [adres], tegen goederen baldadigheid heeft gepleegd, waardoor nadeel kon worden teweeggebracht, bestaande die baldadigheid uit het trappen tegen een bromfiets en uit het kapotsteken van een band van die bromfiets;
6.
hij in de periode van 03 september 2008 tot en met 18 februari 2009 te [plaats], terwijl
- hij als leerling of deelnemer van een school of instelling, te weten het Citaverde College, stond ingeschreven,
- ten aanzien van hem de leerplicht, als bedoeld in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 was
geëindigd en
- hij nog geen startkwalificatie had behaald,
niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma en/of het volledige programma van de combinatie leren en werken te volgen, dat door die school of instelling werd aangeboden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1. Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
In de zaak met parketnummer 04/610008-09
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3:
a. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
b. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij de artikelen (a) 317 juncto 312 en (b) 310 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 4:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 5 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 6:
diefstal.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
In de zaak met parketnummer 04/850329-09:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 5 subsidiair:
straatschenderij.
De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 6:
als kwalificatieplichtige jongere de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen
De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 4c juncto 26 van de Leerplichtwet 1969.
9. De strafbaarheid van verdachte
De psycholoog drs. K.T.E. Zászlós heeft omtrent de geestvermogens van verdachte op 7 juli 2009 een rapport uitgebracht. Dr. M.J.V. Peters heeft, onder begeleiding van prof. dr. C. de Ruiter, op verzoek van de verdediging een contra-expertise uitgevoerd en op 17 februari 2010 een rapport psychologisch onderzoek uitgebracht De deskundigen komen eensluidend niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 februari 2010 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het met parketnummer 04/610008-09 onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde en het met parketnummer 04/850329-09 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
De officier van justitie acht een gedragsstoornis op grond van de rapportages voldoende vastgesteld. Verdachte heeft daartoe behandeling in een gesloten kader nodig en anders dan dr. Peters acht de officier van justitie de door dr. Peters aangevoerde beschermende factoren (onder meer gelegen in de invloed en aanwezigheid van vader) beslist onvoldoende om de huidige positieve ontwikkeling van verdachte vast te houden en het recidivegevaar te verminderen. De officier van justitie heeft ter onderbouwing daartoe ter zitting een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een onderzoek naar handel in verdovende middelen vanuit een vorig café van de vader van verdachte overgelegd.
10.2. Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde jeugddetentie met beroep op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bepleit dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest (met ingang van de dag van de uitspraak) voldoende is, nu verdachte al bijna een jaar in voorarrest verblijft. De raadsman voert daartoe aan dat de verdachte uit zichzelf gestopt is met het plegen van criminele feiten en reeds 6 weken voor zijn aanhouding afstand heeft genomen van zijn mededaders. Bovendien heeft verdachte bij de politie goed meegewerkt aan het onderzoek.
De raadsman heeft voorts verzocht de vordering tot het opleggen van een PIJ-maatregel af te wijzen. Kort samengevat heeft de raadsman daartoe het volgende aangevoerd.
Primair wordt niet voldaan aan de voorwaarde van art. 77s lid 2 Sr, nu er geen rapportages zijn opgemaakt door gedragsdeskundigen van verschillende disciplines.
Subsidiair is er slechts één rapport (Pro Justitia rapport van drs. K.T.E. Zászlós) dat een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel adviseert nu de door mevrouw van Oijen (jeugdreclassering) en de raad voor de kinderbescherming uitgebrachte adviezen niet gebruikt kunnen worden voor een gedegen beslissing over een PIJ-maatregel conform de wettelijke eisen.
Meer subsidiair wordt niet voldaan aan de cumulatieve vereisten van art. 77s lid 1 Sr; met name sub b. het gevaarscriterium en sub c. het hulpverleningscriterium.
