Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2011 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
de heffingsambtenaar van de gemeente Mook en Middelaar, verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2008, verzonden op 6 juni 2008, heeft verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen de beschikking, gedateerd 28 februari 2008, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde beschikking heeft verweerder krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als recreatieplas Mookerplas, gelegen aan de Pastoorsdijk 1, te Middelaar (hierna: het object), per waardepeildatum 1 januari 2007 vastgesteld op € 730.000,=, voor het tijdvak 1 januari 2008 tot 1 januari 2009.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde voornoemd en [gemachtigde] Namens verweerder zijn verschenen P.J.C. Martens, T. van Sijpveld en P. van Pallandt.
1. Eiseres is eigenaar van het object. Het object betreft een in het buitengebied gelegen recreatieplas met strand, een kiosk, toiletgebouwen, speeltoestellen, parkeerplaatsen, fietsenstallingen, aanlegsteigers en recreatieterrein.
2. De rechtbank overweegt dat partijen in de beroepsfase nader overleg hebben gevoerd over de waarde van het object, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de waarde van het gehele object € 331.000,= dient te bedragen. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de waarde van de recreatieplas (het watergedeelte) € 1,= bedraagt. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de objectafbakening. Partijen verschillen van mening over de vraag welk gedeelte van het water tegen een waarde van € 1,= moet worden betrokken in de waardering van het object. De oppervlaktes van het watergedeelte en de stranden en ligweiden bedragen onbestreden respectievelijk 181.650m² en 60.550m².
3. Volgens eiseres maakt de gehele plas integraal deel uit van het object en dient derhalve de gehele oppervlakte aan water te worden betrokken in de waardering. Hiertoe heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 7 april 2010 (LJN: BM2112) die ziet op de waardebepaling van de eveneens bij eiseres in eigendom zijnde recreatieplas Wylerbergmeer te Beek-Ubbergen. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van deze uitspraak kan worden bepaald welk gedeelte van het water bij de waardering van het onderhavige object dient te worden betrokken. Volgens eiseres heeft het Gerechtshof in voormelde uitspraak het totale wateroppervlakte als uitgangspunt genomen. Kort gezegd dient, aldus eiseres, op grond van deze uitspraak van de oppervlakte aan ligweiden en stranden (60.550m²) de helft van de oppervlakte aan water te worden afgetrokken (1/2 x 181.650m², zijnde 90.852m²) en betekent de negatieve uitkomst (-/- 30.275m², zijnde 60.550m² -/- 90.825m²) dat de volledige oppervlakte aan water onderdeel uitmaakt van het te waarderen object.
4. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de oppervlakteberekening van voormelde uitspraak van het Gerechtshof op de onderhavige situatie niet van toepassing is. Volgens verweerder dient slechts in de waardering te worden betrokken het gedeelte van het water dat ten dienste staat aan de ligweiden en stranden. Dit is, anders dan dit bij de afgesloten recreatieplas Wylerbergmeer het geval is, niet de gehele plas. Het buitenste gedeelte van het object wordt immers door gebruikers van de aan de plas gelegen jachthavens gebruikt om (via een kanaal) naar de Maas te varen en door pleziervaartuigen om de jachthavens te bereiken. Dit deel van het water heeft, aldus verweerder, nauwelijks een band met de stranden en ligweiden. Er is daarnaast op geruime afstand van het strand een touw gespannen. Alleen aan de buitenzijde van dit touw mogen de pleziervaartuigen varen. Verweerder heeft het gedeelte van het water dat kan worden toegerekend aan het object en meer in het bijzonder aan het strand en de ligweiden gesteld op twee maal de oppervlakte van de ligweiden en stranden (2 x 60.550m² = 121.100m²), waarbij voormelde uitspraak van het Gerechtshof van 7 april 2010 naar analogie is toegepast. Het vorenstaande betekent dat het restant van de plas ter grootte van 60.550m², zijnde het gedeelte van het water dat voornamelijk in gebruik is bij pleziervaartuigen en nauwelijks bij mensen die gebruik maken van de stranden en ligweiden, aldus verweerder, buiten de waardering moet worden gelaten. Primair heeft verweerder echter het standpunt ingenomen dat, nu de waarde van het object niet meer ter discussie staat, eiseres geen procesbelang heeft.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de onderhavige in het kader van de Wet WOZ door verweerder gemaakte objectafbakening gevolgen voor de Waterschapsheffing. Voor het Waterschap is het verschil tussen het gebouwde eigendom en het ongebouwde eigendom van belang om te bepalen welke objecten in de heffing van welke omslag worden betrokken. Het (water)oppervlakte dat is toegekend aan een gebouwd eigendom kan, anders dan het gedeelte van het (water)oppervlakte dat niet is betrokken in de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, niet meer worden belast in de waterschapsomslag ter zake van ongebouwde eigendommen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres een (financieel) belang bij het voortzetten van de onderhavige procedure niet kan worden ontzegd.
