RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 798
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam eiseres] te [woonplaats eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. R.A.N.H. Verkoeijen,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder.
1.1. Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 7 juli 2008 en 16 juli 2008 gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en een nieuw besluit genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Tegen het besluit van 23 april 2009 is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 december 2009, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van de Weijer.
2.1. Eiseres heeft op 15 februari 2008 verweerder verzocht haar, op grond van de Wmo, in aanmerking te brengen voor woonvoorzieningen, een rolstoel, een vervoersvoorziening, hulp bij het huishouden en een gehandicaptenparkeerkaart.
2.2. Na te zijn geadviseerd door het Centrum Indicatie Zorg (CIZ) heeft verweerder bij besluiten van 7 juli 2008 en 16 juli 2008 de aanvragen afgewezen.
2.3. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft de commissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd de bezwaarschriften gegrond te verklaren en aan een eventuele toekenning van voorzieningen de voorwaarde te verbinden dat eiseres revalidatiebehandelingen ondergaat, tenzij uit informatie van de behandelende sector, waaronder de revalidatiearts, blijkt dat eiseres niet kan worden behandeld of uitbehandeld is.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres een rolstoel toegekend, een scootmobiel, hulp bij het huishouden alsmede een gehandicaptenparkeerkaart. De toegekende voorzieningen zijn aan eiseres voor de duur van een jaar toegekend met daaraan gekoppeld de voorwaarde dat zij revalidatiebehandelingen ondergaat, tenzij uit informatie van de behandelende sector, waaronder de revalidatiearts, blijkt dat zij niet kan worden behandeld of uitbehandeld is. Met betrekking tot de reden van het stellen van de voorwaarde is in het besluit het volgende vermeld:
“Deze voorwaarde wordt opgenomen omdat het op dit moment nog niet vast staat dat de gevraagde voorzieningen langdurig noodzakelijk zijn. Hierna volgt een medische hercontrole. Door toekenning van een aantal van de gevraagde voorzieningen wordt mevrouw [naam eiseres] in haar beperkingen op een zodanige manier gecompenseerd dat dit bijdraagt aan het herstel en de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. In samenhang met de revalidatiebehandelingen moet dan blijken of het verstrekken van deze voorzieningen de aandoeningen belemmeren of bemoeilijken. Dit dient duidelijk te worden uit informatie van behandelende artsen. Tevens dient duidelijk te worden of de aangewezen behandelingen zodanige resultaten kunnen opleveren dat mevrouw [naam eiseres] niet meer is aangewezen op de gevraagde voorzieningen”.
Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit de gevraagde woonvoorzieningen bestaande uit een douchestoeltje, wandbeugels, traplift, verwijderen van het bad en realiseren van een douche geweigerd. Aan de weigering van de wandbeugels heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het hier gaat om algemeen gebruikelijke voorzieningen. Ten aanzien van de overige woonvoorzieningen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, omdat de langdurige noodzaak van de gevraagde voorzieningen nog niet is komen vast te staan, de bouwkundige voorzieningen niet kunnen worden toegekend.
2.5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit te onderscheiden deelbesluiten bevat, die ieder zelfstandig voorwerp van bezwaar, beroep en hoger beroep kunnen zijn. Dit geldt zowel voor de toegewezen voorzieningen bestaande uit een rolstoel, een scootmobiel, hulp bij het huishouden alsmede een gehandicaptenparkeerkaart maar ook voor de geweigerde verschillende onderdelen van de gevraagde woonvoorzieningen. De rechtbank verwijst voor dit laatste oordeel naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
25 juli 2007, LJN: BB0694.
2.6. Ter zitting is desgevraagd namens eiseres aangevoerd dat het beroep tevens geacht moet worden te zijn ingediend tegen de afwijzing van de woonvoorzieningen.
2.7. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat eiseres in beroep al hetgeen door of namens haar in bezwaar is aangevoerd heeft gehandhaafd. In bezwaar heeft eiseres onder meer betoogd dat zij zich niet kan verenigen met de afwijzing van de aanvraag voor de woonvoorzieningen. Het beroep van eiseres moet derhalve geacht worden tevens te zijn gericht tegen de afwijzing van de woonvoorzieningen.
2.8. Eiseres heeft in beroep gemotiveerd betwist dat op dit moment nog niet zou vaststaan dat de gevraagde voorzieningen langdurig noodzakelijk zijn, hetgeen voor verweerder de grondslag is geweest om de toekenning van de voorzieningen te beperken tot een jaar en de bouwkundige woonvoorzieningen niet toe te kennen. De aan de weigering van de wandbeugels ten grondslag liggende weigeringgrond, zoals aangegeven onder 2.4 heeft eiseres niet gemotiveerd betwist. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het beroep voor zover het de afwijzing van de wandbeugels betreft voor ongegrond moet worden gehouden.
