ECLI:NL:RBROE:2011:BP4833

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2009048873
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na sepotbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 9 februari 2011 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1992 en domicilie kiezende te Venlo, om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker had verzocht om een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, na een sepotbeslissing van de officier van justitie. Het verzoek werd behandeld in een met gesloten deuren gehouden raadkamer op 26 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de raadsman van verzoeker, mr. A.B.E. van Kan, aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de termijn van drie maanden voor het indienen van het verzoek pas begint te lopen op het moment dat verzoeker op de hoogte is van de sepotbeslissing. De sepotbrief was per gewone post verzonden, en het was niet vast te stellen wanneer verzoeker hiervan op de hoogte was geraakt. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet in voorlopige hechtenis had gezeten, maar slechts op het politiebureau was opgehouden voor onderzoek. Hierdoor kwam verzoeker geen schadevergoeding toe op basis van artikel 89 Sv.

De rechtbank wees het verzoek af en stelde de kosten van de rechtsbijstand vast op € 540,00, die ten laste van de Staat komen. De beslissing werd genomen door kinderrechter mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, in aanwezigheid van griffier J.H.J. van Daal, en werd uitgesproken in openbare raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Proces-verbaalnummer: 2009048873
Rekestnummer: 10/1395, 10/1396
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift, op grond van het bepaalde in de artikelen 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
domicilie kiezende te 5913 AN Venlo, Burgemeester Van Rijnsingel 20, ten kantore van diens raadsman, mr. A.B.E. van Kan,
hierna te noemen: verzoeker.
Op 23 november 2010 heeft de rechtbank voornoemd verzoek van de raadsman van verzoeker ontvangen. Het verzoek was ondertekend door de raadsman. Op 20 januari 2011 heeft de rechtbank een identiek verzoek, nu ondertekend door verzoeker zelf, via de raadsman van verzoeker ontvangen.
Nu een verzoek als het onderhavige alleen ontvankelijk is indien dit door verzoeker zelf is ondertekend, zal de rechtbank alleen acht slaan op het door verzoeker ingediende verzoek.
Het verzoekschrift is in een met gesloten deuren gehouden raadkamer behandeld op 26 januari 2011.
Gehoord zijn de officier van justitie, en de raadsman van verzoeker, mr. A.B.E. van Kan, advocaat te Venlo.
Verzoeker, alhoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
Het verzoek strekt er toe dat voor elke, door verzoeker in het kader van voormelde strafzaak in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag, een schadevergoeding van € 105,00 zal worden toegekend.
De raadsman verzoekt tevens vergoeding van de kosten voor het opstellen en ter terechtzitting behandelen van onderhavige verzoek.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is omdat het verzoek te laat is ingediend. Indien de rechtbank verzoeker ontvankelijk verklaart kan de verzochte vergoeding worden toegewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken.
De ontvankelijkheid van verzoeker.
Uit de stukken leidt de rechtbank, voor zover van belang, de navolgende gang van zaken af:
Bij brief van 24 september 2009 heeft hulpofficier van justitie M.P.H.E. van der Borgh, namens de officier van justitie aan verdachte een zogenaamde “sepotbrief” (proces-verbaal 2009048873-18) gestuurd. De sepotbrief houdt in dat de zaak van verzoeker, waarin verzoeker werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit, is geseponeerd wegens niet voldoende bewijs.
De raadsman heeft ter terechtzitting verklaard dat hijzelf bij de politie heeft geïnformeerd of de zaak tegen verzoeker geseponeerd was. Volgens het mutatierapport (proces-verbaal 2009048873-19) zou dat op 13 augustus 2010 zijn geweest. Uit datzelfde rapport is op te maken dat een kopie van de sepotbrief desgevraagd naar de raadsman is verstuurd op 24 augustus 2010.
Voor de vraag op welke datum de termijn van drie maanden, als bedoeld in art. 89, derde lid Sv) is gaan lopen, overweegt de rechtbank als volgt.