Mocht de rechtbank menen dat een PIJ-maatregel op zijn plaats is dan verzoekt de raadsman conform het advies van dr. Peters c.s een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Volgens dr. Peters is door drs. Zászlós en de jeugdreclassering geen rekening gehouden met de beschermende factoren (bestaande uit onder meer de corrigerende en positieve invloed van de vader, de positieve intenties van verdachte, het goede contact met de mentor van de JJI De Hunnerberg, de motivatie voor opleiding en werk, de motivatie om mee te werken aan behandeling), die een recidiveverminderende werking hebben.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
In de maanden november/december 2008 en januari 2009 werd [plaats] en omgeving opgeschrikt door een groot aantal gewapende overvallen op onder andere tankstations, supermarkten, fritures, een restaurant, een woning en een dierenkliniek waarbij sprake was van een grotere en steeds wisselende dadergroep, welke golf van gewapende overvallen veel commotie heeft veroorzaakt en met name voor de slachtoffers en andere ondernemers in die betreffende branches een bijzonder gevoel van onveiligheid teweeg heeft gebracht (Hyena onderzoek).
Verdachte heeft zich in zeer korte tijd schuldig gemaakt aan 5 gewapende overvallen, een poging tot een overval, 3 diefstallen in vereniging, een diefstal, straatschenderij en het overtreden van de leerplichtwet.
Voormelde bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder de gewapende overvallen, moeten voor de slachtoffers schokkende en beangstigende gebeurtenissen geweest zijn, die zij niet snel zullen vergeten. De ervaring leert, dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Met name de overvallen waarbij een (nep)wapen, een knuppel en/of een mes werden gebruikt en de daders zich veelal vermomden met bivakmutsen, sjaals en/of capuchons hebben veel impact op de slachtoffers gehad en hebben dat nog steeds. Dit blijkt uit de aangiftes, de voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces en de schriftelijke slachtofferverklaringen.
[medewerker v. slachtoffer 1] geeft aan dat zij op het moment van de overval doodsangsten heeft uitgestaan. Ze heeft last gehad van nachtmerries en telkens als voor haar gevoel vreemde types de frituur binnenkomen, is ze angstig, extra alert en voelt ze een grote spanning. Het plezier in haar werk in de frituur is nu een stuk minder dan voorheen.
Uit de verklaring van de caissière van [slachtoffer 4] blijkt dat zij erg bang was toen zij het pistool op zich gericht zag.
Ook de twee medewerksters [medewerker 1 v. slachtoffer 5] en [medewerker 2 v. slachtoffer 5] van [slachtoffer 5] krijgen een vuurwapen op hun hoofd gezet. Uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat zij nog steeds last hebben van slapeloosheid, nachtmerries en het spreken over de overval maakt hun emotioneel. Ze zijn angstig, schrikachtig, waakzaam en extra alert geworden. Ze zijn bang om ’s avonds na het werk de praktijk af te sluiten uit angst voor herhaling van hetgeen gebeurd is.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich op geen enkel moment rekenschap gegeven van de gevolgen voor hun slachtoffers, maar hebben zich puur bekommerd om hun behoefte aan geld.
De rechtbank acht het uitermate zorgelijk dat verdachte, die met uitzondering van een veroordeling voor openlijke geweldpleging, nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest, in een zeer korte tijd volledig ontspoord lijkt te zijn en ondanks zijn jeugdige leeftijd tot buitengewoon ernstige misdrijven in staat blijkt.
Ten voordele van verdachte merkt de rechtbank op dat hij vrijwel van meet af aan bij de politie openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank volgt de raadsman echter niet in zijn stelling dat verdachte reeds 6 weken voor zijn aanhouding op 3 maart 2009 met het plegen van strafbare feiten zou zijn gestopt, omdat hij zich van zijn ‘foute’ vrienden wilde distantiëren. Aannemelijker lijkt dat verdachte is gestopt, omdat veel van de medeverdachten al in de maanden januari/ februari 2009 in voorlopige hechtenis waren genomen.
Bij haar beslissing tot oplegging van de hierna te noemen straf en maatregel heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 september 2009;
- een de verdachte betreffend rapport psychologisch onderzoek (Pro Justitia) d.d. 7 juli
2009, uitgebracht door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog;
- een verdachte betreffend briefrapport d.d. 29 juni 2009, opgemaakt door drs. G.C.G.M.
Broekman, kinder- en jeugdpsychiater;
- een de verdachte betreffend rapport psychologisch onderzoek d.d. 17 februari 2010,
uitgebracht door dr. M.J.V. Peters en dr. K. van Oorsouw, beiden forensisch onderzoeker
psychologie, onder begeleiding van prof. Dr. C. de Ruiter, bijzonder hoogleraar
forensische psychologie;
- een de verdachte betreffende rapportage strafzitting d.d. 22 februari 2010, opgemaakt door
P. van Oijen, Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering, met als bijlagen een analyseverslag
d.d. 19 februari 2010 van Bureau Jeugdzorg en een perspectiefplan d.d. 4 februari 2010
opgemaakt door De Hunnerberg.