6. Vervolgens ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of de gehele dan wel een gedeelte van de plas deel uitmaakt van het object. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar eerdergenoemde uitspraak van het Gerechtshof van 7 april 2010. Het Gerechtshof heeft in deze uitspraak – voor zover van belang – het volgende overwogen.
“Het gebruik van het strand en de ligweiden hangt mede nauw samen met het gebruik van het water. Het Hof is van oordeel dat daarom een gedeelte daarvan geacht mag worden te zijn begrepen in de waardering van het water. Het Hof stelt de grootte van dat gedeelte in goede justitie vast op de helft van de oppervlakte van het water, ofwel (1/2 x 65.250 m² =) 32.625 m². Het Hof acht aannemelijk dat de waarde van de rest van het strand en de ligweiden (47.707 m² - 32.625 m² = 15.082 m²), overeenkomstig de stelling van de Ambtenaar, € 3 per m², ofwel (15.082 x € 3 =) € 45.246 bedraagt.”
7. De rechtbank overweegt dat de recreatieplas die aan het Gerechtshof voorlag (Wylerbergmeer), onbestreden een recreatieplas betreft zonder aansluiting op een kanaal of rivier die in zijn geheel als zwemwater in gebruik is en waar geen sprake is van jachthavens met de daarbij behorende pleziervaartuigen. Het gebruik van het strand en de ligweiden hangt bij voormelde recreatieplas, aldus het Gerechtshof, nauw samen met het gebruik van het gehele water.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij het object van eiseres van een dergelijke samenhang tussen het gebruik van het strand en de ligweiden en het gebruik van het gehele water geen sprake is. Het buitenste gedeelte van het object is immers, zoals verweerder onbestreden heeft gesteld, met name in gebruik bij gebruikers van de aan het object gelegen jachthavens die dit gedeelte van de plas benutten om van de jachthavens naar de Maas en vice versa te varen. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, geen verschil in toegankelijkheid bestaat tussen de verschillende delen van haar object en de gebruikers van het strand en de ligweiden ook gebruik zouden kunnen maken van het buitenste gedeelte van het object, maakt het vorenstaande niet anders. In de praktijk wordt immers – zo is onbestreden gesteld – door de gebruikers van het strand en de ligweiden met name dat gedeelte van de plas gebruikt dat grenst aan het strand en de ligweiden, waar bij het Wylerbergmeer de gehele plas exclusief in gebruik is bij de gebruikers van het strand en de ligweiden.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voormelde uitspraak toepassing mist voor de waardebepaling van het object van eiseres. Dit klemt te meer nu in voormelde uitspraak van het Gerechtshof de vraag of de gehele plas dan wel een gedeelte ervan moest worden betrokken in de waardering ook niet ter discussie stond. Voormelde berekening ziet op de vaststelling van het in de waardering te betrekken gedeelte van het strand en de ligweiden en niet, zoals in de onderhavige zaak aan de orde is, op het mee te taxeren watergedeelte. De door eiseres voorgestane berekeningswijze van het mee te taxeren watergedeelte wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.
10. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat enkel het gedeelte van het object dat samenhangt met het gebruik van het strand en de ligweiden onderdeel uitmaakt van het object. Verweerder heeft dit gedeelte van het object, gelet op de overgelegde luchtfoto’s en de daarbij gegeven toelichting, op goede gronden vastgesteld op 121.100m².
11. Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op de ambtshalve vermindering door verweerder van de waarde van het object tot € 331.000,= na het nemen van het in beroep bestreden besluit van 5 juni 2008, vast dat het beroep in zoverre gegrond is te achten en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank de nadere waarde bepalen op hetzelfde bedrag als reeds door verweerder is bepaald bij de ambtshalve vermindering.
12. Niet gebleken is van proceskosten die op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang bezien met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komen.
13. De rechtbank overweegt vervolgens dat op grond van artikel 8:74 van de Awb bij een gegrondverklaring van het beroep aan de indiener van het beroepschrift het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 288,= aan eiseres dient te vergoeden.
14. Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 5 juni 2008;
- bepaalt de waarde van het object per peildatum 1 januari 2007 op € 331.000,= en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 288,= vergoedt aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift,
de (wnd.) griffier,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 september 2011
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.