7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 04/850073-12
Op 10 september 2010 doet [slachtoffer 1] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe aangifte van oplichting. Ik wilde dubbelglas in mijn woning te [C.] laten plaatsen en kwam via Google uit bij het [Variant op bedrijfsnaam 1] . Op 18 mei 2010 kwam het bedrijf aan de deur; ze hebben opgemeten en kwamen met een offerte. Ik ging hiermee akkoord en het bedrijf vroeg een aanbetaling van € 200,--. Ik heb dit bedrag betaald. Ik heb in totaal vier keer contact gehad met het bedrijf voor de plaatsing van de ruiten. Ik kreeg steeds een andere verklaring waarom ze niet konden komen. Ik verwacht niet dat ze de ruiten komen plaatsen. Ik heb hierdoor een schade geleden van € 200,--.”
In het dossier bevindt zich een afschrift van een offerte, waarop onder meer is vermeld – zakelijk weergegeven –:
“Het leveren en monteren van glas, totaal prijs € 745,40. Betaling: 30%, € 200,-- bij akkoord opdracht bij opmeten contant bij opmeten; met vriendelijke groet, [verdachte] ” en daarop handgeschreven € 200,-- 18-05-2010.”
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Ik ben bij de heer [slachtoffer 1] in [C.] aan de deur geweest. Ik heb die € 200,-- ontvangen.”
Op 30 juni 2011 doet [slachtoffer 2] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe aangifte van oplichting door de heer [verdachte] , wonende op de [adres 1] . In mei 2011 heb ik gereageerd op een advertentie van [bedrijfsnaam 1] in de Telegraaf. In de advertentie stond het volgende vermeld:
- [Variant op bedrijfsnaam 1] , [adres 1] , [e-mailadres 1] .
Ik heb dit bedrijf via de mail gevraagd om een offerte voor een grindvloer in mijn woning te [K.] . Van het bedrijf ontving ik op 11 mei 2011 een offerte voor siergrind. De totaalprijs kwam uit op € 385,--. Betaling was 40% bij akkoord opdracht, € 155,-- contant aan de vertegenwoordiger. Op 12 mei 2011 heb ik gebeld met een man die zich [verdachte] noemde. Ik heb een kleurmonster afgegeven op de [adres 1] . De man stelde zich voor als [verdachte] . Hij gaf aan dat hij eerst de aanbetaling op de rekening wilde hebben. Ik heb toen de € 155,-- aanbetaald op rekening nummer Bank Triodos [rekeningnummer] . Toen ik 5 à 6 dagen niks meer van [verdachte] hoorde heb ik telefonisch contact met hem opgenomen. Hij gaf toen aan dat hij problemen had met de kleurmix. Na een week heb ik weer contact met hem opgenomen, toen zei hij me dat hij het grind nog steeds niet binnen had. Na nog een week te hebben gewacht ben ik naar de [adres 1] gereden. [verdachte] deed open en zei me dat zijn mobiele telefoon kapot was en dat hij niks kon ontvangen. Hij beloofde mij dat hij die week zou komen voorstrijken. Uiteindelijk heb ik hem een sms gestuurd met de mededeling dat hij mij het aanbetalingsbedrag van € 155,-- moet terugbetalen. Ik heb tot op heden niks meer van [verdachte] vernomen.”
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Ik heb die offerte voor de heer [slachtoffer 2] uitgebracht en het kleurmonster in ontvangst genomen. Het bankrekeningnummer [rekeningnummer] is van [betrokkene] .”
