RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer: 04/850440-10
Datum uitspraak: 22 april 2011
Vonnis van de politierechter te Roermond,
in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Roermond tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats],
wonende te [adres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2011.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2009 tot en met 15 oktober 2010 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- zich opgehouden in de buurt van de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- tijdens de open dag van de rechtbank Roermond (7 november 2009) een of meer mensen aangesproken en hierbij aan deze perso(o)n(en) duidelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] een slechte rechter zou zijn, tengevolge waarvan hij, verdachte, ten onrechte veroordeeld zou zijn en/of dat hij, verdachte, niet tot geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] zou overgaan, maar er wel voor zou zorgen dat deze [slachtoffer 1] zou weten dat hij, verdachte, er was en/of
- via de internetsite SchoolBANK.nl, [slachtoffer 1] een bericht gestuurd en/of
- [slachtoffer 2] één of meerdere malen, terwijl hij, verdachte, een (piraten)masker op had of aan het stuur van zijn fiets had hangen, benaderd;
(art. 285b van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2010 in de gemeente Roermond [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd:"dat hij moest oppassen voor piraten, want die zijn er niet alleen in Somalië", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden ter kennis zijn gekomen van genoemde [slachtoffer 1].
(art. 285 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de politierechter
Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 april 2011 gevorderd dat
het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 het ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er slechts vier contactmomenten zijn geweest verdeeld over een periode van één jaar. Volgens de raadsman kan derhalve niet worden gezegd dat sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte. Ter onderbouwing verwijst de raadsman hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad 22 maart 2011, LJN BP0096.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman dat geen sprake is van een bedreiging met de dood of met zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had bovendien geen opzet op bedreiging; hij probeerde enkel aan [slachtoffer 2] uit te leggen dat hij niet gevaarlijk en bedreigend is.
Overigens is niet gebleken dat de ‘bedreiging’ via [slachtoffer 2] ter kennis van [slachtoffer 1] is gekomen. Er is dus ook geen sprake van middellijke bedreiging.
7.2.Vrijspraakoverwegingen van de politierechter
Inleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich - kort gezegd - in de periode van 12 september 2009 tot en met 15 oktober 2010 heeft schuldig gemaakt aan stalking van [slachtoffer 1] en/of diens zoon [slachtoffer 2]. Daarnaast zou hij op 15 oktober 2010 [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben bedreigd met de dood of met zware mishandeling.
Voor de beoordeling van hetgeen aan verdachte wordt verweten is niet onbelangrijk hetgeen uit het dossier blijkt omtrent de context en achtergrond van het ‘dispuut’ tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Blijkens het dossier heeft [slachtoffer 1] als rechter-commissaris in de rechtbank Roermond op enig moment verdachte in bewaring gesteld ter zake een verdenking van een strafbaar feit. Sindsdien heeft verdachte herhaaldelijk zijn ongenoegen over deze beslissing kenbaar gemaakt, door op verschillende wijzen contact te zoeken met [slachtoffer 1] en/of diens gezinsleden. [slachtoffer 1] heeft meermalen kenbaar gemaakt niet gediend te zijn van deze contactpogingen, onder meer door het doen van aangifte van bedreiging en/of belaging.
In 2008 is verdachte door de meervoudige kamer van de rechtbank Roermond veroordeeld wegens onder meer bedreiging van de kinderen van [slachtoffer 1], te weten [naam] en [slachtoffer 2]. Die bedreiging bestond eruit dat verdachte aan de familie [naam] een kaart heeft gestuurd, met daarop de tekst “Gelukkig is hij die jouw kindertjes zal grijpen… en tegen een steenrots verplettert.” Deze veroordeling is niet onherroepelijk.
Wat is er gebeurd?
Verdachte heeft verklaard dat hij in september 2009 tijdens de Open Monumentendag in de tuin van [locatie] is geweest. Deze tuin grenst aan de tuin van de woning van [slachtoffer 1], hetgeen verdachte wist. Verdachte heeft verklaard dat hij in de tuin was om een sigaretje te roken en dat hij daar ongeveer 5 minuten is geweest. Volgens de aangifte van [slachtoffer 1] heeft zijn echtgenote gezien dat verdachte die dag 20 tot 25 minuten in de tuin van het museum op een bankje heeft gezeten en daarbij het huis van [slachtoffer 1] in de gaten hield.
