ECLI:NL:RBROE:2011:BQ5766

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
102492 / HA ZA 10-549
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.C.M. Bomans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsadvies en zorgplicht van Van Lanschot Bankiers N.V. in relatie tot eisers

In deze zaak vorderden eisers, na een verlies van circa € 500.000,-- op hun beleggingen, dat de rechtbank Van Lanschot Bankiers N.V. zou verklaren dat deze toerekenbaar tekortgeschoten was in haar zorgplicht. Eisers hadden een deel van hun vermogen belegd bij Van Lanschot na de verkoop van hun onderneming, en voerden aan dat de bank hen niet goed had geadviseerd over de risico's van de aangekochte obligaties. De rechtbank onderzocht de adviesrelatie tussen eisers en Van Lanschot en concludeerde dat de bank niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank stelde vast dat eisers een risicoprofiel hadden gekozen dat paste bij de beleggingen die zij hadden gedaan, en dat de bank hen voldoende had geïnformeerd over de kenmerken van de obligaties. Bovendien bleek uit de gegevens dat eisers over de gehele periode van hun beleggingen een positief rendement van 13,1% hadden behaald, ondanks de financiële crisis. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Van Lanschot, die op € 1.167,-- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 102492 / HA ZA 10-549
Vonnis van 18 mei 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.P. Bakkers,
tegen
de naamloze vennootschap
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
Partijen zullen hierna [eisers] en Van Lanschot genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2010 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- het tussenvonnis van 27 oktober 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Na de verkoop van zijn onderneming heeft [eisers] een deel van zijn vermogen belegd bij Van Lanschot. In het kader van de beleggingsadvisering hebben tussen [eisers] en Van Lanschot diverse gesprekken plaatsgevonden, welke -onder meer en voor zover hier van belang- hebben geleid tot een tweetal schriftelijke beleggingsadviezen van 18 november 2004 en 4 januari 2005. In 2005 is -onder meer- belegd in een aantal obligaties van Depfa, Deutsche bank, Anglo Irish en Bank of Ireland, dit voor een totaal bedrag van circa € 900.000,--. Totale waarde van de beleggingsportefeuille bedroeg ongeveer € 3,5 miljoen.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat -
1. primair te verklaren voor recht dat Van Lanschot toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen ex artikel 6:74 BW, dan wel
subsidiair te verklaren voor recht dat Van Lanschot ex artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers];
2. Van Lanschot te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] geleden en te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. proceskosten, waaronder beslagkosten, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Van Lanschot voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] baseert zijn vorderingen op schending van de zorgplicht en/of onrechtmatige daad door Van Lanschot.
4.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen een adviesrelatie bestond, en geen beheerrelatie, hetgeen impliceert dat het handelen van Van Lanschot beoordeeld dient te worden aan de hand van de maatstaf van de vermogensadviseur en niet die van de vermogensbeheerder. Deze maatstaf komt erop neer dat bezien moet worden of het door Van Lanschot gegeven beleggingsadvies door een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur gegeven had mogen worden.
4.3. De rechtbank stelt vervolgens vast, voor zover dit tussen partijen nog in geschil zou zijn, dat [eisers] -uiteindelijk- als risicoprofiel heeft gekozen voor het zogeheten “inkomensgericht tot defensief” profiel. Dit staat vermeld in het tweede beleggingsadvies van 4 januari 2005, in het vermogensoverzicht 2005, en is ook in de dagvaarding zo opgenomen onder de punten 7, 12 en 28.
De kenmerken van die risicoprofielen zijn vermeld in de brochure “Een evenwicht tussen verwacht rendement en aanvaardbare risico’s.”:
De belegger met een inkomensgericht profiel:
-wenst sterke beperking van risico’s;
-hecht aan een vast inkomen uit zijn vermogen; vermogensgroei komt op de tweede plaats;
-neemt genoegen met een gemiddeld jaarlijks positief rendement van 4% op de lange termijn;
-accepteert een beperkt negatief rendement op zijn belegbaar vermogen;
-heeft weinig tot geen affiniteit met de aandelenmarkten;
-belegt hoofdzakelijk in vastrentende waarden.
De belegger met een defensief profiel:
-vermijdt bij voorkeur risico’s;
-stelt een stabiele stroom aan inkomsten voorop, maar streeft ook naar enige vermogensgroei op de langere termijn;
-streeft naar een gemiddeld jaarlijks positief rendement van 6% op de lange termijn;
-accepteert een gematigd negatief rendement in een slecht beleggingsjaar;
-volgt de aandelenmarkten in beperkte mate;
-belegt zijn vermogen grotendeels (gemiddeld 70%) in vastrentende waarden, de rest in aandelen (beleggingsfondsen).
Door [eisers] zijn in 2005 -onder meer en op een beleggingstotaal van circa
€ 3.000.000,--)- de volgende obligaties gekocht:
Depfa ter waarde van € 103.506,85;
Deutsche Bank ter waarde van € 355.950,--;
Anglo Irish ter waarde van € 359.766,16;
Bank of Ireland ter waarde van € 100.000,--.
Totaal derhalve € 919.223,01.
