ECLI:NL:RBROE:2012:BV2254

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110362 FARK 11-1225
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om benoeming van een bijzondere curator in een geschil over vermogensrechtelijke belangen van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond, is een geschil ontstaan tussen de man en de vrouw over de vermogensrechtelijke belangen van hun minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarigen, omdat hij van mening is dat de vrouw onterecht de spaargelden van de kinderen heeft aangewend voor de aankoop van een woning voor zichzelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de spaargelden, die elk ruim € 40.000,00 bedragen, heeft gebruikt zonder toestemming van de man, wat volgens hem niet toegestaan was. De rechtbank heeft de zaak op 11 januari 2012 behandeld en geconcludeerd dat het geschil niet onder de gezagskwesties valt zoals bedoeld in artikel 1:253a BW, maar eerder een geschil van vermogensrechtelijke aard betreft.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de procedure door een dagvaarding ingeleid had moeten worden, aangezien het geen zaak betreft zoals bedoeld in artikel 261 lid 2 Rv. De rechtbank heeft de man opgedragen om het verzoekschrift te verbeteren en binnen een week aan de vrouw te betekenen. Tevens is de zaak verwezen naar het team handel, sector civiel, voor verdere behandeling. De kinderrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun stellingen aan te passen en heeft opgemerkt dat ook de (handels)rechter de bevoegdheid heeft om een bijzondere curator te benoemen indien dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.

De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de rechtbank heeft de zaak op 1 februari 2012 op de rol gezet voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met de vermogens van minderjarigen en de rol van de rechter in het beschermen van hun belangen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
Zaaknummer: 110362 / FA RK 11-1225
Beschikking van 11 januari 2012
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Geradts,
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr.drs. I. Ligtelijn- Huisman.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank voorts aan de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 27 juli 2011;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 21 september 2011;
- het verhoor van de minderjarige, [minderjarige 2], dat heeft plaatsgevonden op 18
oktober 2011;
- de brief van de man van 5 oktober 2011;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 8 december 2011 en waarbij
zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocate;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocate.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op basis van de gedingstukken kan het volgende worden vastgesteld.
2.2. De minderjarige [minderjarige 2] is geboren uit een voorhuwelijkse relatie van de vrouw. Uit het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige [adresminderjarige 1]. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 25 maart 2009, in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op 10 april 2009. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 2]. Ten aanzien van [minderjarige 1] oefenen partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De minderjarigen hebben beiden hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3. Het verzoek
De man verzoekt:
1. primair: benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige 2], subsidiair: benoeming van een bijzondere curator voor beide minderjarige kinderen;
2. de vrouw te veroordelen om samen met de man op naam van de minderjarigen spaarrekeningen te openen bij ING Bank, waarbij partijen slechts gezamenlijke bestuursbevoegdheid toekomt;
3. de vrouw te veroordelen in het jaarlijks, in januari, aan de man overleggen van het financieel jaaroverzicht van de nieuw te openen spaarrekeningen;
4. de vrouw te veroordelen in het storten van een bedrag van € 40.519,93 op de te openen spaarrekening van [minderjarige 2], te vermeerderen met 2,2% rente per jaar, te berekenen vanaf 24 maart 2009;
5. de vrouw te veroordelen in het storten van een bedrag van € 40.160,49 op de te openen spaarrekening van [minderjarige 1], te vermeerderen met 2,2% rente per jaar, te berekenen vanaf 24 maart 2009;
6. kosten rechtens.
4. Het verweer
De vrouw heeft tegen de verzoeken van de man gemotiveerd verweer gevoerd, in die zin dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken, dan wel dat de verzoeken van de man dienen te worden afgewezen. Voorts heeft de vrouw bij zelfstandig verzoek verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
5. Het oordeel van de rechtbank
5.1. Bijzondere curator
Uit het bepaalde in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtbank in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige, een bijzondere curator kan benoemen, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige. Indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, is de kantonrechter bevoegd een bijzondere curator te benoemen, tenzij reeds een zaak aanhangig is. In een dergelijk geval kan de rechter, waarbij die zaak aanhangig is, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.
