ECLI:NL:RBROE:2011:BR5869

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/860708-10
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting door vader op zoon

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van poging tot doodslag en brandstichting. De verdachte heeft op 11 oktober 2010 in Venray opzettelijk brand gesticht in de woning van zijn zoon, waarbij hij spiritus gebruikte. Tijdens een conflict met zijn zoon heeft de verdachte spiritus over hem gegooid en geprobeerd hem in brand te steken met een aansteker. De zoon heeft hierdoor ernstige brandwonden opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn zoon zou komen te overlijden, maar heeft geen opzet op de dood van zijn zoon bewezen geacht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en opzettelijk brand stichten. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan zijn zoon voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/860708-10
Datum uitspraak : 24 augustus 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:[naam]rdachte],
geboren te [plaats],
won[adres],
thans gedetineerd in P.I. [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2011.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, een hoeveelheid spiritus, althans brandbare vloeistof, over die [slachtoffer] heeft gegooid, en/of gesprenkeld en/of gegoten en/of (vervolgens) met een aansteker, die [slachtoffer] in brand heeft gestoken, althans een vlam heeft ontstoken tengevolge waarvan hij, verdachte en/of [slachtoffer], althans de kleding van hem verdachte en/of de kleding van [slachtoffer] vlam heeft/hebben gevat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 289/287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Venray aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (tweede graads brandwonden in het aangezicht en/of op de hals en/of beide handen), heeft toegebracht, door opzettelijk een hoeveelheid spiritus, althans brandbare vloeistof, over die [slachtoffer] te gooien en/of sprenkelen en/of gieten en/of (vervolgens) met een aansteker, die [slachtoffer] in brand te steken, althans een vlam te ontsteken tengevolge waarvan hij, verdachte en/of [slachtoffer], althans de kleding van hem verdachte en/of de kleding van [slachtoffer] vlam heeft/hebben gevat, zulks terwijl dit misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
(artikel 302/304 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 te Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, een hoeveelheid spiritus, althans brandbare vloeistof, over die [slachtoffer] heeft gegooid, en/of gesprenkeld en/of gegoten en/of (vervolgens) met een aansteker, die [slachtoffer] in brand heeft gestoken, althans een vlam heeft ontstoken tengevolge waarvan hij, verdachte en/of [slachtoffer], althans de kleding van hem verdachte en/of de kleding van [slachtoffer] vlam heeft/hebben gevat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl dit misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
(artikelen 302/304 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 te Venray een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk heeft mishandeld door (opzettelijk), een hoeveelheid spiritus, althans brandbare vloeistof, over die [slachtoffer] te gooien en/of sprenkelen en/of gieten en/of (vervolgens) met een aansteker, die [slachtoffer] in brand te steken, althans een vlam te ontsteken tengevolge waarvan hij, verdachte en/of [slachtoffer], althans de kleding van hem verdachte en/of de kleding van [slachtoffer] vlam heeft/hebben gevat, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (tweede graads brandwonden in het aangezicht en/of op de hals en/of beide handen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; zulks terwijl dit misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
(artikelen 300/304 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Venray opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in de woonkamer van genoemde woning (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan kleding en/of (een gedeelte van) het interieur van die woonkamer geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in
die woning bevindende goederen en/of voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in genoemde woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 augustus 2011 gevorderd dat het onder 1 primair, poging tot doodslag, en het onder 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde kan volgens de verdediging bewezen worden verklaard.
