ECLI:NL:RBROE:2010:BO8481

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 263
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schrapping van rijksmonument Sankt Ludwig uit het Monumentenregister

In deze zaak heeft de stichting MERU verzocht om het rijksmonument Sankt Ludwig in Vlodrop te schrappen uit het Monumentenregister. De rechtbank Roermond heeft op 21 december 2010 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. De stichting MERU stelde dat het gebouw, vanwege wijzigingen in de feitelijke situatie of gewijzigde inzichten over de cultuurhistorische en architectuurhistorische waarden, niet langer als rijksmonument moet worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de stichting niet met nieuwe feiten of gewijzigde inzichten kwam die de status van het monument in twijfel konden trekken. De rechtbank concludeerde dat de redenen voor de aanwijzing van Sankt Ludwig als rijksmonument nog steeds van kracht zijn en dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten om de monumentenstatus niet te herzien. Het beroep van de stichting MERU werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de monumentenstatus niet opnieuw gevoerd kon worden zonder nieuwe feiten en dat de stellingen van de stichting onvoldoende waren om de monumentenstatus te herzien. De rechtbank oordeelde dat het algemene belang van behoud van het monument zwaarder woog dan de financiële belangen van de stichting. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 263
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. A.J.H.W.M. Versteeg,
tegen
de Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Onder verweerder worden tevens diens rechtsvoorgangers verstaan.
1.2. Op 6 maart 2007 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend het in haar eigendom toebehorende onroerend goed Sankt Ludwig te Vlodrop (gemeente Roerdalen) af te voeren van het monumentenregister.
1.3. Bij besluit van 10 oktober 2008 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 18 januari 2010 ongegrond verklaard.
1.4. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 26 februari 2010 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2010.
1.5. De stichting “[naam stichting]” is op haar verzoek in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Voorts is de vereniging “[naam vereniging]” (hierna: [de vereniging]) op haar verzoek in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.6. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend, welke in afschrift naar de andere partijen zijn gestuurd. Verweerder heeft op 19 november 2010 een nader stuk ingediend.
1.7. Het beroep is ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar eiseres, in de personen van [naam] en [naam], bijgestaan door mr. Versteeg, zijn verschenen. Namens verweerder is ter zitting mr. M.A. Valkenburcht verschenen. Verder zijn daar verschenen de [naam stichting], vertegenwoordigd door [naam], en [de vereniging], vertegenwoordigd door [naam].
2. Overwegingen
2.1. Op 9 oktober 1997 is het Sankt Ludwig te Vlodrop, dat sinds 1984 in eigendom is bij eiseres, aangewezen als rijksmonument en opgenomen in het register van beschermde monumenten als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 (hierna: Mw 1988). Eiseres wenst het gebouw te slopen. Met het oog daarop heeft zij verweerder op grond van artikel 8, eerste lid, van de Mw 1988 verzocht het gebouw te schrappen uit het register van beschermde monumenten.
2.2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar, in navolging van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van verweerder, ongegrond verklaard. Hij heeft zich daarbij - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de redenen om het Sankt Ludwig destijds als rijksmonument aan te wijzen, nog steeds van kracht zijn. Verweerder heeft daarmee het advies van de Raad voor Cultuur overgenomen. In dit advies concludeerde de Raad, na bestudering van de door eiseres overgelegde stukken, dat geen nieuwe feiten of gezichtspunten naar voren waren gekomen op grond waarvan de status van rijksmonument niet meer gerechtvaardigd zou zijn. Verweerder heeft voorts van ondergeschikt belang geacht dat volgens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen en het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg lokaal geen draagvlak meer zou bestaan voor het behoud van Sankt Ludwig als rijksmonument. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat volgens hem nog wel degelijk draagvlak voor dit behoud bestaat, namelijk bij diverse belangenorganisaties en bij particulieren.