Op 22 september 2011 doet [slachtoffer 3] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe aangifte van oplichting. In het Dagblad De Limburger van 8 augustus 2011 las ik een advertentie van een bedrijf met het e-mailadres [e-mailadres 2] met betrekking tot siergrindvloeren. Ik belde toen naar het in die advertentie vermelde telefoonnummer en sprak met een mij onbekende man. Die middag kwam die man met een koffer bij mij thuis te [R.] . Ik zei die man dat ik in de garage een siergrindvloer wilde hebben. Aan de hand van een folder kozen mijn vrouw en ik voor de siergrindvloer S6500. Die man maakte een handgeschreven offerte en zei dat het totaalbedrag voor het aanbrengen van die siergrindvloer € 630,-- zou bedragen. Verder zei die man dat hij materialen diende te bestellen en daarom een aanbetaling van ons wenste van 30%, zijnde € 200,--. Mijn vrouw en ik waren daarmee akkoord en mijn vrouw overhandigde die man € 200,--. Ik verzocht die man om op die offerte te vermelden dat wij een aanbetaling hadden gedaan en om zijn naam te vermelden. Die man schreef de naam [verdachte] op de offerte en vermeldde dat wij een aanbetaling hadden gedaan. Uit die offerte bleek mij dat deze van [Variant op bedrijfsnaam 2] was. Eind augustus 2011 was nog niet gestart met de siergrindvloer. Toen belde ik het in de offerte genoemde telefoonnummer en een man genaamd [verdachte] nam op. Hij bevestigde dat op 2 september 2011, tussen 09.00 en 10.00 uur gestart zou worden met de voorbereiding van de ondervloer in mijn garage. Toen op 2 september 2011 omstreeks 10.00 uur niemand naar mij toe was gekomen, ben ik naar het in de offerte vermelde adres [adres 1] gegaan. Er werd niet opengedaan. Die middag kwam [verdachte] naar mij toe. Ik ging met hem naar de garage. Hij heeft water met zoutzuur op de garagevloer aangebracht. Op 5 september 2011 kwam [verdachte] weer. Hij verspreidde met een verfroller een wit goedje over mijn garagevloer. Dit zou het impregneren van de vloer betreffen. [verdachte] zegde mij toe dat hij op 6 september 2011 om 11.00 uur de siergrindvloer in mijn garage zou aanbrengen. Hij zei dat hij alle benodigde materialen had. Op 6 september 2011 omstreeks 11.30 uur was [verdachte] nog niet bij mij thuis gekomen. Ik stuurde hem een e-mailbericht waarbij ik hem verzocht om binnen twee dagen die siergrindvloer aan te leggen of om de door ons betaalde € 200,-- aan ons terug te betalen. Op 7 september 2011 ontving ik een e-mailbericht van [bedrijfsnaam 4] met e-mailadres [e-mailadres 1] , waarin ene [verdachte] zei dat hij de materialen pas a.s. vrijdag zou binnenkrijgen en dat hij de maandag of dinsdag de vloer zou komen aanbrengen. In dat bericht waren ook gegevens met betrekking tot [Variant op bedrijfsnaam 2] vermeld. Op 17 september 2011 ontving ik een e-mailbericht van [bedrijfsnaam 3] dat iemand de dinsdag daarna bij mij zou langskomen. Ik heb echter nooit meer iets van die [verdachte] vernomen.”
In het dossier bevindt zich een afschrift van een offerte, waarop onder meer is vermeld – zakelijk weergegeven –:
“23 m2 grind en 23m2 sealing S6500: € 630,--. Betaling 30%, € 200,-- contant bij akkoord van deze offerte” en daarop handgeschreven: “Betaald 8-8-2011 € 200,--; [verdachte] ”.
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Ik ben bij [slachtoffer 3] geweest en heb € 200,-- ontvangen.”
Op 26 augustus 2011 doet [aangever 1] namens [slachtoffer 4] te [W.] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben werknemer van het bedrijf [slachtoffer 4] . Ik doe de verkoop van schilderapparatuur bij bedrijven. Op 12 juli 2011 werd ik gebeld door [verdachte] , eigenaar van het bedrijf [bedrijfsnaam 1] . Hij vroeg of wij specifieke apparaten hadden om stucwerk te spuiten. Dit heb ik bevestigd en ik zei hem dat dit apparaat € 4.100,-- zou kosten. [verdachte] belde mij terug en vroeg of dit zo snel mogelijk geleverd kon worden. Ik ontving een opdrachtbevestiging.