Op grond van het voorgaande stelt de politierechter vast dat verdachte in september 2009 eenmaal in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] is geweest en zich daar enige tijd heeft opgehouden.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, acht de politierechter niet bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode nog op andere momenten wederrechtelijk heeft opgehouden in de buurt van de woning van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel vaker in de buurt van de woning kwam, maar dat [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] dat nooit gemerkt hebben. Dit wordt bevestigd door het feit dat [slachtoffer 1] in zijn aangifte niet rept van enig ander moment waarop hij verdachte rondom of in de buurt van zijn woning zou hebben gezien. Van meermalen zich wederrechtelijk ophouden in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] is dan ook geen sprake.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij op 7 november 2009 op de open dag van de rechtbank Roermond was en dat hij daar gesproken heeft over zijn zaak en over [slachtoffer 1]. Verdachte heeft ontkend dat hij tegen iemand gezegd zou hebben dat [slachtoffer 1] een slechte rechter is. Wel heeft hij tegen anderen gezegd dat hij zijn veroordeling onterecht vindt en dat hij om die reden [slachtoffer 1] wilde laten weten dat “hij er was”, maar dat hij nooit geweld tegen [slachtoffer 1] zou gebruiken.
Volgens de aangifte van [slachtoffer 1] heeft verdachte op de open dag collega’s van [slachtoffer 1] aangesproken en hen verteld dat hij een slechte rechter was. [slachtoffer 1] was zelf niet op de open dag aanwezig. Voorts heeft [slachtoffer 1] verklaard dat een collega, die niet wil dat zijn naam bekend wordt, hem heeft verteld op de open dag door verdachte te zijn aangesproken met de mededeling dat hij (verdachte) niet tot geweld tegen [slachtoffer 1] zou overgaan, maar dat hij (verdachte) er wel voor zou zorgen dat [slachtoffer 1] zou weten dat hij er was.
Op grond van het voorgaande acht de politierechter bewezen dat verdachte tijdens de open dag van de rechtbank Roermond op 7 november 2009 mensen heeft aangesproken en tegen hen heeft gezegd dat hij door toedoen van [slachtoffer 1] ten onrechte is veroordeeld en dat verdachte niet tot geweld zou overgaan, maar dat [slachtoffer 1] wel zou weten dat hij, verdachte, er was.
Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat hij via de site van www. schoolbank.nl een zogenaamd “kattenbelletje” (kennelijk een kant- en klaar kort berichtje) heeft gestuurd naar [slachtoffer 1]. Een afschrift van dit “kattenbelletje”, dat kennelijk op 16 februari 2010 is verstuurd, bevindt zich in het dossier. De inhoud van het bericht luidt als volgt “Beste [slachtoffer 1], Ken je me nog? Groeten, [verdachte]”.
[slachtoffer 1] heeft over dit berichtje niets verklaard in zijn aangifte.
Op grond van het voorgaande acht de politierechter bewezen dat verdachte eenmaal via www.schoolbank.nl een berichtje heeft gestuurd naar [slachtoffer 1].
Tenslotte heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2], de zoon van [slachtoffer 1], in oktober 2010 heeft benaderd omdat hij hem wilde duidelijk maken dat hij niet bang voor verdachte hoefde te zijn. Verdachte heeft dit ter zitting als volgt toegelicht: hij wist dat [slachtoffer 1] zijn zoon had verteld dat verdachte eng en gevaarlijk was en hij wilde dit beeld wegnemen door zelf contact met [slachtoffer 2] te hebben. Verdachte heeft daarop [slachtoffer 2] één of twee keer op diens weg van school naar huis vanachter een hekwerk aangeroepen. Daarbij droeg verdachte een piratenmasker. Ongeveer twee weken later is verdachte naast [slachtoffer 2] op de fiets gaan rijden, met hetzelfde piratenmasker aan zijn stuur hangend, en heeft hij met hem gesproken. Verdachte heeft ook eerder al achter [slachtoffer 2] gefietst, maar dat heeft [slachtoffer 2] niet gemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij een piratenmasker droeg en bij zich had, om daarmee te refereren aan de kaart die hij in het verleden had gestuurd aan de familie [naam] met de tekst “Gelukkig is hij die jouw kindertjes zal grijpen… en tegen een steenrots verplettert”. Op die kaart had verdachte destijds een piratenstickertje geplakt.
