ECLI:NL:RBROE:2011:BR5297

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/905
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.W.P. Letschert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de evenementenvergunning voor stockcar-races in strijd met bestemmingsplanvoorschriften

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot een evenementenvergunning die was verleend voor het houden van stockcar-races op het circuit 'De Peel' in Ysselstijn. De vergunninghoudster had op 8 juli 2011 een evenementenvergunning aangevraagd voor races op 20 en 21 augustus 2011. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, stelden dat de vergunning in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften en dat de burgemeester niet bevoegd was om de vergunning te verlenen. De rechter oordeelde dat strijdigheid met bestemmingsplanvoorschriften niet als een specifiek belang is genoemd in de Algemene plaatselijke verordening (Apv), waardoor deze strijdigheid geen grond kan zijn voor het weigeren van de vergunning. De rechter concludeerde dat de vergunninghoudster niet milieuvergunningplichtig was, aangezien deze vergunning geen voorwaarde was voor het verlenen van de evenementenvergunning. De rechter overwoog verder dat de belangenafweging tussen de verzoekers en de vergunninghoudster in het voordeel van de vergunninghoudster uitviel, en dat er geen beletselen waren om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te ontvangen. Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechter van oordeel was dat het besluit in de hoofdzaak niet voor vernietiging in aanmerking kwam.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 905
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak tussen
[verzoekers]
verzoekers
(gemachtigde: mr. B.J. Meruma)
en
de Burgemeester van de gemeente Venray, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster] te Venray
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) een evenementenvergunning verleend voor het houden van stockcar-races op het in aanleg zijnde circuit “De Peel”, aan de Bakelsedijk zuid ongenummerd te Ysselstijn op 20 en 21 augustus 2011.
Tegen dit besluit is namens verzoekers op 14 juli 2011 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 augustus 2011. Van verzoekers zijn in persoon verschenen [verzoeker 1] en [verzoeker 2], bijgestaan door hun gemachtigde ter zitting
mr. J. Rutteman. Deze gemachtigde heeft tevens de [verzoeker 3] ter zitting vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Verheijen, J.H. de Groot en
L.J.M. Raaijmakers. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door
[vertegenwoordiger vergunninghoudster].
Overwegingen
1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De rechter ziet geen beletselen verzoekers in hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te ontvangen. Ook gaat de rechter gezien de aard en inhoud van de evenementenvergunning en de geplande activiteiten in het weekend van 20 en 21 augustus 2011 uit van het vereiste spoedeisend belang bij het verzoek.
3. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en van vergunninghoudster bij afwijzing van die voorziening en het vooralsnog in stand laten van de evenementenvergunning voor doorgang van de geplande activiteiten in voornoemd weekend. In het kader van die belangenafweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
4. Vergunninghoudster heeft op 15 april 2011 een aanvraag ingediend voor een evenementenvergunning voor het houden van stockcar-races op 20 augustus 2011 van
09.00 uur tot 19.00 uur en op 21 augustus 2011 van 09.00 uur tot 19.00 uur op circuit “de Peel”, Bakelsedijk ongenummerd, te Ysselstijn, gemeente Venray. Op 20 juni 2011 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag ingediend waarbij ondermeer het aanvangstijdstip op 21 augustus 2011 is gewijzigd in 13.00 uur.
5. Ingevolge artikel 2:25 van de Apv, gemeente Venray (hierna Apv) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
6. Artikel 1:8 van de Apv bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
7. Voorlopig oordelend in de hoofdzaak overweegt de rechter als volgt.
8. Ter zitting hebben verzoekers zich (primair) op het standpunt gesteld dat verweerder onbevoegd is om de evenementenvergunning te verlenen, omdat het hier een activiteit betreft die alleen kan worden toegestaan indien deze in een inrichting plaatsvindt en niet in de vorm van een evenement. Binnen die inrichting behoren activiteiten slechts dan plaats te vinden indien daartoe expliciet een omgevingsvergunning is verleend, aldus verzoekers.
9. Dit standpunt deelt de rechter vooralsnog niet. Zoals ter zitting ook door verweerder is aangevoerd dient in het geval van een inrichting sprake te zijn van bedrijfsmatige ondernomen bedrijvigheid gedurende een langere periode achtereen of met een zekere regelmaat. Hoewel, uitgaande van de gedingstukken, op het onderhavige circuit sedert september 2009 tot heden reeds driemaal races hebben plaatsgevonden kan op grond van dit aantal (nog) niet worden gesproken van bedrijvigheid als hiervoor bedoeld en derhalve ook (nog) niet van een inrichting zoals door verzoekers is beoogd. Op grond van artikel 2.25 van de Apv is verweerder derhalve het bevoegde bestuursorgaan tot het verlenen van de onderhavige vergunning.