5.2. De kinderrechter overweegt als volgt.
Uit de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter zitting van 8 december 2011 is gebleken dat de vrouw de spaargelden van de minderjarigen, beide ter hoogte van ruim € 40.000,00, heeft aangewend voor de aankoop van een woning voor zichzelf. De man stelde zich aanvankelijk bij verzoekschrift nog op het standpunt dat de vrouw de spaargelden niet tot zich had mogen nemen, omdat de vrouw daarvoor geen toestemming van de man had verkregen, hetgeen, aldus de man wel noodzakelijk was om geld aan de rekeningen te onttrekken. Ter zitting van 8 december 2011 heeft de man zijn standpunt bijgesteld, in die zin dat de vrouw kennelijk wel alleen mocht beschikken over de spaargelden van de minderjarigen, nu partijen elkaar in het verleden over en weer gemachtigd hebben om individueel over de spaargelden van de minderjarigen te beschikken.
5.3. De vraag die thans dus nog aan de kinderrechter voorligt, is de vraag of de vrouw de spaargelden die aan de minderjarigen toebehoren, mocht aanwenden voor de aankoop van een woning voor zichzelf. Desgevraagd hebben beide partijen ter zitting aangegeven dat zij vinden dat het onderhavige geschil een gezagsgeschil is als bedoeld in artikel 1:253a BW, dat zij vinden dat de zaak door de kinderrechter moet worden behandeld en niet door een handelsrechter.
Gelet echter op de stellingen van de man (namelijk, dat de vrouw onjuist heeft gehandeld, omdat de gelden van de minderjarigen waren en waren bedoeld voor de studiekosten en/of toekomstige kosten van de minderjarigen en dat de minderjarigen nu door het handelen van de vrouw een groot geldbedrag mislopen) en gelet op hetgeen de man vervolgens vraagt (onder meer de veroordeling van de vrouw tot het (terug)betalen van beide geldbedragen), betreft het onderhavige geschil naar het oordeel van de kinderrechter geen gezagskwestie zoals bedoeld in artikel 1:253a BW, maar betreft het de vraag of de vrouw met haar handelen (on)rechtmatig jegens de minderjarigen heeft gehandeld en betreft het aldus een geschil van vermogensrechtelijke aard. Nu het vervolgens geen zaak is als is bedoeld in artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is de kinderrechter van oordeel dat de procedure door een dagvaarding ingeleid had moeten worden. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 69 lid 2 Rv , zal de kinderrechter de zaak dan ook in de stand waarin deze zich thans bevindt ter verdere behandeling verwijzen naar de rol van het team handel, sector civiel, van deze rechtbank met bevel aan de man om het verzoekschrift te verbeteren of aan te vullen en binnen een week na heden volgens de regels van de dagvaardingsprocedure een exploit aan de vrouw te doen betekenen. De kinderrechter zal de zaak vervolgens naar de rol verwijzen. De kinderrechter stelt partijen tevens in de gelegenheid hun stellingen aan te passen.
De kinderrechter merkt ten slotte nog op dat ook de desbetreffende (handels)rechter op grond van 1:250 BW, indien hij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht, kan overgaan tot het benoemen van een bijzondere curator ten behoeve van de minderjarige(n). Een verwijzing naar de sector kanton kan daarmee achterwege blijven.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. beveelt de man om binnen een week (op zijn kosten) het verzoekschrift te verbeteren of aan te vullen en bij exploit aan de vrouw te betekenen;
6.2. beveelt, met verwijzing naar het team handel, sector civiel, van deze rechtbank, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voorgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
6.3. bepaalt dat de zaak op 1 februari 2012 op de rol zal komen;
6.4. stelt partijen in de gelegenheid hun stellingen aan de toepasselijke procesregels aan te passen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 8 januari 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.