2.9. Voor het overige overweegt de rechtbank als volgt.
2.10. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray bepaalt dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel alsmede bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen. Dit is niet van toepassing indien er een noodzaak is van huishoudelijke hulp voor een afzienbare periode.
2.11. De rechtbank begrijpt verweerders in het bestreden besluit weergegeven standpunt in die zin dat op grond van de thans bij eiseres bestaande medische situatie de voorzieningen langdurig noodzakelijk zijn, en zodoende aan de bevoegdheidsvoorwaarden van het onder 2.10 weergegeven artikellid is voldaan, maar dat verweerder de voorwaarde van behandeling aan de besluitvorming heeft verbonden teneinde na afloop van een jaar duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de voorzieningen na de aangewezen revalidatiebehandelingen nog steeds langdurig noodzakelijk zijn.
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door eiseres bij de gronden van het beroep overgelegde informatie van de behandelende revalidatieartsen van 26 juli 2007,
2 oktober 2007, 9 juli 2009 en 14 mei 2009 niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres op het terrein van revalidatie is uitbehandeld. Op dit punt verschillen partijen ook niet langer van mening, nu verweerder ter zitting heeft verklaard evenals eiseres er van uit te gaan dat zij qua revalidatie is uitbehandeld. Volgens verweerder is de intentie van de aan het besluit verbonden voorwaarde niet enkel dat eiseres zich zou dienen te onderwerpen aan revalidatiebehandelingen maar deze voorwaarde zou ook de strekking hebben dat eiseres zich onderwerpt aan andersoortige behandelingen. Daarbij zou het met name gaan om het laten verrichten van psychisch onderzoek en een eventueel op dat terrein noodzakelijk geachte therapie, teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen in de medische situatie van eiseres en in de noodzaak van het (langer) verstrekken van de voorzieningen, aldus verweerder.
2.13. De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder niet. Uit de bewoordingen van het bestreden besluit blijkt dat eiseres zich dient te onderwerpen aan revalidatiebehandelingen. Zulks is uitdrukkelijk in het bestreden besluit vermeld. De door verweerder gestelde intentie kan daaruit niet worden opgemaakt. Een dergelijke intentie blijkt ook niet uit het advies van de commissie bezwaarschriften, welk advies, volgens verweerder in het bestreden besluit, ongewijzigd is overgenomen.
2.14. Gelet op voorgaande overwegingen dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering, voor zover daarbij aan eiseres een rolstoel, een scootmobiel, hulp bij het huishouden en een gehandicaptenparkeerkaart zijn toegekend voor de duur van een jaar en voor zover daarbij de woonvoorzieningen bestaande uit een douchestoeltje, traplift, verwijderen van het bad en realiseren van een douche zijn geweigerd. Het beroep van eiseres dient dan ook in zoverre voor gegrond te worden gehouden.
2.15. De rechtbank ziet termen om, op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien in die zin dat aan eiseres een rolstoel, een scootmobiel, hulp bij het huishouden en een gehandicaptenparkeerkaart wordt toegekend en dat voornoemde voorzieningen worden toegekend voor onbepaalde tijd nu de voorwaarde geen grondslag biedt voor toekenning van een jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van genoemd artikellid zelf te voorzien met betrekking tot de in dit geding aan de orde zijnde weigering in die zin dat zelf voorziend het primaire besluit met betrekking tot de geweigerde woonvoorzieningen wordt herroepen en wordt overgegaan tot toekenning van de gevraagde voorzieningen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat ten aanzien van de beantwoording van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor de gevraagde voorzieningen nog nader onderzoek is vereist. Nu ook niet blijkt van belangen om de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb toe te passen draagt de rechtbank verweerder op om ten aanzien van deze deelbesluiten een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om woonvoorzieningen bestaande uit wandbeugels;
verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de toekenning van een rolstoel, scootmobiel, hulp bij het huishouden en gehandicaptenparkeerkaart voor de duur van een jaar en voor zover gericht tegen de weigering toekenning van de woonvoorzieningen bestaande uit een douchestoeltje, traplift, verwijderen van het bad en realiseren van een douche;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
kent aan eiseres een rolstoel, een scootmobiel, hulp bij het huishouden en een gehandicaptenparkeerkaart toe voor onbepaalde tijd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in plaats komt van het vernietigde besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de woonvoorzieningen bestaande uit een douchestoeltje, traplift, verwijderen van het bad en realiseren van een douche;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van
L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2010.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. B.W.P.M. Corbey-Smits,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 9 maart 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.