10. De rechter overweegt vervolgens dat de (gewijzigde) aanvraag van 20 juni 2010 een voor verzoekers gunstiger aanvangstijdstip van de races heeft opgeleverd op zondag
21 augustus 2011 en verzoekers in zoverre derhalve niet zijn benadeeld.
11. Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat, hoewel het besluit in vergelijking tot het vorige besluit (Pinksterraces) nu vroeger is genomen, dit nog steeds betekent dat zij zeer weinig tijd hebben om rechtsbescherming te vinden overweegt de rechter als volgt.
Verweerder kan op grond van artikel 2:25, 5e lid, van de Apv besluiten de aanvraag niet te behandelen indien die aanvraag wordt ingediend minder dan 12 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft. De aanvraag van 15 april 2011 is ruim vóór de termijn van 12 weken ingediend. Verweerder heeft op 8 juli, 6 weken voordat het beoogde evenement zal plaatsvinden, het bestreden besluit genomen. Naar het oordeel van de rechter kan niet worden gezegd dat als gevolg van de door verweerder gehanteerde termijn om te besluiten de tijd die verzoekers resteren om rechtsbescherming te vinden zodanig krap is, dat als gevolg daarvan tot het treffen van een voorlopige voorziening zou moeten worden overgegaan. De rechter hecht er in dat kader overigens wel aan erop te wijzen dat het in de rede zou liggen de aanvraagtermijn voor vergunningen als voorliggende zodanig te bepalen dat nog gelegenheid bestaat voor het bestuursorgaan om inhoudelijk op eventuele bezwaren tegen een verleende vergunning te reageren, voordat het vergunde evenement heeft plaatsgevonden.
12. Verzoekers betogen dat, gelet op de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 april 2005, LJN: AT3708, en
21 juli 2009, LJN: BJ4039, de verleende evenementenvergunning strijd oplevert met het vigerende bestemmingsplan en dat verlening van een evenementenvergunning strijdig met de bestemmingsplanvoorschriften alleen is toegestaan in geval dat die strijdigheid van kortdurende, incidentele aard is.
13. Niet in geschil is dat de evenementenvergunning in strijd is met de relevante bestemmingsplanvoorschriften. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling - zie de uitspraken van 13 april 2005, LJN: AT3708 en 31 oktober 2007, LJN: BB6818 - strekt het in de Apv neergelegde vergunningstelsel ter bescherming van specifiek genoemde belangen. In het onderhavige geval is in artikel 1.8 van de Apv bedoeld vergunningstelsel neergelegd. Strijdigheid met de bestemmingsplanvoorschriften is in dat artikel niet als een specifiek belang genoemd. Dat betekent dat die strijdigheid geen grond kan opleveren om in het kader van de Apv de vergunning te weigeren. Ter zitting is namens verzoekers aangevoerd dat daarmee wordt miskend dat bescherming van het milieu inhoudt dat verweerder ook toetst in hoeverre een evenement in strijd zou zijn met bepalingen uit andere regelgeving die tot doel heeft het milieu te beschermen, in dit geval de bepalingen uit het bestemmingsplan. Dit standpunt wordt door de rechter niet gedeeld. Indien de strijdigheid met het bestemmingsplan voor verweerder een grond zou zijn om in het kader van de Apv een vergunning te weigeren dan zou die grond, zoals ter zitting door verweerder ook is aangevoerd, expliciet in de Apv zijn opgenomen. Verweerder heeft daar evenwel om hem moverende redenen van afgezien.
14. Gelet op het voorgaande komt de rechter in dit kader niet toe aan een beoordeling van de door verzoekers gestelde criteria van kortdurende en incidentele aard, nog afgezien van het feit dat de Afdeling deze criteria in de door verzoekers genoemde uitspraak van
13 april 2005 heeft beoordeeld in het kader van handhaving
15. In het kader van bescherming van het milieu overweegt de rechter allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010, LJN: BL6208, dat gelet op het beoordelingskader van de Apv in dit geding niet aan de orde kan komen of
vergunninghoudster milieuvergunningplichtig is, nu die vergunning geen voorwaarde is voor het verlenen van een evenementenvergunning.
16. Uit de voorschriften bij de vergunning blijkt dat de voertuigen die deelnemen aan de races zijn voorzien van uitlaatdempers, zoals omschreven in het rapport van Royal Haskoning van 7 juli 2011. Verzoekers betogen dat op vergelijkbare wijze voorgeschreven maatregelen ontbreken ten aanzien van de geluidsbeperkende maatregelen op het circuit zelf. Zo speelt volgens verzoekers bijvoorbeeld een rol of de aangebrachte geluidswal al dan niet gesloten is, welke hoogte de geluidsschermen hebben en of deze schermen zijn geplaatst in de openingen tussen de tribunes en de geluidswal. De voorschriften die daaromtrent in de vergunning zijn opgenomen zijn onvoldoende concreet, aldus verzoekers.
