ECLI:NL:RBROE:2010:BL8300

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/898009-09
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een Duitse vrijheidsstraf naar een Nederlandse straf in het kader van de WOTS

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 9 maart 2010 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een Duitse vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden, opgelegd door het Landgericht Bad Kreuznach, in Nederland. De veroordeelde had in Duitsland een straf opgelegd gekregen voor overtreding van de Duitse Opiumwet, maar de Duitse autoriteiten hebben pas twee jaar en zeven maanden na de veroordeling verzocht om de tenuitvoerlegging in Nederland. De rechtbank overweegt dat de veroordeelde, indien hij zijn straf in Duitsland had uitgezeten, inmiddels al op vrije voeten zou zijn geweest. Dit leidt tot de conclusie dat de veroordeelde in een slechtere positie zou komen te verkeren als hij nu alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten uitzitten. De rechtbank benadrukt dat de WOTS en de bijbehorende verdragen waarborgen dat een veroordeelde niet in een nadeliger positie mag komen dan wanneer hij zijn straf in het veroordelende land had uitgezeten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lange periode van onzekerheid waarin de veroordeelde heeft verkeerd, als gevolg van het uitblijven van actie van de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de Duitse straf om te zetten naar een werkstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 14 maanden en 2 dagen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de veroordeelde, die inmiddels een blanco strafblad heeft en een stabiele werkplek heeft.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer: 04/898009-09
Datum uitspraak: 9 maart 2010
Uitspraak van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Deze uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 februari 2010.
2.De vordering van de officier van justitie
De vordering d.d. 16 juli 2009 houdt in dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Landgericht Bad Kreuznach (Bondsrepubliek Duitsland) van 18 november 2006, waarbij [verdachte] werd veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden wegens overtreding van de Duitse Opiumwet.
3.De geldigheid van de oproeping
Bij het onderzoek ter zitting is gebleken dat de oproeping van de veroordeelde aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van de vordering kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter zitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.De toewijsbaarheid van de vordering.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder de stukken genoemd in artikel 7 van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 1991, te weten:
-een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging in Nederland wordt gevorderd;
-de tekst van de bij die rechterlijke beslissing toegepaste wettelijke bepalingen;
-een verklaring waaruit de duur blijkt van de ondergane voorlopige hechtenis of van het gedeelte van de veroordeling dat eventueel reeds is tenuitvoergelegd, en waarin elke andere voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling belangrijke omstandigheid is vermeld.
De stukken voldoen aan de door het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 1991 gestelde eisen.
Aan de voorwaarden voor de overname van de tenuitvoerlegging in Nederland van voormelde buitenlandse beslissing wordt voldaan nu: de tenuitvoerlegging in Nederland kan geschieden krachtens voormeld verdrag;
? voormelde buitenlandse beslissing voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
? betrokkene veroordeeld is tot een vrijheidsstraf en de sanctie niet bestaat uit betaling van proceskosten of uit een schadevergoeding aan een benadeelde partij;
? voormelde buitenlandse beslissing is gewezen ter zake van - samengevat weergegeven – medeplichtigheid bij de invoer vanuit Nederland naar Duitsland van 250.000 pillen die MDMA bevatten, terwijl eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde naar Nederlands recht eveneens strafbaar is gesteld bij de artikelen 48 juncto 91 Wetboek van strafrecht juncto de artikelen 2 onder A en 10 Opiumwet;
? in geval van veroordeling, betrokkene naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest;
? de tenuitvoerlegging van de sanctie noch naar het recht van Duitsland noch naar het recht van Nederland is verjaard;
? er geen onherroepelijke beslissing in Nederland van veroordeelde bestaat terzake van de zelfde feiten;
? veroordeelde een vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland;
? overigens niet is gebleken van omstandigheden die aan toelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging van voormelde buitenlandse beslissing in Nederland in de weg staan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
7.De straffen en/of maatregelen
7.1.Het standpunt van de Officier van Justitie.
De officier van justitie overlegt de conclusie als bedoeld in artikel 28, lid 8 Wots en concludeert dat tenuitvoerlegging in Nederland van de door de Duitse rechter opgelegde straf toelaatbaar is.
Ten aanzien van de omzetting van de straf voert de officier van justitie het volgende aan.
Bij de bepaling in Nederland van een passende straf is niet uitsluitend de opvatting van de Nederlandse rechter maatgevend, maar behoort ook acht te worden geslagen op internationale verbanden. Binnen de verdragsrelatie tussen Nederland en Duitsland behoort rekening gehouden te worden met de Duitse strafmaat. De beslissing in de individuele Wots-procedure kan dus niet los gezien worden van de waarde die het instrument van de Wots ook in toekomstige gevallen heeft en de toekomstige toepassing van dat instrument zou op het spel gezet kunnen worden wanneer een te lage straf zou worden opgelegd.
