ECLI:NL:RBROE:2010:BM5933

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1478, 09/1720 en 09/1723
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
  • A.W.P. Letschert
  • J.V. Wawoe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit Swalmen door buurtbewoners

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit 291 buurtbewoners en twee individuele eisers, beroep ingesteld tegen een verkeersbesluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond. Het verkeersbesluit, genomen op 13 oktober 2009, betreft de herinrichting van de infrastructuur rondom de Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) aan de Molenweg te Swalmen. De eisers stellen dat het besluit negatieve gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in de buurt. De rechtbank overweegt dat de verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat het aan het college is om de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd en dat de belangenafweging niet onevenwichtig is. De rechtbank wijst erop dat er een toereikend verkeerskundig onderzoek aan het besluit ten grondslag ligt en dat de eisers hun stellingen niet hebben onderbouwd met deskundigenonderzoek. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waarbij zij benadrukt dat de verkeersveiligheid niet in onaanvaardbare mate in gevaar komt door het besluit. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor eisers om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1478, 09 / 1720 en 09 / 1723
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam en 291 anderen] te Swalmen, eisers,
en
[naam 1] te Swalmen, eiser,
gemachtigde B. Smit
en
[naam 2] te Swalmen, eiseres,
gemachtigde mr. D. van de Weerdt
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 13 oktober 2009, verzonden op 19 oktober 2009, heeft verweerder een verkeersbesluit genomen. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 april 2010, waar namens eisers [naam en 291 anderen] zijn verschenen [naam] en [naam 3].
Eiser [naam 1] en eiseres [naam 2] zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun respectieve gemachtigden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door wethouder G. IJff, mr. M.P.J. Massen, ing. R.J.E. Evers en ing. W. Fictorie, bijgestaan door mr. M.G.G. van Nisselroij.
Tevens is ter zitting verschenen P. Hamaekers, werkzaam bij adviesbureau Kragten te Roermond.
2. Overwegingen
2.1. Op 11 augustus 2009 heeft verweerder een ontwerp verkeersbesluit gepubliceerd in verband met de herinrichting van de infrastructuur rondom de Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) aan de Molenweg te Swalmen. Het ontwerpbesluit heeft tot en met 22 september 2009 ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbesluit zijn door en namens eisers zienswijzen naar voren gebracht.
2.2. Bij besluit van 13 oktober 2009, verzonden op 19 oktober 2009 (het bestreden besluit), heeft verweerder een verkeersbesluit genomen inhoudende:
- eenrichtingverkeer in te stellen voor gemotoriseerd verkeer op de Molenweg van de N271 tot aan de Bosstraat;
- een tweerichtingen fietspad aan te leggen langs de Molenweg van de N271 tot aan de Bosstraat;
- een fietspad aan te leggen aan beide zijden van de Bosstraat van de Grindbank tot aan de Kolk;
- het aanleggen van een verhoogd kruisingsvlak met VOP’s op de kruising van de Molenweg met de Hertogdom Gelresingel waarbij de rijrichting richting Bosstraat wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer;
- het aanleggen van een VOP op de Robijnstraat;
- het aanleggen van parkeervoorzieningen inclusief vier parkeerplaatsen voor minder validen op de Robijnstraat, Sint Jorisstraat en de Hertogdom Gelresingel;
- stop- en parkeerverboden in te stellen buiten de aangewezen parkeervakken e.e.a. zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende situatietekening
2.3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een verkeerstoets van Adviesbureau Kragten van juni 2008 ten grondslag gelegd.
2.4. In de beroepen tegen het bestreden besluit is samengevat het volgende aangevoerd.
Eisers [naam en 291 anderen]:
- het bestreden besluit heeft een zeer negatieve uitwerking op de verkeersveiligheid van de buurt en de leefbaarheid in de omgeving van de BMV (veel onnodige verkeersbewegingen en daardoor gevaarlijke situaties voor de spelende jeugd);
- geen van de omwonenden heeft zitting gehad in adviesgroepen (zoals de wijkraad of de klankbordgroep) en er is nooit overleg geweest met de bewoners van de wijk;
- de aanleg van 22 parkeerplaatsen op het plein van de Hertogdom Gelresingel vlakbij de BMV is niet nodig;
- het besluit is in strijd met artikel 2.5.30 lid 3 van de bouwverordening;
- de procedure van behandeling van het bezwaarschrift is niet afgerond.