7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het heeft ontbroken aan kalm beraad en rustig overleg. De verdachte moet van dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair) en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Op 13 oktober 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot moord dan wel poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Hij verklaarde het volgende:
‘Op 11 oktober 2010 werd op de [adres] het in de aanhef vermelde feit gepleegd. Ik kwam rond 21.30 uur thuis. Ik trof mijn vader en moeder in de woning aan. Mijn zusje lag al te slapen. Mijn vader en moeder zaten op de bank. Ik ging op het eilandje zitten, aan de andere kant. Mijn vader begon een gesprek en zei tegen mij: ‘Wat heb je tegen je moeder gezegd?’. Ik zei dat ik hem niet meer wilde zien en dat ik het huis zou gaan verkopen. Mijn vader zei dat ik niks ging verkopen, dat hij dan mij en het huis in brand zou gaan steken. Ik zag dat mijn vader opstond en naar de kast liep en daar een fles spiritus pakte. Mijn vader was boos, maar niet zo boos als normaal. Hij was rustiger. Hij pakte de spiritus uit de wandkast bij de tv. Ik zat nog steeds op de bank. Ik zag dat hij de fles pakte en de dop eraf deed. Ik wist wat er in de fles zat. Hij liep schuin naar mij toe. Hij haalt de dop eraf en hij gooit de inhoud naar mij. Hij doet een gooiende beweging naar mij zodat er een gedeelte van de inhoud naar mij vliegt. De spiritus komt hoofdzakelijk op mijn borst. Ik stond op en pakte de hand vast waar hij de fles in hield. Mijn vader wilde nog een keer spiritus gooien maar omdat ik de fles vasthad kwam deze keer de spiritus over hem heen. Ik zag dat hij met zijn aansteker de boel probeerde aan te steken. Ik hoorde de aansteker afgaan en keek hierop naar zijn hand. De eerste keer deed de aansteker het niet, de tweede keer zag ik alleen maar de vlam. De fles spiritus viel. Ik hoorde een plof en daarna vlammen zoals die klinken vanuit een fles. Ik zag de bank en vloer in brand staan en ik vreesde brand.’
Op 3 november 2010 heeft [naam] onder meer het volgende verklaard:
‘Pas op de maandag (11 oktober 2011) zei [slachtoffer] tegen zijn vader dat hij het huis ging verkopen. Mijn ex-man zei: ‘Ik laat het huis niet verkopen, daarvoor heb je het huis niet gekocht.’ Mijn ex-man zei dat hij het huis ging verbranden. Ik zag dat mijn ex-man opstond en naar de kast liep en daar de spiritus uitpakte. Ik zag dat mijn man de fles openmaakte en de inhoud naar [slachtoffer] gooide. Mijn ex-man pakte de aansteker en ze gingen allebei in vlammen. [slachtoffer] zat op de bank en mijn ex-man liep nadat hij de fles uit de kast had gepakt, naar het midden van de kamer. Mijn ex-man gooide de spiritus over [slachtoffer]. Ik zag dat mijn ex-man [slachtoffer] raakte en de bank. [slachtoffer] stond op en pakte ook de fles vast. Zowel [slachtoffer] als mijn ex-man kregen spiritus over zich heen. Ik heb gezien dat de spiritus in het geizcht van [slachtoffer] kwam. Mijn ex-man stak het aan. Mijn ex-man had de aansteker bij zich. Ik zag dat mijn ex-man de aansteker uit zijn zak haalde. Mijn ex-man ontstak de aansteker. Ik heb niet gezien of hij hem één of twee keer ontstak. Ik zag dat hij de aansteker plots ontstak. Opeens kwamen beide in brand te staan.
Ten aanzien van feit 2
Voorts werd op 11 oktober 2010 door verbalisanten een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een rijtjeswoning gelegen aan de [adres], zijnde de woning van het slachtoffer.
‘Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons verbalisanten het navolgende bevonden en waargenomen. Op de [adres] wonen [naam] (moeder), [slachtoffer] (zoon/slachtoffer) en nog een dochtertje. [naam] (ex-man/verdachte) woont op de [adres]. De verdachte was op bezoek op [adres].
Vanuit de keuken zijn wij verbalisanten via de hal de woonkamer ingegaan. In de woonkamer troffen wij verbalisanten op de vloer voor de TV en ter hoogte van de salontafel verschroeide plekken aan. Op de hoek van de bank zat een deels verschroeide en weggebrande plek. Onder de salontafel lag een aangebroken en gedeukte fles brandspiritus. Via de woonkamer zagen wij verbalisanten door de openstaande achterdeur op de vloer van de tuin een verbrande hoop materiaal liggen. Deze hoop was met behulp van een tuinslang geblust. Na het blussen van deze hoop bleek het te gaan om kleding. Tevens lag er op de vlonder ter hoogte van de achterdeur een slipper. In de achtertuin naast de gebluste hoop lag een vloermat.’