De gang van zaken, zoals door verdachte geschetst in zijn verklaringen, komt - met uitzondering van het eerder, ongemerkt, achter [slachtoffer 2] aan fietsen, waarover in de aangifte uiteraard niet wordt verklaard - overeen met de aangifte van [slachtoffer 1] en de daarin kennelijk tegen hem afgelegde opgenomen verklaring van zijn zoon [slachtoffer 2]. Volgens [slachtoffer 2] zag hij in de week van 4 tot en met 10 oktober 2010 twee of drie keer op weg naar een school een man met een piratenmasker die zijn naam riep. Op 15 oktober 2010 kwam verdachte naast [slachtoffer 2] fietsen. Aan zijn stuur hing het piratenmasker dat [slachtoffer 2] een week eerder had gezien. [slachtoffer 2] verklaart verder dat hij in eerste instantie dacht dat het een grap was van een klasgenoot en dat hij, toen hij begreep dat het om verdachte ging, dat “verwarrend vond”.
Op grond van het voorgaande acht de politierechter bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen heeft benaderd, terwijl hij, verdachte, een piratenmasker op had of aan het stuur van zijn fiets had hangen.
Is het handelen van verdachte stalking?
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of het handelen van verdachte, zoals hierboven bewezen verklaard, een stelselmatige inbreuk oplevert op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Voor de beantwoording van die vraag is volgens vaste jurisprudentie van belang:
a.de aard van de handelingen van verdachte,
b.de duur van die handelingen,
c.de frequentie van de handelingen,
d.de intensiteit van de gedragingen,
e.de omstandigheden waaronder ze hebben plaatsgevonden en
f.de invloed (inbreuk) op de persoonlijke vrijheid en leven van de aangever.
Vast staat dat verdachte zich in een periode van meer dan een jaar eenmaal wederrechtelijk in de directe omgeving van de woning van de familie [naam] heeft opgehouden. Dit levert, mede gezien de hierboven geschetste achtergrond een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de familie [naam] op. Deze inbreuk is evenwel relatief gering, van korte duur en eenmalig.
Verder heeft verdachte ongeveer twee maanden later tijdens een open dag van de rechtbank collega’s van [slachtoffer 1] benaderd en met hen over [slachtoffer 1] gesproken, waarbij verdachte duidelijk heeft gemaakt dat hij – kort samengevat – in beeld zou blijven bij [slachtoffer 1]. Ten aanzien van deze handeling van verdachte kan gesteld worden dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], die zelf niet aanwezig was op de open dag, gering is en dat het opnieuw om een eenmalige handeling gaat.
Voorts heeft verdachte weer ruim drie maanden later een berichtje gestuurd naar [slachtoffer 1] via www.schoolbank.nl. Nog daargelaten of dit berichtje [slachtoffer 1] heeft bereikt – immers in de aangifte wordt hierover niet gerept – stelt de politierechter ook hier vast dat het om een relatief geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gaat, die bovendien eenmalig was.
Tenslotte heeft verdachte ongeveer acht maanden later [slachtoffer 2] enkele malen benaderd. De frequentie van deze handelingen is hoger dan van de voorgaande handelingen. Dat de handelingen fikse impact gehad hebben op [slachtoffer 1], nadat hij ervan hoorde, staat, gelet op de voorgeschiedenis, wel vast. Wel kan de vraag gesteld worden hoe groot de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] is geweest, nu deze in zijn verklaring bij de politie op 17 november 2010 slechts heeft verklaard dat een en ander voor hem “verwarrend” was. Daarbij dient te worden opgemerkt dat [slachtoffer 2] zijn kennelijk eerder tegenover zijn vader afgelegde verklaring, die in het proces-verbaal van aangifte van 20 oktober 2010 is opgenomen dat hij zich door dit handelen bedreigd voelde, niet herhaalt wanneer hij op 17 november 2011 door de politie wordt gehoord.