Eiser [naam 1] (voor zover anders/meer dan de eerder genoemde gronden):
- er is niet gekozen voor de meest veilige oplossing. Variant 2 is veiliger en minder ingrijpend voor omwonenden. Dit maakt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel en een ondeugdelijke belangenafweging;
- de verkeersdruk in de wijk neemt toe als gevolg van het bestreden besluit en een groot aantal bewoners kan de in de wijk gelegen supermarkt slechts nog bereiken na het maken van een omweg van 1,2 kilometer. Dit is niet alleen onwenselijk voor de bewoners maar heeft ook voor het milieu negatieve gevolgen;
- in het rapport van Adviesbureau Kragten zijn de gevolgen van variant 1 onvoldoende onderzocht (de gevaarlijke knooppunten in het plan zijn niet in kaart gebracht) en zijn stellingen niet cijfermatig onderbouwd. Het rapport is onzorgvuldig, ondeskundig en onvolledig en verweerder had het rapport van Kragten niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen;
- de samenstellingen van de klankbordgroep was zeer eenzijdig (nauwelijks omwonenden);
- de informatievoorziening was zeer summier;
- het rapport van SWOV waar verweerder naar verwijst ontbreekt bij de stukken.
Eiseres [naam 2] (voor zover anders/meer dan de eerder genoemde gronden):
- het beroep van eiseres richt zich uitsluitend tegen het onderdeel van het besluit inhoudende dat aan beide zijden van de Bosstraat (van de Grindbank tot aan de Kolk) een fietspad wordt aangelegd;
- eiseres acht het van belang dat het aantal parkeerplaatsen op de Bosstraat gelijk blijft, of in ieder geval niet afneemt, aangezien zij geen mogelijkheid heeft haar auto op eigen terrein te parkeren;
- eiseres is eigenaresse van de in haar pand aanwezige (aan derden verhuurde) cafetaria en acht het van groot belang dat (ook) de klanten van de cafetaria voldoende parkeergelegenheid hebben;
- de verkeerstoets welke heeft plaatsgevonden ziet niet op het door eiseres bestreden onderdeel van het besluit;
- eiseres vreest dat er onvoldoende plaats overblijft om op een veilige manier te parkeren;
- verweerder had dienen te onderzoeken of er sprake is van een uitzonderlijke situatie op grond waarvan kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat geen verkeerslichten worden geplaatst.
2.5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.6. Voor de beoordeling zijn de volgende (wettelijke) bepalingen van belang.
2.6.1. Artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. In het tweede lid is bepaald dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg eveneens geschieden krachtens een verkeersbesluit indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.6.2. Ingevolge artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) moet de plaatsing of verwijdering van de in dat artikel genoemde verkeerstekens geschieden krachtens een verkeersbesluit.
2.6.3. Ingevolge artikel 21 van het BABW vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.6.4. In artikel 2 van de Wegenverkeerswet, voor zover relevant, is bepaald:
1. dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer;
2. dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden.
2.6.5. Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2.7. Eisers wonen allen in de nabijheid van de BMV en redelijkerwijs is te verwachten dat het bestreden besluit invloed zal hebben op hun woon- en leefomgeving. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat zij zijn te beschouwen als belanghebbende bij het verkeersbesluit.
2.8. Allereerst overweegt de rechtbank dat eisers zich in een eerder stadium reeds tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben gewend, die bij uitspraak van 26 oktober 2009 het verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen (procedurenummer 09/1476). Voor wat betreft de weerlegging van de in die zaak aangevoerde beroepsgronden, ten aanzien waarvan in deze beroepen geen essentiële nieuwe feiten of andere argumenten naar voren gekomen zijn, verwijst de rechtbank naar genoemde uitspraak en neemt zij de overwegingen van de voorzieningenrechter op die punten over. De rechtbank zal zich in het kader van de onderhavige beroepen daarom verder beperken tot - de bespreking van - de beroepsgronden die nog niet eerder expliciet zijn beoordeeld.
