ECLI:NL:RBROE:2010:BO7225

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1065
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • C.M.E. Geraedts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en inschrijving voor voltijdse opleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een opleiding tot Luchtvaartdienstverlener volgde aan het Best Business College te Best, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar na een inschrijvingscontrole werd vastgesteld dat zij vanaf 1 augustus 2009 niet meer stond ingeschreven voor een voltijdse opleiding. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geen recht had op studiefinanciering en dat de eerder toegekende toelage omgezet moest worden in een kortlopende schuld. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister, waarin het bezwaar tegen de besluiten van 23 april 2010 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de opleiding voltijds volgde. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht had besloten de toekenning van studiefinanciering te herzien, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Wsf 2000. Eiseres voerde aan dat de onderwijsinstelling haar had verzekerd dat de opleiding recht gaf op studiefinanciering, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister viel. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de Minister onterecht had gehandeld en dat het beroep ongegrond moest worden verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte inschrijving voor voltijdse opleidingen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering en de verantwoordelijkheden van zowel de student als de onderwijsinstelling in dit proces. De rechtbank heeft de beslissing van de Minister bevestigd en eiseres verplicht om de te veel ontvangen studiefinanciering terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1065
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde dr.mr. H.H. van Steijn,
tegen
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van
23 april 2010 inzake de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 1 december 2010, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres heeft studiefinanciering ingevolge de Wsf 2000 ontvangen voor haar opleiding tot Luchtvaartdienstverlener aan het Best business college te Best.
Naar aanleiding van een inschrijvingscontrole heeft verweerder bij besluiten van
23 april 2010 bepaald dat eiseres vanaf 1 augustus 2009 geen recht heeft op een toelage, omdat zij niet (meer) (voltijd) studeert. De teveel betaalde toelage is omgezet in een kortlopende schuld. Tevens is een vordering wegens onterecht kaartbezit opgelegd.
2.2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat eiseres vanaf 1 augustus 2009 geen recht heeft op studiefinanciering omdat zij met ingang van die datum niet staat ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding.
2.3. In beroep is namens eiseres aangevoerd dat het thans bestreden besluit niet inzichtelijk maakt waarom de Minister tot het oordeel komt dat de MBO Bol-opleiding geen recht geeft op studiefinanciering. Die beoordeling staat haaks op de beoordeling die naar aanleiding van de mutatie op 4 juni 2009 door de Minister is gegeven. De bij deze mutatie door eiseres verstrekte informatie is volgens de gemachtigde in het bericht Studiefinanciering 2009, nummer 1, correct verwerkt door verweerder.
De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat zich de situatie voordoet als bedoeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 september 2007 (LJN: BB3589) nu voor eiseres duidelijk was dat de door haar verstrekte gegevens op de juiste wijze waren verwerkt en voor haar niet kenbaar was dat zij desondanks geen aanspraak had op studiefinanciering en een OV-kaart. Door de onderwijsinstelling is eiseres steevast voorgehouden dat de opleiding die door haar werd gevolgd recht gaf op studiefinanciering, hetgeen werd bevestigd door het gegeven dat ook haar medestudenten voor het volgen van deze opleiding studiefinanciering ontvangen. Volgens eiseres komt het er op neer dat verweerder meermaals dezelfde fout heeft gemaakt.
2.4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
2.5. Om in aanmerking te komen voor studiefinanciering dient men studerende te zijn. Met studerende wordt bedoeld degene die een opleiding in het beroepsonderwijs of hoger onderwijs volgt. Een studerende kan slechts in aanmerking komen voor studiefinanciering wanneer hij staat ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding.
2.6. Aan iedere studerende aan wie studiefinanciering is toegekend wordt een reisvoorziening verstrekt (artikel 3.2 en 3.6 van de Wsf 2000).
Op grond van artikel 3.27, eerste lid, van de Wsf 2000 is de studerende verplicht de OV-studentenkaart in te leveren, dan wel het reisrecht te beëindigen door het deactiveren van het reisrecht, uiterlijk op de vijfde werkdag nadat zijn recht op studiefinanciering is beëindigd. Indien de kaart niet tijdig wordt ingeleverd, dan wel bij het ten onrechte beschikken over een op een studenten OV-chipkaart geactiveerd reisrecht is degene aan wie het reisrecht is toegekend een bedrag van € 68,= per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van de kaart.