Daarin was onder meer vermeld: [Variant op bedrijfsnaam 1] , [adres 1] ; bank Triodos: [rekeningnummer] . Op 14 juli 2011 werd de apparatuur afgeleverd op het door [verdachte] aangegeven adres, [adres 1] . Tevens werd een factuur bij gezonden, waarop stond vermeld dat er een betalingstermijn was van 14 dagen. Op 26 juli 2011 werd ik weer gebeld door [verdachte] , nu met de vraag of ik apparatuur heb om Latex te spuiten. Ik besprak verschillende modellen met hem. Hij koos voor de LP460 ter waarde van € 2.700,--. Deze opdracht werd eveneens per mail bevestigd. Dit apparaat werd geleverd op 28 juli 2011, ook weer op het adres [adres 1] . Op 15 augustus 2011 las ik een mail van 5 augustus 2011, van een collega met het verzoek de LP460 op te laten halen bij [verdachte] , omdat hij deze niet geschikt vond en al een zwaardere uitvoering had besteld. Hij wilde deze dus omruilen voor de LP540 ter waarde van € 2.999,--. Echter, de LP540 was tijdens mij vakantie al geleverd op 8 augustus 2011. Uiteindelijk had [verdachte] drie apparaten thuis, zonder nog betaald te hebben, met een totale waarde van € 9.800,--. Ik belde vervolgens met [verdachte] en vroeg hem wanneer de LP460 kon worden opgehaald. Hij zei dat ik moest doorgeven op welke dag het opgehaald kon worden. Vervolgens wilde ik [verdachte] terugbellen om een dag af te spreken, echter ik kreeg geen gehoor meer aan de telefoon. Op 25 augustus 2011 ben ik naar de [adres 1] gegaan. Daar kwam een mevrouw naar buiten. Ik zei haar dat ik een apparaat op kwam halen. De vrouw antwoordde dat ze hier niks van af wist en dat ze zich niet met [verdachte] zijn zaken bemoeide. Ik heb tot op heden nog geen geld gezien voor de geleverde apparaten.”
In het dossier bevinden zich drie geschriften, elk bevattend de tekst “Factuur en leveringsbon” en elk afkomstig van [slachtoffer 4] te [W.] , elk gericht aan: [Variant op bedrijfsnaam 1] , [adres 1] ,
respectievelijk gedateerd:
- 14 juli 2011, met vermelding “leveringstermijn 14.07.11 voor de levering van één Saug- und Förderpumpe PS 40 compact für Spachtelverarb., totaal € 4.100,--”;
- 28 juli 2011, met vermelding “leveringstermijn 28.07.11 voor de levering van één Storch-Airless LP 460, totaal € 2.700,--”;
- 8 augustus 2011, met vermelding “leveringstermijn 08.08.11 voor de levering van één Storch-Airless LP540 starr, totaal € 2.999,--”.
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Ik ken het bedrijf [slachtoffer 4] wel, ik heb daar een offerte aangevraagd.”
Op 25 juli 2011 doet [aangever 2] namens [slachtoffer 5] te [B.] aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe namens mijn werkgever [slachtoffer 5] aangifte van oplichting door firma [Variant op bedrijfsnaam 1] . Ik ben medewerkster van de afdeling debiteurenadministratie van [slachtoffer 5] . Op 13 januari 2011 ontvingen wij een e-mail van [bedrijfsnaam 3] , waarin offerte werd gevraagd voor een project met het nummer [omschrijving] door ene [verdachte] . Als factuuradres werd opgegeven: [Variant op bedrijfsnaam 1] , [adres 2] . Er werd gevraag om levering van 25 stuks downlighters, compleet met aansluitkabel en stekker enkel of dubbellamps ink. lamp voor inbouw in een systeemplafond. De goederen zouden geleverd moeten worden aan: [bedrijfsnaam 1] , t.a.v. [naam 1] , [adres 3] . Wij hebben de offerte toegestuurd. Het factuurbedrag inclusief BTW kwam op € 1.136,83. Op 19 januari 2011 gaat deze [verdachte] akkoord met de offerte. Wij hebben vervolgens de bestelling in gang gezet. Op 20 januari hebben wij een orderbevestiging via de mail gezonden. Op 25 januari 2011 vraagt [verdachte] via de mail wanneer wij kunnen leveren. Wij hebben doorgegeven dat wij 24 downligters in voorraad hadden en dat wij direct konden leveren. Op 27 januari 2011 hebben wij via DHL de zending verzonden naar [adres 3] . De goederen zijn aldaar ontvangen en