Overweging ten aanzien van het opzet (feit 1 en feit 2)
Verdachte heeft spiritus naar zijn zoon gegooid en heeft door de worsteling die is ontstaan tussen hem en zijn zoon zelf ook spiritus over zich heen gekregen. De zoon van verdachte kreeg spiritus op zijn gezicht, hals en handen. Vervolgens heeft verdachte een aansteker ontstoken waardoor een vlam in aanraking is gekomen met de spiritus waardoor verdachte en zijn zoon in brand zijn gevlogen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat er brand ontstaat wanneer spiritus in aanraking wordt gebracht met een vlam. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte door deze handelingen te verrichten en gelet op de plekken op het lichaam van zijn zoon waar de spiritus terecht is gekomen alsmede de door de verbalisanten in de woning van het slachtoffer aangetroffen schroei- en brandplekken alsmede de verbrande kleding in de tuin, op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn zoon zou komen te overlijden en brand zou kunnen ontstaan. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet van uit dat verdachte echt de bedoeling en wens heeft gehad om zijn zoon te doden en het huis in brand te steken, met alle gevaren van dien. Van boos opzet is derhalve geen sprake. Wel gaat de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen uit van voorwaardelijk opzet.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 oktober 2010 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een hoeveelheid spiritus over die [slachtoffer] heeft gegooid en/of gesprenkeld en/of gegoten en vervolgens met een aansteker die [slachtoffer] in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 11 oktober 2010 in de gemeente Venray opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in de woonkamer van de genoemde woning open vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus, ten gevolge waarvan kleding en het interieur van die woonkamer gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in die woning bevindende goederen en voor de belendende percelen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de genoemde woning bevindende personen, te duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair, impliciet subsidiair
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte
Door de klinisch psycholoog F. van Nunen is omtrent de geestvermogens van verdachte op 20 juli 2011 een rapport uitgebracht. Door de psychiater J.R. Nijdam is omtrent de geestvermogens van verdachte op 29 juni 2011 een rapport uitgebracht. De deskundigen komen niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een neurotische aandoende rigide aangepaste façade met daarachter zogenaamd (vroeg) narcistische pathologie. De psychiater concludeert dat er een gemengde persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en dwangmatige kenmerken bestaat bij verdachte. De psycholoog en psychiater concluderen beiden dat bij verdachte sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Beide deskundigen zijn van oordeel dat primair een TBS met voorwaarden is geïndiceerd.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid en zal die overnemen met dien verstande dat met een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij het bepalen van de straf rekening zal worden gehouden.
10. De straffen en/of maatregelen
10.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 10 augustus 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van sub 1 primair, poging tot doodslag, en sub 2 zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de gevorderde straf aangevoerd dat de grondslag ontbreekt voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden of dwangverpleging. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat de gevangenisstraf dient te worden gematigd en een deel daarvan voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
10.3. De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft op 11 oktober 2010 zijn zoon, zichzelf en het huis waarin zij verbleven in brand gestoken.
Uit de eerder genoemde gedragskundige rapportages komt naar voren dat verdachte is geboren en opgegroeid in Kosovo. Volgens verdachte was zijn vader een strenge man die weinig affectie toonde. Verdachte wilde voor zijn eigen kinderen een warmere vader zijn. In Kosovo heeft verdachte samen met zijn, inmiddels ex-vrouw, drie zonen gekregen. In 1991 is hij samen met zijn gezin, naar Nederland gekomen. In Nederland is zijn vierde zoon geboren. De relatie tussen verdachte en zijn zoons is in de loop der jaren wisselend en problematisch geweest. Verdachte heeft strenge en conservatieve normen en waarden, waardoor hij al jarenlang met zijn kinderen in conflict komt. Hij is star in zijn opvattingen. Verdachte toont naast rigide persoonlijkheidskenmerken ook duidelijk narcistische kenmerken. Hij is trots en gemakkelijk krenkbaar. Krenkingen roepen bij betrokkene ernstige agressieve gevoelens en reacties op. Hij wil anderen, met name zijn kinderen, sterk zijn wil opleggen en accepteert het niet als daar geen gehoor aan wordt gegeven. De zonen met wie verdachte daardoor geen contacten meer heeft laat hij echter met rust.