De officier van justitie wijst verder op het Nederlandse strafmaximum van acht jaren en de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs. Ook wijst zij op de omstandigheden waarmee de Duitse rechter expliciet rekening heeft gehouden. Enerzijds heeft de veroordeelde schuld bekend, had hij ten tijde van het delict geen relevante documentatie en zijn de MDMA-pillen onderschept en dus niet bij de consument terecht gekomen. Anderzijds was de veroordeelde betrokken bij de invoer van een grote hoeveelheid harddrugs.
De officier van justitie is van mening dat op grond van bovenstaande overwegingen in plaats van de door de Duitse rechter opgelegde vrijheidsstraf, een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.
7.2.Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw stelt dat de belangen van de veroordeelde zijn geschonden doordat het Openbaar Ministerie de behandeling van het tenuitvoerleggingverzoek tweemaal kort voor de zitting heeft ingetrokken. Eenmaal is hij daarvan niet op de hoogte gesteld, waardoor hij en zijn familie voor niets naar de rechtbank zijn gekomen. Haar cliënt wil verder met zijn leven, wat onmogelijk is zolang deze zaak niet wordt afgedaan.
Verder voert de raadsvrouw aan dat in een vergelijkbare zaak (Rechtbank Maastricht, parketnummer 03/700110/09) voor handel in tien kilogram cocaïne 12 maanden omgezette straf is gevorderd. In die zaak was de verdachte een “chauffeur”.
Ook voert de raadsvrouw aan dat het verzoek in deze zaak als tardief moet worden bestempeld, nu de veroordeling van haar cliënt uit 2006 stamt en er sindsdien door de autoriteiten niets is ondernomen om de straf te executeren. Hierdoor hebben haar cliënt en zijn familie gedurende een lange periode in onzekerheid verkeerd.
Verder is de raadsvrouw van mening dat, gezien de eis dat omzetting niet mag leiden tot een feitelijk zwaardere straf, rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid in Duitsland van een voorlopige invrijheidstelling na het uitzitten van de helft van de straf, hetgeen in casu neer zou komen op 21 maanden netto gevangenisstraf voor haar cliënt.
Ook is de raadsvrouw van mening dat recht gedaan moet worden aan de overweging van de Duitse rechter dat de veroordeelde enkel een ondergeschikte bijdrage aan de invoer van de pillen heeft geleverd.
Ten slotte wijst de raadsvrouw op het feit dat haar cliënt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met zijn werkgever en een belangrijke en gewaardeerde functie in het bedrijf heeft. Dit blijkt ook uit de aanbevelingsbrief van het bedrijf die zij ter zitting aan de rechtbank overlegt.
De raadsvrouw concludeert dat zij begrijpt dat internationale gevoeligheden een rol spelen bij Wots verzoeken, maar is van mening dat de gevorderde straf onredelijk hoog is. Op grond van bovenstaande argumenten acht zij een werkstraf redelijk.
7.3.Overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de bij het buitenlands vonnis opgelegde straf moet worden omgezet naar een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader. Daarnaast moet de rechter zich bij zijn oordeelsvorming realiseren dat de bereidheid van buitenlandse autoriteiten om in te stemmen met de tenuitvoerlegging van in hun land gewezen rechterlijke beslissingen in Nederland sterk zal worden beïnvloed door de mate waarin verandering wordt gebracht in de bij die rechterlijke beslissingen opgelegde sancties. Dit betekent dat de rechter bij de omzetting van de straf rekening moet houden met zowel nationale verworvenheden als met internationale gevoeligheden en niet voorbij moet gaan aan de in het land waar het delict werd gepleegd levende opvattingen omtrent de ernst van zulke gedragingen.
Wat deze criteria betreft is het algemeen bekend dat in Duitsland hard wordt opgetreden tegen harddrugsdelicten. Dit moge ook blijken uit het feit dat aan de veroordeelde en zijn mededader drie jaar en zes maanden gevangenisstraf zijn opgelegd voor een ondergeschikte bijdrage aan de invoer van MDMA-pillen, zij het dat het daarbij ging om een zeer grote hoeveelheid van die pillen. Dit vonnis, als uiting van de in Duitsland levende opvattingen omtrent de ernst van harddrugsdelicten, moet in beginsel het uitgangspunt vormen voor de omzetting ex artikel 31 Wots.
De rechtbank overweegt dat de veroordeelde, indien hij in Duitsland zijn straf had uit moeten zitten, waarschijnlijk thans reeds op vrije voeten was geweest. Immers, op grond van § 57 Strafgesetzbuch (Aussetzung des Strafrestes bei zeitiger Freiheitsstrafe) was hij normaal gesproken in elk geval in aanmerking gekomen voor vervroegde invrijheidstelling na het uitzitten van 2/3 van de duur van de 42 maanden opgelegde straf, dat wil zeggen na 28 maanden.