aftekend door ene [verdachte] . Op deze dag is ook de factuur naar de [adres 2] verstuurd. Op 30 januari 2011 laat [verdachte] via de mail weten dat hij de goederen in goede staat heeft ontvangen. Tevens bestelt hij 15 stuks downlighters extra, waarbij hij aangeeft dat het afleveradres hetzelfde is als de eerder bestelde downlighters. Op 7 februari 2011 is deze zending via DHL verzonden naar het adres [adres 3] . Deze zending is wederom ontvangen en afgetekend door een persoon, genaamd [verdachte] . Op 7 februari 2011 hebben wij de factuur van de tweede order verstuurd naar de [adres 2] . Op 1 maart 2011 hebben wij een rekeningoverzicht uitgedraaid voor de twee openstaande facturen en hebben wij telefonisch contact opgenomen met het nummer wat [verdachte] opgaf bij de order. Ik heb de voice-mail ingesproken. Op 17 maart 2011 heb ik een herinnering gestuurd met een kopie van de facturen. Hier kwam geen reactie op. Op 30 juni 2011 heeft mijn werkgever via internet een uittreksel van de Kamer van Koophandel van dit bedrijf opgevraagd. Zij kwamen met de volgende gegevens:
[Variant op bedrijfsnaam 1] , eenmanszaak,
[adres 4] ,
datum vestiging: 15 maart 2011.
De onderneming wordt gedreven voor rekening van:
[verdachte] , [geboortegegevens verdachte] .”
In het dossier bevinden zich twee geschriften, beide afkomstig van [slachtoffer 5] [B.] , beide met factuuradres: [bedrijfsnaam 1] , [adres 2] en met afleveradres: [bedrijfsnaam 1] , [adres 3] , beide ondertekend voor ontvangst door “ [verdachte] ” en respectievelijk gedateerd:
- 27 januari 2011, met vermelding “Downlight PLC 2x26W IP43 DuctoWit EVSA, 24 stuks, totaal te betalen € 1.136,83”;
- 7 februari 2011, met vermelding “Downlight PLC 2x26W IP43 DuctoWit EVSA, 1 en 15 stuks, totaal te betalen € 760,22.”
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“Het klopt dat ik lampen heb besteld bij [slachtoffer 5] te [B.] . Ik heb die spullen ontvangen. Ik kon het niet betalen”.
Op 4 augustus 2011 doet [aangever 3] namens [slachtoffer 6] te Venlo aangifteen verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben werkzaam als controller bij [slachtoffer 6] te Venlo. Ik doe aangifte van oplichting namens het bedrijf. Op 22 juni 2011 ontvingen wij via de website van ons bedrijf een aanvraag voor een klantnummer en productcatalogus, afkomstig van ene [naam 2] . Het e-mailadres was [e-mailadres 1] en deze [naam 2] zou werkzaam zijn voor het bedrijf: [Variant op bedrijfsnaam 1] & [Variant op bedrijfsnaam 2] , [adres 1] , bank Triodos: [rekeningnummer] . Wij hebben op 23 juni 2011 de benodigde formulieren verzonden voor het aanvragen van een klantnummer. Deze zijn op 24 juni 2011 ingevuld en ondertekend geretourneerd door ene [verdachte] , geboren [geboortegegevens verdachte] , [adres 2] . Naar aanleiding hiervan werd een klantnummer aangemaakt voor de betreffende firma. Door deze firma zijn op 1 juli 2011, 7 juli 2011 en 12 juli 2011 orders geplaatst met het factuuradres [adres 2] . Deze orders bevatten bestellingen van onder meer: verf, verfaccessoires, glasweefsel en glasweefsellijm. Deze orders werden afgehaald in ons filiaal. Op 12 juli 2011 werd nog een order besteld van 44 emmers à 10 liter verf. Wij besloten om 10 emmers à 10 liter uit te leveren. Deze order werd op 13 juli 2011 uitgeleverd op het adres [adres 1] , met als factuuradres [adres 2] Op 12 juli 2011 is voor het laatst telefonisch contact geweest met de heer [verdachte] . Hij zou uiterlijk op 15 juli 2011 de restanten verf halen en de genoemde orders betalen. Tot op heden hebben we echter niets meer vernomen van de heer [verdachte] , noch van de firma [Variant op bedrijfsnaam 1] & [Variant op bedrijfsnaam 2] . Er is door ons diverse malen telefonisch contact gezocht en door een medewerker op het adres [adres 1] geprobeerd contact te zoeken, echter dit was ook tevergeefs.”