Bovendien is van belang dat, voor zover het verwijt aan verdachte de stalking van [slachtoffer 2] betreft, dit op de schoolroute aanspreken van [slachtoffer 2] de enige handelingen zijn die verdachte ten opzichte van [slachtoffer 2] heeft verricht.
Al met al zijn de bewezen verklaarde handelingen van verdachte, ook in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de politierechter gelet op de aard van die handelingen, de telkens korte duur ervan, de lage frequentie en de grote tussenpozen tussen die handelingen en de relatief geringe inbreuk van die handelingen op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet zodanig dat dit een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert, als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Met uitzondering van de handelingen ten aanzien van [slachtoffer 2] in oktober 2010 zijn de gedragingen van verdachte objectief bezien weinig confronterend geweest. Dat deze handelingen in het licht van de voorgeschiedenis tussen verdachte en (met name) [slachtoffer 1], voor de familie [naam] desondanks onaangenaam en ongewenst moeten zijn geweest, staat voor de politierechter wel vast. De omstandigheid dat bepaalde handelingen door een ander als hinderlijk worden beschouwd, maakt evenwel op zich nog niet dat ze daarmee ook strafrechtelijk verwijtbaar zijn. Met de raadsman is de politierechter van oordeel dat in het onderhavige geval de ondergrens van ‘stelselmatigheid’ niet behaald wordt.
Gelet op al het voorgaande zal de politierechter verdachte vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde.
Wat is er gebeurd?
Zowel verdachte als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte op 15 oktober 2010, toen hij meefietste met [slachtoffer 2], tegen hem heeft gezegd “dat hij moest oppassen voor piraten, want die zijn er niet alleen in Somalië”. De politierechter stelt derhalve vast dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde tekst tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd.
Dat hij dit dreigend heeft gezegd, zoals in de ten laste legging wordt gesteld, acht de politierechter niet bewezen.
Levert dat een bedreiging op?
Volgens vaste jurisprudentie is voor een veroordeling terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het opzet van de verdachte moet daar bovendien op gericht zijn geweest.
Ter zitting heeft verdachte uitgelegd dat hij met zijn teksten refereerde aan de kaart die hij in het verleden had gestuurd aan [slachtoffer 1] met de tekst “Gelukkig is hij die jouw kindertjes zal grijpen… en tegen een steenrots verplettert”. Op die kaart had verdachte destijds een piratenstickertje geplakt. Hij wilde op deze manier [slachtoffer 2] ervan overtuigen dat hij niet bang voor hem hoefde te zijn.
Hoewel het handelen van verdachte wellicht onlogisch voorkomt, is de politierechter van oordeel dat door de tekst “dat hij moest oppassen voor piraten, want die zijn er niet alleen in Somalië” bij [slachtoffer 2] noch bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat een van hen of beiden het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat de verdachte met zijn uitlatingen kennelijk refereerde aan een eerdere kaart met daarop een, naar het (niet onherroepelijke) oordeel van de rechtbank in 2008, bedreigende tekst, doet hieraan niet af, reeds omdat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van deze gedachtegang van verdachte klaarblijkelijk niet op de hoogte waren. Ook de hierboven geschetste achtergrond en de reeds langer bestaande onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer 1], maken niet dat de uitlatingen van verdachte daardoor bedreigend worden. Daarbij komt dat verdachte uitdrukkelijk heeft verklaard dat het zijn bedoeling was [slachtoffer 2] duidelijk te maken dat deze niet bang voor hem hoefde te zijn.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
7.3.De vordering van de benadeelde partij
Nu verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
De vordering benadeelde partij.
verklaart niet-ontvankelijk de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Vonnis gewezen door de politierechter mr. J.S. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 april 2011.