De rechtbank stelt vast dat het gezin van verdachte, dat ‘zijn alles’ was, in de loop der jaren uit elkaar gevallen is. Het gezin en daarmee verdachte zijn steeds verder vastgelopen en uiteindelijk is dat geëscaleerd in het onderhavig gebeuren.
Want wat gebeurt er? Zijn zoon [slachtoffer], het slachtoffer, met wie hij – anders dan met zijn andere zonen – wel een goede verstandhouding dacht te hebben, deelt hem mee zijn door verdachte verbouwde huis te willen verkopen en niets meer met hem, verdachte, te maken te willen hebben. Deze mededeling heeft verdachte kennelijk gekrenkt en dat heeft hem – met zijn persoonlijkheidsstructuur als hiervoor geschetst – tot zijn daad gebracht.
Het gevolg van zijn handelen is dat [slachtoffer] voor zijn leven is getekend en dat nog wel door toedoen van zijn vader. Verdachte zelf is zwaar getroffen door brandwonden en is in figuurlijke zin weer een zoon kwijt.
Met de gedragskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en behandeling behoeft en dat deze behandeling stevig moet zijn en gedwongen moet worden opgelegd. De rechtbank volgt echter de deskundigen niet dat dit zou moeten in het kader van een TBS. De rechtbank acht de TBS een te drastische en verstrekkende maatregel. Immers, verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Het onderhavig gebeuren is het gevolg van een escalatie in de beperkte familiesfeer, met de gevolgen waarvan verdachte dagelijks bij zichzelf (qua brandwonden maar ook anderszins) wordt geconfronteerd. Verdachte zal moeten leren anders met zijn (resterende) naasten om te gaan, zo goed als ook deze naasten op hun verdere weg hun eigen verantwoordelijkheid hebben. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat het gevaar voor herhaling alleen door TBS zou kunnen worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel de passende bestraffing is. In het kader van het voorwaardelijk opgelegde deel zal verdachte zich dienen te onderwerpen aan begeleiding en zich laten behandelen – indien na ommekomst van zijn detentie noodzakelijk of wenselijk geacht – ook klinisch. De rechtbank kan thans ten behoeve van de klinische behandeling geen uitdrukkelijke voorwaarde stellen, nu noch kliniek, noch duur van de behandeling bekend zijn. Om aanpassing van de bijzondere voorwaarden kan te zijner tijd worden verzocht.
De rechtbank realiseert zich dat zij sterk afwijkt van de eis van de officier van justitie en doet zulks niet op basis van een andere inschatting van de ernst van het feit, maar vanwege een andere visie op de persoonlijke aspecten in deze zaak, zowel in aanloop naar als ook naar gevolg en wenselijke toekomst.
10.4. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 primair ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade, op een bedrag van € 182,- en de immateriële schade op een bedrag van € 5.300,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit (artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 5.482,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 5.482,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 62 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
11. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 157, 287 Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair (impliciet subsidiair), poging tot moord, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 21 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, - ook als dat inhoudt een (klinische) behandeling bij een kliniek dan wel enige andere door de reclassering aan te wijzen instelling gedurende maximaal de periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars -, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst toe de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.482,-;
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van € 5.482,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 5.482,00 subsidiair 62 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer van feit 1 primair (artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht) genaamd [slachtoffer], wonende te Harpstraat 18, 5802 KN Venray, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
veroordeelt verdachte tevens tot betaling aan de Staat van de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.482,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, J.H.M. Delnooz-Engels en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.W.G. Roebroek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2011.