Uit de psychologische onderzoeken van drs. Zászlós en dr. Peters c.s. komt in grote lijnen eenzelfde beeld van de persoonlijkheid van verdachte naar voren. Samenvattend weergegeven: er is sprake van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie. Verdachte is een jongen met een beperkte verstandelijke capaciteit en een gebrek aan zelfinzicht. Daarnaast is er sprake van een zwakke impuls- en agressieregulatie, een grote mate van beïnvloedbaarheid, beperkt probleemoplossend vermogen, een egocentrische houding, een onrijpe gewetensontwikkeling en middelenmisbruik.
Beide deskundigen merken op dat verdachte twee gezichten laat zien: aan de ene kant stelt hij zich coöperatief op en geeft hij sociaal wenselijke antwoorden, aan de andere kant vertoont hij dwingend en claimend gedrag als hij tegengewerkt wordt. Spijt- en schuldgevoelens komen weinig doorleefd over. Ook is er sprake van geringe opvoedingsvaardigheden van de ouders en hebben zij onvoldoende zicht op het functioneren van verdachte.
Op grond van de SAVRY (een risicotaxatieinstrument) wordt het recidiverisico, als verdachte geen behandeling en begeleiding krijgt, matig (dr. Peters) tot hoog (drs. Zászlós) ingeschat.
Gezien de ernst van de delicten, voormelde recidevegevaar, de noodzaak van behandeling om verdachtes ontwikkeling in gunstige zin te beïnvloeden en verdachtes weinig gemotiveerde houding voor behandeling kan volgens drs. Zászlós een behandeling alleen nog geschieden in het kader van een PIJ-maatregel.
Dr. Peters daarentegen concludeert dat er veel nadelen aan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kleven en veel voordelen aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel, indien verdachte bereid is zich aan de opgelegde voorwaarden te houden en serieus aan zijn toekomst wil werken. Volgens dr. Peters kan de huidige positieve ontwikkeling in een ambulant kader worden voortgezet gelet op onder meer de volgende beschermende factoren: de in opvoedkundige opzicht corrigerende en positieve invloed van de vader en de positieve intenties van verdachte om te willen veranderen.
Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank verenigt zich met de inhoud van rapportages van de psychologen en de conclusie van drs. Zászlós en maakt deze conclusie mitsdien tot de hare. De rechtbank deelt de conclusie van dr. Peters voor wat betreft het strafadvies niet.
Een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan in beginsel slechts worden opgelegd als er een met redenen omkleed advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines beschikbaar is (artikel 77s, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht). Uit de inhoud van voornoemd briefrapport van kinder- en jeugdpsychiater Broekman van 29 juni 2009 blijkt dat door gebrek aan medewerking van verdachte geen psychiatrisch onderzoek van verdachte heeft kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft niet willen meewerken aan een psychiatrisch onderzoek omdat hij zoals hij zelf zegt “niet gek in zijn hoofd is”. Verdachte heeft deze weigerachtige houding steeds volgehouden.
Op de terechtzitting van 23 februari 2010 heeft verdachte desgevraagd gezegd dat hij in het kader van behandeling wel mee wil werken aan een onderzoek door een psychiater.
Lid 4 van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om, indien een verdachte weigert aan dergelijke onderzoeken mee te werken, toch de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. De rechter dient het oordeel in dat geval zo veel mogelijk te baseren op andere adviezen of rapporten, aan de totstandkoming waarvan verdachte wel heeft meegewerkt.
De rechtbank stelt vast dat het advies van de GZ-psycholoog Zászlós tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen steun vindt in de adviesrapportage van 19 februari 2010 van de afdeling Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg Limburg, aangevuld met de mondelinge toelichting door mevrouw van Oijen ter zitting.
Daaruit volgt samengevat het volgende.