2.9. Ten aanzien van de stelling van eisers [naam en 291 anderen]., dat verweerder ten onrechte geen beslissing op bezwaar heeft genomen, overweegt de rechtbank dat verweerder bij de voorbereiding van het verkeersbesluit de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb heeft gevolgd. Dit houdt in dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage legt en belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen. Verweerder heeft het ‘bezwaarschrift’ van eisers dan ook terecht beschouwd als zienswijze over het ontwerpbesluit, nu daartegen immers geen bezwaar open stond. In zijn standpuntbepaling heeft verweerder gereageerd op de naar voren gebrachte zienswijzen. Tegen een besluit dat is voorbereid met de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure staat rechtstreeks beroep bij de rechtbank open. Het betoog van eisers, dat verweerder een beslissing op bezwaar had moeten nemen, faalt op grond van het voorgaande.
2.10. Eisers [naam en 291 anderen]. hebben voorts aangevoerd dat het besluit is strijd is met artikel 2.5.30 lid 3 van de bouwverordening. Met dat betoog gaan eisers voorbij aan het feit dat de bouwverordening is gebaseerd op de Woningwet en dus wél een rol speelt bij het verlenen van de bouwvergunning voor de BMV, maar niet bij het nemen van een verkeersbesluit in de zin van de WVW 1994. Het betoog van eisers dienaangaande faalt derhalve.
2.11. Eisers [naam en 291 anderen]. en [naam 1] hebben de grondslag van het bestreden besluit in zoverre betwist, dat zij van mening zijn dat het verkeersbesluit niet bijdraagt aan de verkeersveiligheid. Verweerder heeft aan zijn besluit onder meer ten grondslag gelegd het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers. De ingestelde klankbordgroep heeft in eerste instantie drie varianten voor de toekomstige verkeerssituatie uitgewerkt, waarbij de variant waarbij van de Molenweg een eenrichtingsstraat gemaakt zou worden volgens verweerder het meeste draagvlak bleek te hebben. Die variant is vervolgens uitgewerkt in twee subvarianten, waarbij subvariant 1 onder meer inhoudt het afsluiten van de kop van de Hertogdom Gelresingel terwijl dit bij subvariant 2 niet het geval is.
2.12. Volgens eisers [naam en 291 anderen]. en [naam 1] levert het instellen van eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer op de Molenweg juist een gevaarlijke verkeerssituatie op, onder meer omdat veel automobilisten tegen het verkeer inrijden of zelfs over het fietspad. Voorts wordt op de Molenweg te hard gereden sinds het instellen van eenrichtingsverkeer. Daarnaast is de Molenweg versmald voor de aanleg van het tweerichtingenfietspad. Door het versmallen van de Molenweg zwenken de opleggers van afslaand vrachtverkeer uit over het fietspad, met levensgevaarlijke situaties tot gevolg. Het instellen van eenrichtingsverkeer en het afsluiten van de kop van de Hertogdom Gelresingel leidt bovendien tot lange omrijafstanden, waardoor verkeersonveilige situaties ontstaan omdat verkeer zich begeeft op straten die niet berekend zijn op veel verkeer, aldus genoemde eisers.
2.13. De rechtbank stelt bij de beoordeling van genoemde beroepsgronden voorop dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer in de uitspraak van 12 augustus 2009, LJN BJ5107) bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.14. De rechtbank overweegt dat aan het bestreden besluit een toereikend (verkeerskundig) onderzoek ten grondslag ligt en het besluit voldoende draagkrachtig gemotiveerd is. Hetgeen eisers hebben aangevoerd ten aanzien van de verkeersveiligheid is door hen niet onderbouwd met enig (verkeerskundig) deskundigenonderzoek. Dat er kennelijk automobilisten zijn die zich - al dan niet bewust - niet aan de geldende verkeersregels houden maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Bovendien heeft verweerder zowel in de processtukken als ter zitting aangekondigd dat de gemeente er voor zal zorgen dat er door stadstoezicht en de politie handhavend wordt opgetreden tegen verkeersovertredingen in de wijk en dat daarnaast de situatie gedurende een jaar intensief zal worden gevolgd om te zien of er in de praktijk knelpunten of verbeterpunten zijn.