De sepotbeslissing is verzoeker per gewone post toegezonden. Het staat derhalve niet vast of en op welke datum verzoeker van de sepotbeslissing op de hoogte is geraakt. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat de termijn met het oog op voornoemd artikel geacht moet worden pas een aanvang te nemen op (de dag na) het moment waarop kan worden aangenomen dat de gewezen verdachte op de hoogte is van de sepotbeslissing. De rechtbank is van oordeel dat met het enkele feit dat de raadsman van de gewezen verdachte door de officier van justitie van de inhoud van die beslissing op de hoogte is gebracht de bekendheid daarmee bij de gewezen verdachte zelf nog niet gegeven is. Een tegenovergestelde opvatting zou meebrengen dat de gewezen verdachte die meer dan drie maanden na het nemen van de sepotbeslissing, waarbij hij niet betrokken is, op de hoogte raakt, nimmer een verzoek op de van art. 89 Sv. zou kunnen indienen.
In het onderhavige geval is niet gebleken dat de officier van justitie heeft gepoogd de gewezen verdachte ter zake op de hoogte te brengen door betekening van de sepotbeslissing aan de verzoeker.
Uit de stukken blijkt dat de raadsman op 23 november 2010 namens de gewezen verdachte een verzoekschrift heeft ingediend. Dit verzoekschrift is niet door de gewezen verdachte ondertekend en voldoet daarmee niet in de in de wet gestelde eisen. Uit dit verzoekschrift kan echter wel worden afgeleid dat de gewezen verdachte in ieder geval op 23 november 2010 op de hoogte was van de sepotbeslissing. Nu het door de gewezen verdachte ondertekende verzoekschrift binnen drie maanden na 23 november 2010 bij de rechtbank is ingediend, kan verzoeker ontvangen worden in zijn verzoekschrift.
Inhoudelijke beoordeling.
Verzoeker stelt dat hij op 17 mei 2009 in voorlopige hechtenis is gesteld en diezelfde dag weer in vrijheid is gesteld. Verzoeker verbleef aldus 1 dag in hechtenis op het politiebureau. Verzoeker acht het redelijk dat aan hem een vergoeding ad € 105,00 wordt toegekend.
De rechtbank overweegt dat een verzoek van de gewezen verdachte tot schadevergoeding ex artikel 89 Sv kan worden toegewezen, voor zover hier van belang, voor schade die hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken (proces-verbaal 2009048873-6) blijkt dat verdachte op 17 mei 2009 te 01.20 uur is aangehouden als verdacht van huisvredebreuk en openlijke geweldpleging en om 01.50 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie heeft gelast dat verzoeker voor nader onderzoek dient te worden opgehouden. Verzoeker is die dag om 13.30 uur door de politie gehoord. (proces-verbaal 2009048873-12). De advocaat was daarbij aanwezig. Hoewel in het dossier geen exact tijdstip van de invrijheidstelling van verzoeker is vermeld, gaat de rechtbank er van uit dat dit tijdstip is gelegen tussen 13.30 uur, het tijdstip van aanvang van het verhoor van verzoeker en 15.00 uur, het uiterlijke tijdstip waar verzoeker voor verhoor kon worden vastgehouden. De rechtbank slaat daarbij ook acht op de vermelde tijdstippen van invrijheidstelling van medeverdachten, 14.43 uur en 14.48 uur en op het feit dat zich geen proces-verbaal van verhoor en bevel inverzekeringstelling, met betrekking tot verzoeker, bij de stukken bevind.
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat verzoeker enkel op het politiebureau is opgehouden voor onderzoek als bedoeld in artikel 61, eerste lid Sv. Verzoeker komt derhalve geen schadevergoeding toe op grond van artikel 89 Sv.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
De rechtbank stelt de kosten met betrekking tot rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure vast op € 540,00.
Gelet op de artikelen 89 en 90 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing:
De rechtbank:
- wijst af het verzoek van verzoeker ex art. 89 Sv.
- stelt het bedrag van de aan verzoeker [verzoeker] voornoemd toekomende vergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van onderhavig verzoek vast op € 540,00 (inclusief BTW),
(zegge: vijfhonderdenveertig euro);
- beveelt de griffier van deze rechtbank voormeld bedrag aan verzoeker uit te betalen op rekeningnummer 66 43 40 091 t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Oudijk te Venlo.
Deze beslissing is gewezen door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 9 februari 2011.