De structuur die de ouders willen aanbieden zit in externe factoren. Zowel ouders als verdachte geven aan zich te willen inzetten, maar Bureau Jeugdzorg betwijfelt dit, aangezien er geen probleembesef is bij ouders en verdachte. De positieve ontwikkeling van verdachte lijkt toegeschreven te kunnen worden aan de geboden strakke duidelijke structuur binnen De Hunnerberg. Een ambulante behandeling vanuit de thuissituatie is gedoemd te mislukken, omdat zowel ouders als verdachte overvraagd worden.
De rechtbank is van oordeel dat de beschermende factoren zoals door dr. Peters omschreven, heel erg leunen op de goede bedoelingen van de ouders en niet verder onderbouwd worden. De rechtbank heeft niet kunnen constateren dat de ouders inzicht hebben in dan wel de problematiek bij verdachte erkennen.
Uit de positieve berichten over de ontwikkeling en het gedrag van verdachte tijdens het verblijf in De Hunnerberg in het kader van de voorlopige hechtenis blijkt volgens de rechtbank duidelijk dat verdachte baat heeft bij een gestructureerde omgeving. Bovendien stelt de gedragsdeskundige van de Hunnerberg dat verdachte nog een lange weg te gaan heeft.
De rechtbank is van oordeel dat dr. Peters te veel waarde hecht aan de beschermende factoren vanuit de ouders. Beide deskundigen constateren immers het pedagogische onmachtige thuismilieu. Ondanks de grote affectieve betrokkenheid van de ouders op hun zoon ziet de rechtbank niet in dat de ouders zich nu ineens pedagogisch anders zouden (kunnen) opstellen, zeker gezien hun houding dat er met hun zoon eigenlijk niets aan de hand is. Zowel ouders als verdachte zijn er zeer op gericht verdachte koste wat kost thuis te krijgen en zeggen wellicht daarom elke medewerking aan ambulante hulp en begeleiding toe. De rechtbank twijfelt aan de behandelingsbereidheid van verdachte en ouders in een ambulant kader.
De vraag is echter of dit een doorleefde en gemeende motivatie is. Vooral bij verdachte lijkt slechts sprake te zijn van een extrinsieke motivatie. Voorts stelt de rechtbank vraagtekens bij de door dr. Peters genoemde positieve rol van de vader. De rechtbank ziet de rol van de vader - ondanks zijn grote betrokkenheid bij zijn zoon - veel beperkter, omdat zij zich afvraagt of de vader, gelet op zijn criminele verleden, wel een juiste steunfiguur is en er ook toen vader in het gezin aanwezig was problemen met verdachte waren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de rapporten van de psychologen, het briefrapport van de psychiater alsmede het rapport van Bureau Jeugdzorg en de toelichting ter zitting door mevrouw van Oijen, mede gelet op de aard en de ernst van de feiten en de waarneming van de rechtbank ten aanzien van verdachte ter terechtzitting, er voldoende gegevens zijn die de noodzaak van het opleggen van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onderbouwen
Ingevolge artikel 77s lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen slechts worden opgelegd indien -vanuit juridisch perspectief- aan drie cumulatief gestelde eisen is voldaan: de verdachte moet zich schuldig hebben gemaakt aan een feit dat ernstig genoeg is de maatregel te rechtvaardigen en er moet voldaan zijn aan een gevaars- en een hulpverleningscriterium ten behoeve van de bevordering van de verdere ontwikkeling van de verdachte.
Indien beveiliging van de maatschappij oplegging van de maatregel zou eisen, maar deze de ontwikkeling van de verdachte in de weg zou staan, kan de maatregel niet worden opgelegd
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat aan alle drie vereisten van artikel 77s lid 1 Sr is voldaan.
Gezien al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ maatregel pas voldoende veilig zal stellen dat recht wordt gedaan aan zowel het belang van verdachte bij de nodige behandeling en ontwikkeling als het belang van zijn omgeving bij de nodige bescherming.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de slachtoffers, met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het feitencomplex waarvan verdachte wordt verdachte en gezien de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zich thans de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet voordoet.
De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, nu het belang van een spoedige behandeling in het kader van de PIJ maatregel, zowel voor de maatschappij als voor verdachte, zwaarder weegt.
11. De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
11.1. De vordering van de benadeelde partij [medewerker v. slachtoffer 1]
[medewerker v. slachtoffer 1], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/610008-09 ten laste gelegde feit sub 1 geleden materiële schade en immateriële schade.