2.3. Eiseres heeft in beroep – kort samengevat – naar voren gebracht dat verweerder een verkeerde beoordelingsmaatstaf heeft gehanteerd, door slechts te toetsen of eiseres bij haar verzoek nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren had gebracht, die ten tijde van de aanwijzing van Sankt Ludwig als rijksmonument niet bekend waren. Volgens eiseres had verweerder moeten nagaan of er thans (nog steeds) voldoende architectonische en cultuurhistorische waarden zijn, die rechtvaardigen dat Sankt Ludwig de status van rijksmonument behoudt. Ter zitting heeft eiseres dit standpunt in die zin genuanceerd, dat zij heeft verklaard van mening te zijn dat doorslaggevend is of de waarden die aanleiding hebben gegeven voor de aanwijzing al dan niet verloren zijn gegaan.
Eiseres stelt zich voorts, onder verwijzing naar onder andere het zogenoemde Festschrift uit 1909, op het standpunt dat het Sankt Ludwig geen “Kulturkampfkloster” is en daarom de kwalificatie van rijksmonument niet (meer) verdient. Zij vindt dat het besluit van verweerder op dit onderdeel niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat uit de stukken niet blijkt dat verweerder – dan wel de Raad voor Cultuur – het Festschrift heeft geraadpleegd. Dit document is volgens eiseres bovendien niet betrokken geweest bij de aanwijzing van Sankt Ludwig als monument. Tot slot is eiseres van mening dat verweerder zijn stelling dat er wel degelijk draagvlak voor het behoud van de monumentenstatus zou bestaan, had moeten onderbouwen en dat hij meer gewicht had moeten toekennen aan het financiële belang van eiseres bij toewijzing van haar verzoek. Eiseres vraagt daarom vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.5. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Mw 1988 is verweerder bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het register wijzigingen aan te brengen. De artikelen 3 tot en met 7 van de Mw 1988 zijn van overeenkomstige toepassing. Onder het aanbrengen van een wijziging dient, zo volgt uit de tekst van artikel 8 van de Mw 1988, ook te worden verstaan het doorhalen van de inschrijving van een monument in het monumentenregister.
2.6. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient naar het oordeel van de rechtbank te zijn of een pand nog steeds als monument in de zin van de Mw 1988 kan worden aangemerkt. Daarbij zal de redengevende omschrijving bij het aanwijzingsbesluit, waarin de redenen zijn genoemd die aanleiding hebben gegeven tot de aanwijzing als rijksmonument, tot op zekere hoogte herbeoordeeld moeten worden. Bij die herbeoordeling kunnen wijzigingen in de feitelijke situatie en gewijzigde inzichten over de cultuurhistorische en/of architectuurhistorische waarden van het monument tot de conclusie leiden dat een pand niet langer als rijksmonument dient te worden aangemerkt. Gelet echter op de (doorgaans) formele rechtskracht van het aanwijzingsbesluit kan deze herbeoordeling niet zo ver gaan dat de discussie over de aanwijzing van een pand opnieuw moet worden gevoerd; de aanvrager zal nieuwe feiten en omstandigheden naar voren moeten brengen, die de redengevende omschrijving bij het aanwijzingsbesluit in een ander daglicht plaatsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming terecht als uitgangspunt heeft genomen dat voor het afvoeren van het Sankt Ludwig van het monumentenregister pas aanleiding bestaat als het gebouw, vanwege nieuwe feiten of gewijzigde inzichten, niet meer voldoet aan de redengevende omschrijving bij het aanwijzingsbesluit. Het betoog dat verweerder bij zijn besluitvorming een verkeerde beoordelingsmaatstaf heeft gehanteerd, verwerpt de rechtbank dan ook.
2.7. De rechtbank verwerpt eveneens het betoog van eiseres ter zitting dat verweerder, door in te gaan op de redenen voor de aanwijzing en te stellen dat die redenen nog steeds van kracht zijn, als het ware over zichzelf heeft afgeroepen dat de discussie over de monumentale waarde van het gebouw is heropend. Dat verweerder naar aanleiding van de bezwaren van eiseres volledigheidshalve heeft besproken waarom het Sankt Ludwig zijns inziens destijds terecht als rijksmonument is aangemerkt, maakt het hierboven omschreven toetsingskader niet anders.
