ECLI:NL:RBROE:2010:BN3285

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/260, 10/285
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W.P.M. Corbey-Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden bij overlast door houtkachel

In deze zaak gaat het om de weigering van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen (L.) om handhavend op te treden tegen de overlast veroorzaakt door een houtkachel in de tuin van een buurman. Eisers, die de buren zijn van de belanghebbende, hebben herhaaldelijk geklaagd over de hinder die zij ondervinden van de stank, stof en irriterend materiaal dat door het stoken van de houtkachel wordt verspreid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan het primaire besluit voorafgaande onderzoek onvoldoende basis biedt om te concluderen dat er sprake is van hinder. Dit betekent echter niet dat de verweerder niet de plicht had om een gedegen onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het stoken van de kachel voor de eisers. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat bestuursorganen de nodige kennis omtrent relevante feiten en belangen vergaren bij de voorbereiding van een besluit. De beroepen van de eisers zijn gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 874,-- per zaak, en het griffierecht van € 150,00 per eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummers: AWB 10 / 260 en AWB 10 / 285
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser 1] te [woonplaats eiser 1], eiser,
gemachtigde mr. S. Oord,
en
[namen eisers 2] te [woonplaats eisers 2], eisers,
gemachtigde drs. T.R. Janssen,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen (L.), verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft verweerder besloten zoals aangegeven in rubriek 2.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank door eiser en eisers beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser en eisers gezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 juni 2010, waar [naam eiser 1] en [namen eisers 2], hierna: gezamenlijk te noemen eisers, in aanwezigheid van voornoemde gemachtigden zijn verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S.N.J. Kerkhoff. Als derde belanghebbende is verschenen [naam belanghebbende] met zijn echtgenote, in aanwezigheid van J. Klein Molekamp als gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. [naam belanghebbende] is woonachtig op het adres, kadastraal bekend gemeente
Bergen (L), sectie [nummer sectie], plaatselijk bekend [adres]. In de achtertuin van het betreffende perceel heeft [naam belanghebbende] voornoemd een houtkachel geplaatst die wordt gebruikt als sfeerhaard en om het zwembad mee te verwarmen. Naast deze tuinkachel bevindt zich in de woning van [naam belanghebbende] nog een andere houtkachel. Eisers zijn de linkerburen van [naam belanghebbende]. Op 12 november 2008, respectievelijk 17 november 2008 hebben zij bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend ten aanzien van het gebruik van genoemde houtkachels. Bij besluit van 30 juni 2009, verzonden op 3 juli 2009, heeft verweerder aan [naam belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd in die zin dat [naam belanghebbende] vanaf donderdag 16 juli 2009 dwangsommen verbeurt ter hoogte van € 500,--voor iedere dag dat mocht blijken dat [naam belanghebbende] de houtkachel in de achtertuin in gebruik heeft met een maximum van € 10.000,--. Ten aanzien van de houtkachel in de woning heeft verweerder geen handhavingsbesluit genomen. Verweerder heeft aan het handhavingsbesluit ten grondslag gelegd dat het bepaalde in artikel 7.3.2 van de gemeentelijke bouwverordening is overtreden.
2.2. Tegen genoemd besluit heeft [naam belanghebbende] bezwaar gemaakt.
2.3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [naam belanghebbende] gegrond verklaard; het besluit van 30 juni 2009 herroepen en een vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase toegekend. Verweerder is tot dit besluit gekomen, zo blijkt uit de in het besluit gebezigde overwegingen, omdat er sprake zou zijn van onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens en bescheiden om de overtreding aannemelijk te achten.
2.4. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
2.5. Op grond van het bepaalde in artikel 7.3.2 van de bouwverordening – voor zover van belang - is het verboden, op of aan een bouwwerk of op een open terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid.
2.6. Uit de strekking van het besluit en de daarop gegeven toelichting tijdens de behandeling ter zitting moet worden begrepen dat het bestreden besluit een weigering om handhavend op te treden behelst.
2.7. Uit de processtukken komt naar voren dat eisers reeds geruime tijd klagen over het feit dat zij als gevolg van het stoken van de houtkachel in de tuin overlast ondervinden in de vorm van stank, stof of irriterend materiaal dat wordt verspreid. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het aan het primaire besluit voorafgaande onderzoek onvoldoende basis biedt om te concluderen dat er sprake is van hinder in de onder 2.5 aangegeven zin. Dat laat echter onverlet dat het, mede gezien het geruime tijd bestaande concrete klachtenpatroon, op de weg van verweerder had gelegen om alvorens over te gaan tot de in geding zijnde weigering van handhaving op eigen initiatief een gedegen onderzoek te (laten) verrichten naar de consequenties van het stoken van de kachel voor eisers. Noch gesteld noch gebleken is dat verweerder in de onmogelijkheid heeft verkeerd om een dergelijk onderzoek te verrichten. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb op basis van welk artikel op het bestuursorgaan de plicht rust bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren.
2.8. De beroepen zijn derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.9. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van deze beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt per proceshandeling een punt toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. De waarde van een punt bedraagt € 437,--.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 874,-- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser in de zaak met registratienummer 2010/260;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank aan de zijde van eisers begroot op € 874,-- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eisers in de zaak met registratienummer 2010/285:
bepaalt dat verweerder aan eiser en eisers het door of namens deze ieder afzonderlijk betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier w.g. mr. B.W.P.M. Corbey-Smits,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 14 juli 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.