2.7. Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan verweerder een beschikking herzien waarbij studiefinanciering is toegekend. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Artikel 7.1, eerste lid aanhef en onder g bepaalt dat herziening plaats vindt op grond van het feit dat andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid. Ingevolge artikel 7.4 van de Wsf 2000 dient teveel uitbetaalde studiefinanciering te worden terugbetaald.
2.8. De wetgever heeft verweerder met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 de bevoegdheid gegeven om, indien op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, tot herziening over te gaan. Aan het ontstaan van deze bevoegdheid heeft de wetgever geen andere voorwaarden verbonden. Zo is het ontstaan van deze bevoegdheid - anders dan de bevoegdheid gegeven in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 - niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of eiseres wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat een beschikking tot toekenning van studiefinanciering was genomen die onjuist was.
2.9. Na een inschrijvingscontrole, waarbij informatie is gevraagd bij de onderwijsinstelling van eiseres, is gebleken dat eiseres vanaf 1 augustus 2009 niet stond ingeschreven voor een opleiding waarvoor recht op studiefinanciering bestaat. De rechtbank concludeert derhalve dat verweerder terecht heeft besloten de toekenning dienovereenkomstig te herzien.
In hetgeen namens eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zou moeten afwijken van de van toepassing zijnde duidelijke wettelijke regels. De door eiseres in de bezwaarprocedure overgelegde verklaring van haar onderwijsinstelling vermeldt –in tegenstelling tot hetgeen is voorgeschreven in artikel 8.1.3. van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)- niet of het gaat om een voltijdse of deeltijdse beroepsopleiding. Daargelaten de vraag of het in zijn algemeenheid mogelijk was om aan de betreffende onderwijsinstelling de opleiding voltijds te volgen. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat de door haar gevolgde opleiding een voltijdse opleiding betreft heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van de Wsf 2000 geen recht had op studiefinanciering zodat verweerder bevoegd was de toekenningsbeslissing te herzien. Het beroep op de onjuiste voorlichting door de onderwijsinstelling kan niet leiden tot het door eiseres beoogde resultaat, nu dit immers niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt en dit verweerder derhalve niet kan worden toegerekend.
2.10. Nu de herziening heeft plaatsgevonden op grond van artikel 7.1, tweede lid onder c van de Wsf 2000 is niet relevant of eiseres al dan niet wist dat zij ten onrechte studiefinanciering ontving. Gelet op het bepaalde in artikel 7.4 van de Wsf 2000, dient eiseres de te veel uitbetaalde studiefinanciering terug te betalen.
2.11. Het beroep op de jurisprudentie zoals genoemd onder 2.3. kan evenmin slagen, nu er geen sprake is van een situatie zoals aldaar aan de orde. Niet kan gezegd worden dat verweerder meerdere malen een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens. Verweerder heeft immers de gegevens ingevoerd zoals deze door eiseres zijn aangegeven en bij de verwerking daarvan in beginsel geen fout gemaakt. Pas bij controle van de door eiseres verstrekte gegevens is gebleken dat deze niet correct waren.
Door verweerder is in dit verband nog naar voren gebracht dat de opleiding tot luchtvaartdienstverlener in zijn algemeenheid (ook) voltijds gevolgd kan worden, maar dat dit, naar bij controle gebleken is, in het geval van (de school van) eiseres niet het geval was.
2.12. Ten aanzien van de periode dat eiseres ten onrechte gebruik heeft gemaakt van haar reisrecht, overweegt de rechtbank dat, nu eiseres geen recht had op studiefinanciering, er evenmin recht bestond op een reisvoorziening. De rechtbank is niet gebleken dat het niet tijdig stopzetten van het reisrecht op geen enkele wijze aan eiseres kan worden toegerekend.
2.13. Hetgeen overigens naar voren is gebracht heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. Het beroep moet derhalve voor ongegrond worden gehouden.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.
w.g. C.M.E. Geraedts w.g. mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen
griffier rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 7 december 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.