2.8. Vervolgens komt aan de orde het betoog van eiseres dat het Sankt Ludwig gelet op het Festschrift uit 1909 geen Kulturkampfkloster is en het gebouw daarom (achteraf bezien) ten onrechte als rijksmonument is aangewezen. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat er vanuit moet worden gegaan dat het Festschrift uit 1909 reeds bij de aanwijzing van het gebouw als rijksmonument is betrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de [naam stichting] het stuk destijds heeft overgelegd, hetgeen [naam] van de stichting ter zitting bevestigde. Daarbij constateert de rechtbank dat de vraag of het Sankt Ludwig behoort tot de traditie van de Kulturkampfklöster blijkens de stukken, zoals de redengevende omschrijving, bij de besluitvorming over de aanwijzing uitgebreid aan de orde is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Festschrift uit 1909 en – daaruit voortvloeiend - de stelling van eiseres dat het Sankt Ludwig niet als direct onderdeel van de Kulturkampf kan worden gezien, geen nieuw feit of gewijzigd inzicht is. Het stuk waarop eiseres zich beroept en de betekenis die zij daaraan toekent, zijn immers niet “nieuw”, want zij zijn reeds bij de aanwijzing in 1997 betrokken. Reeds daarom heeft verweerder het aan de orde zijnde verzoek van eiseres mogen afwijzen. Verweerder heeft bovendien in beroep de stelling van eiseres dat het Sankt Ludwig geen Kulturkampfkloster is, nogmaals aan een deskundige voorgelegd. [naam] heeft daarop bij brief van 12 november 2010 gemotiveerd onderbouwd dat het Sankt Ludwig naar haar mening wel degelijk een Kulturkampfkloster is, omdat dit direct dan wel indirect het gevolg van de Kulturkampf was. Ter zitting is naar voren gekomen dat het verschil van inzicht tussen partijen op dit punt voor een belangrijk deel te wijten is aan de definitie van het begrip “Kulturkampfkloster”; daar waar de deskundige van verweerder het gebouw ook aanmerkt als Kulturkampfkloster als dit een indirect gevolg is geweest van de Kulturkampf, zou het volgens de deskundige van eiseres slechts aan de definitie van Kulturkampfkloster voldoen, als het een direct uitvloeisel van de Kulturkampf is geweest. In hetgeen eiseres hierover naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerder zich niet op de brief van [naam] heeft mogen beroepen en, in navolging van deze deskundige, de ruimere definitie van het begrip Kulturkampfkloster niet heeft mogen hanteren. Daarbij komt dat uit de redengevende omschrijving bij het aanwijzingsbesluit blijkt dat het Sankt Ludwig om verschillende redenen als rijksmonument is aangewezen. Ook indien het gebouw niet zou behoren tot de traditie van het Kulturkampfklöster, zo blijkt ook uit de door verweerder overgelegde brief van [naam], laat dit onverlet dat het Sankt Ludwig ook om redenen van cultuurhistorische en architectuurhistorische aard als rijksmonument dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft zich op grond van het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stellingen van eiseres geen aanleiding geven op de monumentenstatus van het Sankt Ludwig terug te komen.
2.9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het algemene belang tot behoud als rijksmonument boven het gestelde financiële belang van eiseres heeft kunnen stellen. Ook aan het gestelde gebrek aan draagvlak voor het behoud van het gebouw als rijksmonument, dat volgens de derde-belanghebbenden in deze zaak wel degelijk aanwezig is, heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De rechtbank constateert dat verweerder deze omstandigheden bij het nemen van zijn besluit heeft meegewogen en ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van onzorgvuldige besluitvorming dan wel een onvoldoende deugdelijk gemotiveerd besluit. Ook in zoverre faalt het beroep van eiseres.
2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken, mr. drs. E.J. Govaers en mr. C.M. Nollen (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 21 december 2010.
w.g. mr. J.C. Sluymer,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 december 2010.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.