2.15. Tegenover de stelling van eisers [naam] en [naam 1] dat de opleggers van rechtsafslaande vrachtwagens uitzwenken over het fietspad, heeft verweerder aangevoerd dat de gemeente de bocht ter plaatse heeft uitgemeten en getoetst aan de hand van draaicirkels en dat daaruit blijkt dat vrachtwagens die door de betreffende straat mogen rijden de bocht kunnen nemen. Verweerder heeft erkend dat de bocht weliswaar niet royaal is, maar betoogt dat de vrachtwagens die de plaatselijke supermarkt bevoorraden meesturende achterassen hebben en de bochten zodoende goed kunnen nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat vrachtwagens van het formaat en type dat [naam] op het overgelegde beeldmateriaal heeft vastgelegd de plaatselijke supermarkt komen bevoorraden of anderszins met enige regelmaat in de wijk rondrijden. Veeleer is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de supermarkt wordt bevoorraad door vrachtwagens die gemakkelijker wendbaar zijn - en veelal kleiner - zoals door verweerder is betoogd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken dat de verkeersveiligheid ten gevolge van het bestreden besluit in onaanvaardbare mate in gevaar komt.
2.16. Voorts kan niet worden gezegd, dat verweerder bij de onderhavige discretionaire besluitvorming het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb heeft veronachtzaamd. De rechtbank heeft weliswaar begrip voor de wens van eisers om de verkeersmaatregelen anders in te kleden, maar het gaat als gezegd om besluitvorming met een ruime beoordelingsmarge voor het bestuursorgaan welke de rechtbank dient te respecteren. De rechtbank kan niet een - in haar ogen of in die van eisers betere - maatregel in de plaats stellen van de maatregelen van verweerder. Slechts wanneer het besluit tot onevenredige nadelen leidt voor eisers kan vernietiging daarvan in zicht komen. Dat laatste doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor.
2.17. Met betrekking tot de gemaakte keuze voor subvariant 1 (en niet voor subvariant 2) kan volgens de rechtbank, met inachtneming van de meergenoemde terughoudendheid bij de toetsing van het besluit, niet gezegd worden dat er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot het onderhavige besluit is kunnen komen. In lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling inzake het verlenen van vrijstellingen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan het bestaan van een alternatief voor een beoogd project naar het oordeel van de rechtbank slechts dan tot het maken van een andere keuze nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van dat alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hiervan is niet gebleken. Uit de stukken - onder meer uit de toelichting van verweerder aan de gemeenteraad - komt immers naar voren dat subvariant 1 de meest verkeersveilige variant is, die echter enigszins ten koste gaat van de bereikbaarheid en de interne circulatie van het autoverkeer binnen de wijk. Subvariant 2 is een compromis tussen verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat met subvariant 2 niet dezelfde mate van verkeersveiligheid wordt bereikt als met subvariant 1. Verweerder heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid voorrang kunnen geven aan de (beleids)doelstelling om de verkeersveiligheid rondom de BMV te verbeteren. Dat daarbij concessies zijn gedaan aan de directe bereikbaarheid van de wijk en met name het belang dat de bewoners hechten aan het nemen van kortere routes binnen de wijk (zoals voorheen) heeft verweerder - met verwijzing naar het rapport van bureau Kragten - in redelijkheid kunnen beslissen.
2.18. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser [naam 1] - inhoudende dat het rapport van SWOV zich niet bij de stukken bevindt - aldus, dat hij hiermee het onderzoek ‘verkeerskundige effecten en bepaling omrijafstanden bij variant 1’ uit juni 2009 bedoelt. Van dat onderzoek bevindt zich evenwel een notitie in het dossier met een situatietekening. Dat er meer gegevens of een (ander) rapport zouden zijn is gesteld noch gebleken.
2.19. Ten aanzien van hetgeen eiseres [naam 2] heeft aangevoerd betreffende de parkeerplaatsen overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit leidt tot een afname van het aantal parkeerplaatsen op het betreffende stuk Bosstraat van 23 naar 20. Deze afname van het aantal parkeerplaatsen is dusdanig gering dat naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet gezegd kan worden dat het besluit tot onevenredige nadelen leidt voor eiseres en/of de cafetaria.
2.20. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangen die met het bestreden besluit zijn gediend in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van eisers bij het in stand houden van de bestaande situatie of de keuze voor (sub)variant 2. De rechtbank overweegt dan ook dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. De beroepen zullen ongegrond verklaard worden.
2.21. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), A.W.P. Letschert en J.V. Wawoe, in tegenwoordigheid van
mr. J. Schreurs-van de Langemheen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.
w.g. mr. J. Schreurs-van de Langemheen,
griffier
w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 mei 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.