De achtergrond van de Wots en de verdragen die overdracht van tenuitvoerlegging van strafvonnissen regelen is immers, dat deze instrumenten het mogelijk maken veroordeelden te repatriëren en hen in staat te stellen zich in hun thuisland voor te bereiden op de terugkeer in de samenleving. Hiermee hangt samen dat de veroordeelde niet in een slechtere positie mag komen dan wanneer hij zijn straf in het veroordelende land had uitgezeten, zie artikel 8 lid 5 onder c Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor het feit dat het vonnis, waarbij de veroordeelde is veroordeeld, op 18 november 2006 in kracht van gewijsde is gegaan en dat de Duitse autoriteiten kennelijk tot op de dag dat het verzoek tot overdacht van de tenuitvoerlegging van de straf is gedaan, geen poging hebben ondernomen het vonnis ten uitvoer te leggen. Het Duitse verzoek is gedaan op 19 juni 2009, dat wil zeggen twee jaar en zeven maanden na de veroordeling. Vervolgens heeft de procedure in Nederland bijna acht maanden in beslag genomen, hetgeen betekent dat de straf van de veroordeelde ongeveer drie jaar en drie maanden na de veroordeling zou worden ten uitvoer gelegd. Het behoeft geen betoog dat de veroordeelde in de lange periode na het Duitse vonnis in voortdurende onzekerheid heeft verkeerd.
Hieruit volgt dat als de veroordeelde nu alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten uitzitten, hij gelet op het Duitse stelsel van de vervroegde invrijheidstelling en het feit dat er geen voortvarende aanpak is gemaakt met de executie in Duitsland en de daarmee samenhangende lange periode van onzekerheid waarin hij heeft verkeerd in een substantieel slechtere positie zou worden geplaatst dan als hij in Duitsland zijn straf had uitgezeten.
Ook de voormelde achtergrond van wederzijds vertrouwen dat de verdragssluitende staten in elkaar moeten houden om rechtshulpinstrumenten operationeel te houden kan in deze zaak bezwaarlijk als argument worden gebruikt tegen het rekening houden met de verslechtering van de positie van de veroordeelde als hem nog onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Immers, getuige het tijdsverloop tussen de veroordeling en het rechtshulpverzoek hebben de Duitse autoriteiten de inbreuk op hun rechtsorde kennelijk zelf niet als dermate groot geacht dat zij onmiddellijke actie geboden achtten. Bovendien zijn ook de Duitse autoriteiten gebonden aan artikel 8 lid 5 onder c van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen.
Ten aanzien van de omzetting van de straf overweegt de rechtbank verder dat de veroordeelde ten tijde van het delict gepleegd in Duitsland een jonge man was met een blanco strafblad. Sinds zijn veroordeling heeft hij zich niet meer schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Verder heeft hij een opleiding voltooid en is hij blijkens het schrijven van de werkgever waarbij hij voor onbepaalde tijd in dienst is een gewaardeerde, betrouwbare en moeilijk te missen medewerker.
Desalniettemin heeft de veroordeelde zich wel schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dat ook in Nederland als ernstig wordt beoordeeld en als zodanig wordt bestraft. Daarom kan niet volstaan worden met omzetting naar een voorwaardelijke taak- en/of gevangenisstraf, want dat zou betekenen dat de enige bestraffing die de veroordeelde zou treffen, eerderbedoelde periode van onzekerheid zou zijn. Bovendien zou dit ook gezien de achtergrond van het internationale rechtshulpverkeer te ver gaan. De rechtbank zal de veroordeelde daarom veroordelen tot een werkstraf met de maximale lengte die de Nederlandse wet toestaat, te weten 240 uren (hetgeen in Nederland gelijk staat aan 4 maanden gevangenisstraf), en een gevangenisstraf van 14 maanden en 2 dagen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de veroordeelde, zoals een en ander uit het onderzoek ter zitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de bij voormelde buitenlandse beslissing opgelegde sanctie behoort te worden omgezet in na te melden straf.
8.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden uitspraak is gegrond op:
-Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, artt. 3, 5, 6, 7, 8, 11, 18.
-Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artt. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 30, 31;
-Wetboek van Strafrecht artt. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 48, 91
-Opiumwet artt. 2, 10
9.Beslissing
De rechtbank:
verklaart de tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Landgericht Bad Kreuznach (Bondsrepubliek Duitsland) van 18 november 2006 toelaatbaar;
verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van voormelde rechterlijke beslissing;
legt veroordeelde een taakstraf op, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
legt veroordeelde een gevangenisstraf op voor de duur van 14 maanden en 2 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 12 maanden, niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd gedurende welke veroordeelde in Duitsland in voorlopige hechtenis en in Nederland in uitleveringsdetentie en in Nederland uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, E.A.M. van Oorschot en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Zwiers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 9 maart 2010.