4.6. Vervolgens ligt nog ter beoordeling voor of er sprake is van een zodanige fout van de zijde van [eiser], dat [gedaagde] daarmede geen rekening behoefde te houden. Daartoe dient allereerst de vraag beantwoord te worden of [eiser] door rood is gefietst.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In het CED-rapport (productie 5 van de dagvaarding) zijn onder andere de bevindingen na onderzoek ter plaatse opgenomen. Met betrekking tot de werking van de verkeerslichten komt uit het rapport naar voren, dat het 15 seconden duurt voordat het verkeerslicht bestemd voor het verkeer op de ventweg van de Buitenop groen licht uitstraalt nadat het verkeerlicht bestemd voor fietsers op het fietspad, waarop [eiser] zich bevond, op rood springt. Weliswaar heeft [eiser] gesteld, dat de waarde van het CED-rapport relatief is omdat het in opdracht van RVS is opgesteld en in het rapport alleen de verklaring van [gedaagde] is opgenomen, maar hij heeft niet de juistheid van de waarnemingen betwist. Verder ziet de rechtbank ook geen aanleiding om aan de gedane waarnemingen te twijfelen, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan.
Verder overweegt de rechtbank dat [eiser] heeft verklaard dat hij niet weet of het voor hem bestemde verkeerslicht op rood stond toen hij daar doorheen reed, omdat hij afgeleid werd door de voor hem van links komende fietser uit de richting van de Kraanpoort. De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde] heeft verklaard, dat hij nadat hij was opgetrokken (op het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde zoals onder 4.4. vastgesteld) [eiser] plotseling vanachter de twee bij het verkeerslicht voor het fietspad stilstaande dames zag verschijnen. [eiser] heeft in de dagvaarding aangegeven, dat hij de auto van [gedaagde] uit stilstand zag optrekken toen hij overstak. Uitgaande – zoals hiervoor onder 4.5. overwogen - van een tijdspanne van minder dan een seconde om de afstand van het voor [eiser] bestemde verkeerslicht tot aan rijbaan waar [gedaagde] zich bevond te overbruggen, kan derhalve geconcludeerd worden dat het stoplicht voor [eiser] al minimaal 15 seconden op rood stond toen hij dat stoplicht passeerde. Overigens kan uit het feit, dat [eiser] zoals hij zelf verklaart naar het verkeerslicht heeft gekeken toen hij de dames met fiets passeerde, worden geconcludeerd dat [eiser] ook wist dat hij door rood licht de kruising opreed.
Met betrekking tot de gedraging van [eiser] overweegt de rechtbank, dat hij als volwassen persoon zich voortbewegend per fiets met een snelheid van 15 km/u een kruising is opgereden, waarop van meerdere zijden tegelijk vanwege groen licht verkeersdeelnemers aankomen, op het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht al minimaal gedurende 15 seconden rood licht uitstraalde, terwijl hij zich vlak daarvoor achter twee fietsters bevond, waardoor het zicht op hem wordt belemmerd en hij pas na het passeren van die fietsters goed zichtbaar is voor het voor hem van rechts komende verkeer, tot welk verkeer de afstand maximaal 4 meter bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is die gedraging zo onwaarschijnlijk, dat [gedaagde] daarmede geen rekening behoefde te houden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er aan de zijde van [gedaagde] sprake was van overmacht, zodat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de uit de aanrijding voortvloeiende schade.
Aangezien het primaire verweer slaagt komt de rechtbank aan al het overige niet meer toe.
De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.