In het dossier bevinden zich vier kopie facturen, allen met als kop: “ [slachtoffer 6] ”, alle gericht aan [bedrijfsnaam 1] , [adres 2] ,
respectievelijk gedateerd:
- 4 juli 2011, met vermelding van onder meer als orderdatum 1 juli 2011 en diverse materialen, zoals “10 liter Collix AC Plus” en “staalwol 802 000”;
- 11 juli 2011, met vermelding van onder meer als orderdatum 7 juli 2011 en diverse materialen, zoals “Anza verfemmer 12 liter” en “handkitspuitpistool 1910”;
- 18 juli 2011, met vermelding van onder meer als orderdatum 12 juli 2011 en diverse materialen, zoals “10 liter Collex AC Plus” en “glasweefsellijm transparant”;
- 31 juli 2011, met vermelding van onder meer “10 liter Collix AC Plus” en “aantal 10”.
In het dossier bevindt zich een geschriftmet als kop: “ [slachtoffer 6] ” en bevattende de tekst:
“Hiermede verklaart ondergetekende zich akkoord met de Uniforme Verkoop- en Leveringsvoorwaarden Verf- en Drukinkt, welke van toepassing zijn bij [slachtoffer 6] ”, welk geschrift is gedateerd 24 juni 2011 en vermeldt de naam “ [verdachte] ” en is voorzien van een handtekening debiteur.
Ter terechtzittingheeft verdachte – zakelijk weergegeven – verklaard:
“U toont mij pagina 123 van het proces-verbaal, waarop mijn naam is vermeld. Ik herken de daarop vermelde handtekening als de mijne. Ik heb de verf en de lijm en andere spullen opgehaald.”
Op 1 maart 2012 verklaart [betrokkene]– zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon op het adres [adres 1] . [verdachte] verbleef tot september 2011 regelmatig bij mij op mijn adres. Wij hebben een relatie gehad en toen hij in september 2011 terug ging naar zijn ex-vrouw is het minder geworden. De bankrekening bij de Triodos Bank met nummer [rekeningnummer] is van mij. Ik heb deze rekening op verzoek van [verdachte] geopend. [verdachte] gebruikte deze rekening, ikzelf helemaal niet. Ik heb gezien dat er geld is binnengekomen. [verdachte] vroeg mij om het bankpasje en dan ging hij het geld afhalen. Volgens mij heeft [verdachte] nooit iets betaald of gestort. Op het adres [adres 1] zijn goederen afgeleverd, bestemd voor [verdachte] . Ik heb er zelf ooit voor getekend. Ik weet dat er facturen van bedrijven afkwamen voor [bedrijfsnaam 1] . Ik was eigenaresse van [Variant op bedrijfsnaam 2] en [Variant op bedrijfsnaam 2] , die op het adres [adres 1] geregistreerd zijn. Dit was ik op verzoek van [verdachte] . Ik heb op 6 september 2011 het bedrijf geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, op verzoek van [verdachte] . De naam [e-mailadres 1] zegt mij wel iets; dit wordt door [verdachte] gebruikt. Het bedrijf [Variant op bedrijfsnaam 1] was het bedrijf van [verdachte] . Hij had dit bedrijf al voordat ik hem leerde kennen. Post voor dit bedrijf gaf ik door aan [verdachte] . U vraagt mij naar een aanbetaling van € 155,-- op rekening nummer [rekeningnummer] bij de Triodos Bank. Ik heb niets ontvangen. Het is niet onmogelijk dat het geld wel is gestort. Ik heb hier nooit iets van gezien. [verdachte] heeft mij nooit iets gegeven. Ik heb aan [verdachte] geen opdrachten verstrekt namens het bedrijf [Variant op bedrijfsnaam 2] .