17. Uit voornoemd rapport van Royal Haskoning is de rechter gebleken dat de adviseur bij zijn onderzoek is uitgegaan van de geluidswallen en geluidschermen zoals die thans rondom het circuit aanwezig zijn en mede op grond daarvan de in het rapport genoemde geluidswaarden heeft vastgesteld. Deze vastgestelde geluidswaarden worden op zich niet betwist door verzoekers. Evenmin is betoogd dat deze geluidswaarden op zich voor onaanvaardbare overlast zullen zorgen. Gelet hierop is de rechter van oordeel, mede in acht genomen dat voornoemd rapport is opgesteld door een onafhankelijk deskundige, dat verweerder zich bij het verlenen van de vergunning heeft mogen baseren op voornoemd rapport en mede op grond van dat rapport het standpunt heeft kunnen innemen dat de geluidbijdrage van de races op de omgeving alleszins aanvaardbaar zijn. De rechter ziet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat deze geluidswaarden niet naleefbaar zouden zijn. Indien verzoekers vermoeden dan wel ervaren dat er van overtreding van een of meerdere voorschriften sprake is, kunnen zij een verzoek tot handhaving indienen. Aan de verlening van de vergunning als zodanig kan dit niet in de weg staan. In dit verband is van belang dat verweerder tijdens de races zal controleren en geluidsmetingen zal verrichten ter controle of aan de geluidswaarden, zoals opgenomen in het rapport van Royal Haskoning, wordt voldaan.
18. Verzoekers hebben voorts betoogd dat niet blijkt dat het advies Flora en Fauna van
6 juli 2011 een advies is van een onafhankelijke deskundige nu niet duidelijk is in welke hoedanigheid de ondertekenaar dit advies heeft opgesteld. Voorts is het advies gebaseerd op onderzoeksgegevens uit 2007 zodat niet vaststaat dat sprake is van een actuele weergave van aanwezige natuurwaarden. Er is volgens verzoekers onvoldoende rekening gehouden met verstoring van broedvogels, met name de boomleeuwerik.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voornoemd advies onafhankelijk is en dat een actueel onderzoek de conclusie van het advies niet zou hebben veranderd.
19. Zoals uit de gedingstukken blijkt is het advies van 6 juli 2011 opgemaakt door een medewerker van verweerders afdeling woning en werken, waarbij gebruik is gemaakt van de beschikbare gegevens uit 2007. De rechtbank zal in het midden laten in hoeverre dit advies onafhankelijk en actueel is. Immers het betoog van verzoekers op dit punt richt zich uitsluitend tegen de mogelijke verstoring van de (broedende) boomleeuwerik. Volgens het advies is de meest verstoringsgevoelige periode voor de boomleeuwerik de periode van half maart tot einde augustus. Uit de relevante gegevens van Vogelbescherming Nederland is de rechter gebleken dat het broedseizoen voor de boomleeuwerik de periode maart-juli omvat. Naar het oordeel van de rechter moet worden gezegd dat, zo er medio augustus nog gevaar is voor verstoring van de boomleeuwerik, dat gevaar niet dusdanig groot is dat enkel op grond daarvan zou moeten worden overgaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
20. Het beroep van verzoekers op de vaststellingsovereenkomst van 20 oktober 2009, waarbij verweerder met een aantal betrokken partijen is overeen gekomen om geen evenementenvergunning meer te verlenen tot en met de definitieve uitkomst van het in de overeenkomst vastgelegde alternatievenonderzoek, kan evenmin slagen. Nog afgezien van de vraag of voornoemd onderzoek wel of niet is afgesloten en, mede gelet op artikel 10 van de overeenkomst, deze overeenkomst wel of niet is geëxpireerd, zijn verzoekers geen partij bij deze overeenkomst. Anders dan verzoekers is de rechter voorts van oordeel dat deze overeenkomst niet als een specifiek beleidsstuk kan worden aangemerkt, waar verzoekers zich op kunnen beroepen. Immers voornoemde overeenkomst is gesloten tussen, in die overeenkomst, specifiek geduide partijen. Voorts is ter zitting gebleken dat de overeenkomst door verweerder niet als beleidsstuk is gekwalificeerd en ook niet, zoals ten aanzien van een beleidsstuk is voorgeschreven, als zodanig is bekendgemaakt..
21. Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechter het niet waarschijnlijk dat het besluit in de hoofdzaak voor vernietiging in aanmerking komt. Hetgeen overigens door en namens verzoekers nog is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen.
22. Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek 3.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. A.W.P. Letschert,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 augustus 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.