Volgens [eisers] heeft hij op deze obligaties, althans ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding, een schade geleden van circa € 500.000,-- wegens waardedaling en ruim
€ 40.000,-- aan niet of te weinig uitbetaalde rente.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat [eisers], tegenover het gemotiveerde verweer van Van Lanschot, onvoldoende heeft gesteld om te komen tot de conclusie dat de beleggingen die hem door Van Lanschot zijn geadviseerd niet zouden passen binnen het voor hem geldende “inkomensgericht tot defensief” risicoprofiel. De rechtbank laat hierbij nog daar dat [eisers] blijkbaar zelf ervoor heeft gekozen om deels te beleggen in beleggingen met een iets hoger risico dan hem aanvankelijk door Van Lanschot is geadviseerd, teneinde een hoger rendement te kunnen behalen.
Met betrekking tot het in dat verband gemaakte verwijt dat [eisers] door Van Lanschot niet zou zijn geïnformeerd over de specifieke kenmerken van de onderhavige obligaties, zoals de variabele rente, geen vaste looptijd en een achterstellingsclausule, onder meer door middel van de zogeheten fact sheets, overweegt de rechtbank het volgende. [eisers] heeft niet aangegeven op grond waarvan Van Lanschot met betrekking tot die eigenschappen een informatieplicht zou hebben, nu die eigenschappen er niet toe leiden dat de aangekochte obligaties niet binnen het inkomensgericht tot defensief profiel zouden passen. Verder heeft [eisers] ook niet gesteld dat hij Van Lanschot heeft geïnformeerd over het bijzonder belang dat hij kennelijk aan de afwezigheid van die eigenschappen hechtte. Een en ander geldt temeer nu als onweersproken vast staat dat [eisers] eerder bij een andere bank al belegde in zogeheten complexe obligaties.
[eisers] heeft nog aangevoerd dat Van Lanschot niet aan haar zorgplicht heeft voldaan doordat de betreffende obligaties alle beleggingen in bancaire instellingen betreffen.
De rechtbank overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid, dat de verwachting die ten tijde van de aankoop van de obligaties bestond niet is bewaarheid, onvoldoende is om te concluderen dat Van Lanschot onzorgvuldig ten aanzien van [eisers] heeft gehandeld. Verder overweegt de rechtbank dat de vraag tot welk percentage in een bepaalde sector belegd mag worden niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. In aanmerking komende omstandigheden zijn onder andere het cliëntenprofiel en in het bijzonder de doelstelling van de belegging, de specifieke wensen van de betrokken belegger en het marktinzicht ten tijde van de belegging. [eisers] had een totaal te beleggen vermogen van € 3,5 miljoen waarvan circa
€ 900.000,--, dus ongeveer 26% is geïnvesteerd in bancaire instellingen. De betreffende obligaties zijn in 2005 aangekocht, derhalve in een periode dat debiteuren met een bankstatus een goede credit rating hadden en beleggingen in bancaire instellingen als veilig werden beschouwd.
Nu in casu gekozen was voor een inkomensgericht tot defensief profiel, de belegging was gericht op een hoger rendement en de markt destijds positief gestemd was over de stabiliteit van bancaire instellingen, is de rechtbank van oordeel dat de belegging in de betreffende obligaties destijds aanvaardbaar en verantwoord was.
Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot de conclusie dat Van Lanschot zijn informatie- dan wel zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden.
4.5. Voor zover [eisers] heeft bedoeld te stellen dat Van Lanschot hem had moeten waarschuwen en/of adviseren om de betreffende obligaties te verkopen overweegt de rechtbank het volgende.
Op de eerste plaats heeft [eisers] die stelling niet gesubstantieerd, door niet aan te geven op welk moment en op grond waarvan dat advies of die waarschuwing dan gegeven had moeten worden alsmede hoeveel de waardedaling op dat moment al was en wat de waardedaling daarna nog zou zijn geweest.
Verder staat tussen partijen vast dat regelmatig is gesproken over de onvrede van [eisers] over de waardeontwikkeling van de betreffende obligaties. Uit het gespreksverslag van 14 november 2007 en de schriftelijke verklaring van [X] van 7 oktober 2010 komt zelfs naar voren dat [eisers] door Van Lanschot is geadviseerd om obligaties te verkopen; blijkbaar heeft [eisers] daar toen van afgezien.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] terzake de gestelde schending van de waarschuwingsplicht niet heeft voldaan aan de stelplicht.
4.6. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Van Lanschot in de adviesrelatie met [eisers] in zijn zorgplicht, waaronder de waarschuwingsplicht, is tekort geschoten, terwijl evenmin sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Het onder 1. primair en subsidiair gevorderde ligt dan ook voor afwijzing gereed, in navolging waarvan ook het onder 2. gevorderde dient te worden afgewezen.
De rechtbank hecht eraan op te merken, dit overigens ten overvloede, dat, zoals door Van Lanschot onweersproken gesteld, [eisers] op zijn totale beleggingspakket in de periode van december 2002 tot september 2010 geen verlies, doch juist een positief rendement van 13,1 % heeft behaald, dit zelfs in weerwil van de financiële crisis in 2007/2008.
4.7. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van Lanschot worden begroot op € 1.167,--
(€ 263,-- vast recht en € 904,-- aan salaris advocaat).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Van Lanschot tot op heden begroot op € 1.167,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.?