[medewerker v. slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 424,55 en de immateriële schade op een bedrag van € 1.700,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen. Omdat van deze schade reeds een bedrag ad € 123,-- is vergoed, bedraagt het bedrag van de schade die in deze procedure wordt gevorderd € 2.001,55.
Ten laste van verdachte is hiervoor het ten laste gelegde feit sub 1 bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Materiële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten ‘aankoop nieuwe kassalade ad € 74,55’ en ‘gestolen bedrag uit kassalade ad € 350,--’ die door de verdediging niet zijn weersproken, na aftrek van het reeds vergoede bedrag ad € 123,-- voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.301,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 07 december 2008 tot de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.700,-- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,-- overstijgt, is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.301,55 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 07 december 2008 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 23 dagen, te betalen ten behoeve van
[medewerker v. slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.2. De vordering van de benadeelde partij [medewerker 1 v. slachtoffer 5]
[medewerker 1 v. slachtoffer 5], p/a [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/610008-09 ten laste gelegde feit sub 5 primair geleden materiële schade en immateriële schade.
[medewerker 1 v. slachtoffer 5] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 158,-- en de immateriële schade op een bedrag van € 1.600,-- gesteld en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 5 primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de hoogte van het schadebedrag overweegt de rechtbank dat de vordering is opgebouwd uit de navolgende posten.
Materiële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten, die door verdachte niet zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar met uitzondering van de post ‘eigen bijdrage consult Lionaris’ ad € 30,--, aangezien deze post blijkens de onderliggende bescheiden reeds in de post ‘kosten bij zorgverzekeraar voor psychologisch consult’ is opgenomen, zodat sprake is van een dubbeltelling.
Immateriële schade:
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.600,-- rechtvaardigt,
kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,-- overstijgt, is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige toewijsbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.128,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.128,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 21 dagen, te betalen ten behoeve van [medewerker 1 v. slachtoffer 5] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.3. De vordering van de benadeelde partij [medewerker 2 v. slachtoffer 5]
[medewerker 2 v. slachtoffer 5], p/a [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/610008-09 ten laste gelegde feit sub 5 primair geleden immateriële schade.
[medewerker 2 v. slachtoffer 5] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 1.600,-- gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 5 primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt.
Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 1.600,-- rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen.
Voor zover deze vordering van immateriële schade het bedrag van € 1.000,-- overstijgt, is deze vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige toewijsbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de tijd van 20 dagen, te betalen ten behoeve van [medewerker 2 v. slachtoffer 5] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11.4. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
[slachtoffer 7], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 04/850329-09 ten laste gelegde feit sub 1 geleden materiële schade schade.
[slachtoffer 7] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 6.146,-- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
11.5 De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de raadsman om rekening te houden met de gebrekkige financiële situatie van verdachte.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 91, 310, 311, 312, 317, 424,
Leerplichtwet 1969 art. 4c, 26.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 04/850329-09 sub 5 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het overige ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 15 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, [medewerker v. slachtoffer 1], wonende te [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1301,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 07 december 2008 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [medewerker v. slachtoffer 1] voornoemd, voor het overige niet-ontvankelijk, en bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1301,55 subsidiair 23 dagen jeugddetentie, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [medewerker v. slachtoffer 1], wonende te [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 07 december 2008 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1301,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 07 december 2008 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, [medewerker 1 v. slachtoffer 5], p/a [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.128,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart vordering van de benadeelde partij [medewerker 1 v. slachtoffer 5], voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk, en bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.128,--, subsidiair 21 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [medewerker 1 v. slachtoffer 5], p/a [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.128,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij, [medewerker 2 v. slachtoffer 5], p/a [adres] en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door één van verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de benadeelde partij [medewerker 2 v. slachtoffer 5] voornoemd voor het overige niet-ontvankelijk, en bepaalt dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen jeugddetentie, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [medewerker 2 v. slachtoffer 5], p/a [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat de subsidiaire jeugddetentie ook van toepassing is op de vervallen rentetermijnen;
bepaalt dat indien verdachte en/of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 08 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of een van zijn mededaders aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7], wonende te [adres], niet ontvankelijk in zijn vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij zijn vordering alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vonnis gewezen door mrs. C.A.M. Schaap-Meulemeester, M.I.J. Hegeman en M.J.H. van den Hombergh, kinderrechters, van wie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 9 maart 2010.