ECLI:NL:RBROE:2010:BL9848

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1763
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
  • J.J.M. Roeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de termijn op grond van de Ziektewet in het geval van de ziekte van Crohn

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlenging van de termijn van vijf jaar op basis van artikel 29b van de Ziektewet. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.W.M. Ewalts, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat het bezwaar van eiseres ongegrond had verklaard. Dit bezwaar was gericht tegen een eerder besluit van 17 juli 2009, waarin verweerder had geoordeeld dat er geen sprake was van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten voor werknemer [naam werknemer], die lijdt aan de ziekte van Crohn.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het criterium uit artikel 20 van het Reïntegratiebesluit betrokken, dat vereist dat vóór afloop van de termijn sprake moet zijn van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de ziekte van Crohn een sterk wisselend ziektebeeld vertoont, dit niet automatisch betekent dat er voldaan is aan het vereiste criterium. De rechtbank heeft de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, die concludeerde dat er geen sprake was van een ernstige aandoening met sterk invaliderende gevolgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, waaronder het geringe ziekteverzuim van werknemer [naam werknemer] in de afgelopen jaren, niet wijzen op een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder bevestigd en geen termen aanwezig geacht om een partij in de kosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1763
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres] te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde A.W.M. Ewalts,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 19 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een besluit van 17 juli 2009 om verlenging van de termijn van vijf jaren als bedoeld in artikel 26b van de Ziektewet (ZW) voor werknemer [naam werknemer] (verder te noemen: [naam werknemer]) ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Awb is [naam werknemer] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. [naam werknemer] heeft daarvan ook gebruik gemaakt.
1.4. Bij brief van 26 februari 2010 heeft eiseres voorts als arts gemachtigde aangewezen mr. drs. D.W.M. Weesie.
1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 maart 2010, waar namens eiseres zijn verschenen mw. [naam] en mr. drs. D.W.M. Weesie, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
Voorts is [naam werknemer] als derde-belanghebbende verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Werknemer [naam werknemer] is eerder bij eiseres werkzaam geweest als medewerker spuitafdeling. Op 29 augustus 2001 heeft [naam werknemer] zich vanuit de WW vanwege de gevolgen van de ziekte van Crohn arbeidsongeschikt gemeld. [naam werknemer] is het einde van de wachttijd niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt¬heidsverzekering (WAO) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Wel werd hij als arbeidsgehandicapte aangemerkt. Ingaande 1 juli 2004 is [naam werknemer] weer in dienst getreden bij eiseres.
2.2. Op 9 juni 2009 heeft eiseres aan verweer¬der verzocht om de zogeheten no-risk polis ingaande 1 juli 2009 met vijf jaar te verlengen omdat de (lopende) no-risk polis op 30 juni 2009 zou aflopen. Verweerder heeft de aanvraag opgevat als een aanvraag voor verlenging van de vijfjaarsperiode als bedoeld in artikel 29b van de ZW.
2.3. Omtrent de beoordeling of artikel 29b van de ZW moet worden toegepast, heeft de arts J. Verhoeven, werkzaam bij verweerder, op 14 juli 2009 gerapporteerd.
2.4. Bij primair besluit van 17 juli 2009 heeft verweerder op basis van het rapport van de arts Verhoeven, die na een medisch onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er niet kan worden gesproken van een ernstige aandoening met sterk invaliderende gevolgen, het verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat er geen verhoogd risico bestaat op ernstige gezondheidsklachten.
2.5. Op 27 juli 2009 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Daarbij is gesteld dat de ziekte van Crohn chronisch is en niet te genezen. [naam werknemer] heeft de afgelopen 5 jaar weinig verzuimd in verband met deze ziekte maar het is geen garantie voor de toekomst.
2.6. Naar aanleiding van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts P. Tjen, die ook de hoorzitting heeft bijgewoond, op 13 oktober 2009 rapport uitgebracht.
2.7. Bij besluit van 19 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres, mede op basis van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder onder meer overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts van mening is dat er bij [naam werknemer] zowel op 1 juli 2004 als op 1 juli 2009 geen sprake was van een aandoening met een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsschade. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat rekening is gehouden met de in artikel 5, eerste lid sub b, van het Arbeidsgehandicaptebesluit aangegeven criteria voor de verzekeringsarts om te beoordelen.
2.8. In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het verloop van de ziekte van [naam werknemer] zeer wisselend is waarbij langere periodes van relatieve rust worden afgewisseld met ernstige en langdurige opflakkeringen met bloedverlies, diarree, ontstekings¬verschijn¬selen, heftige buikpijn en algemene malaise. Om dit te voorkomen gebruikt [naam werknemer] gedurende langere tijd tot vrijwel continu zware medicatie die op zichzelf weer aanleiding geeft tot bijwerkingen. Daarnaast leidt overtreding van een sterk voedings- en activiteiten¬regiem tot toename van klachten en complicaties. Ondanks de regelmatig optredende opflakkeringen heeft [naam werknemer] zich vrijwel zonder relevant ziekteverzuim aan het werk kunnen houden.
Daarnaast heeft eiseres gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, LJN: BA7208. Gelet op deze uitspraak en het feit dat de ziekte van [naam werknemer] - getuige zijn huidige arbeids¬ongeschiktheid en hoge medicijngebruik - een ernstige ziekte is met een verhoogde kans op een gezondheidsrisico, dient [naam werknemer] in aanmerking te komen voor een verlenging van de AGH-status.
2.9. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.10. De rechtbank overweegt dat het geschil zich toespitst op het in artikel 20 van het Reïntegratiebesluit opgenomen criterium voor verlenging van de termijn van vijf jaar van artikel 29b van de Ziektewet, inhoudende dat vóór afloop van deze termijn de ziekte of gebrek dan wel het aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten nog bestaat. De rechtbank heeft daarbij betrokken de Nota van Toelichting bij het Arbeidsgehandi¬cap¬te¬besluit, daar artikel 8 van dit besluit gelijkluidend is aan, en nadien overgeheveld is naar, artikel 20 van het Reïntegratiebesluit. Uit die toelichting heeft de rechtbank afgeleid dat niet uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van een progressief verlopende ziekte, maar dat ook moet worden bekeken of vanwege een sterk wisselend ziektebeeld wordt voldaan aan het criterium “aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheids¬klachten”.
2.11. De rechtbank is, gelet op de rapportage van de (bezwaar)verzekeringsarts, van oordeel dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat er in het geval van [naam werknemer] - weliswaar met behulp van medicatie - sprake is van een zodanige beheersbare aandoening dat er ten tijde van belang geen sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsschade. Gelet op de voorbeelden die in de genoemde Nota van Toelichting zijn gegeven van ernstig progressieve ziekten, kan de rechtbank verweerder volgen in zijn opvatting dat de ziekte van Crohn, hoe ingrijpend die voor [naam werknemer] ook is, niet tot die categorie behoort. De rechtbank acht het echter niet aan twijfel onderhevig dat deze ziekte een sterk wisselend verloop kent. Dat kan eveneens aanleiding zijn voor verlenging van de no-risk polis, mits het te verwachten verloop in het individuele geval zodanig is dat er daardoor sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. De bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, waaronder de constatering van een geringe ziekteverzuim in de afgelopen jaren, wijzen evenwel in het geval van [naam werknemer] niet in die richting. Van de kant van eiseres zijn daar geen concrete aanwijzingen voor een andere conclusie tegenover gesteld.
2.12. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep ongegrond is.
2.13. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van een ander partij.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
w.g. J.J.M. Roeters,
griffier w.g. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 18 maart 2010
jr
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.