Op 14 februari 2012 verklaart verdachtetegenover de politie – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben eerder veroordeeld voor oplichting. Ik ben in het verleden zelfstandig ondernemer geweest. Ik had een zaak in schilderwerken, vloeren en glas zetten. Op enig moment kreeg ik van mijn leveranciers geen producten geleverd, hierdoor ben ik in de problemen gekomen. Ik had offertes gemaakt voor mensen en delen laten aanbetalen. Ik verblijf soms bij mijn zus op de [adres 3] . Ook verblijf ik bij mijn ex-vrouw [naam 3] , [adres 5] . Ik heb schulden, ik schat zo’n 2 ton. Op het adres [adres 1] woont [betrokkene] , dat is een vriendin van mij. Ik heb daar wel eens geslapen. Het bedrijf Schilders- stucadoors- en vloerenbedrijf [bedrijfsnaam 1] , gevestigd te [adres 2] was van mij. Het bedrijf Schilders- en afbouwbedrijf [bedrijfsnaam 1] , [adres 1] heb ik in het verleden gebruikt. De bedrijfsnaam [bedrijfsnaam 1] is afgeleid van de naam van mijn zoon, [naam 4] . [bedrijfsnaam 2] komt denk ik van [verdachte] en [betrokkene] .”
Verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide ondernemer die goederen en diensten zou leveren en goederen zou afnemen. Hij heeft daartoe offertes gemaakt, aanbetalingen bedongen en ontvangen en ook goederen besteld en ontvangen. De afnemers hebben herhaalde malen contact met verdachte opgenomen, maar verdachte kwam elke keer niet over de brug en kwam afspraken telkenmale niet na. Hij heeft evenmin de door hem afgenomen goederen betaald, niet gereageerd op herinneringen en ook de goederen nooit teruggebracht. Daar komt bij dat verdachte nogal wisselend heeft verklaard. Zo beweerde hij bij de politie dat hij het bedrijf [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] niet kende, dat hij geen lampen van [slachtoffer 5] in ontvangst had genomen en dat hij niets afwist van een bestelling bij of levering door het bedrijf [slachtoffer 6] . Sterker nog, bij de politie beweerde verdachte nog dat iemand zich voor hem zou uitgeven.
Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij de bedrijven wel kende, dat hij van een aantal bedrijven wel goederen had ontvangen en dat de handtekening onder een akkoordverklaring van verkoop-en leveringsvoorwaarden van hem was. Een aannemelijke verklaring voor die opmerkelijke ommezwaai heeft verdachte niet weten te geven. Een en ander brengt met zich mee dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij enkele aanbetalingen niet heeft ontvangen dan wel heeft afgedragen aan [betrokkene] en dat hij werkzaamheden in haar opdracht zou hebben verricht niet geloofwaardig acht. De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene] en acht de verklaringen betrouwbaar. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij eerder voor nagenoeg dezelfde handelingen ter zake oplichting is veroordeeld. Verdachte had bovendien naar eigen zeggen ongeveer 200.000 euro aan schulden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte vanaf het begin af aan stelselmatig een aantal particulieren het leveren van goederen en diensten in het vooruitzicht heeft gesteld terwijl hij niet het voornemen had om te leveren. Ook heeft verdachte, wetende dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, stelselmatig goederen bij bedrijven besteld, zich vervolgens onbereikbaar gehouden en de goederen evenmin terugbezorgd. De rechtbank leidt daaruit uit dat verdachte zich listig en bedrieglijk heeft voorgedaan als een bonafide ondernemer en dat hij van meet af aan het oogmerk heeft gehad zoals is bewezenverklaard.
Ten aanzien van parketnummer: 04/816375-10:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politieen ter terechtzitting, de bevindingen van de verbalisanten, het ademanalyseformulieren de bevindingen van de verbalisanten, zoals opgenomen in aanvullende processen-verbaal, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde ten aanzien van parketnummer 04/816375-10 heeft begaan.