RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
insolventienummer: 12/71 R
nummer verklaring: VLO0151200188
Vonnis van 28 februari 2012
[verzoeker],
wonende: [adres], [woonplaats],
verzoeker.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 28 februari 2012. Verzoeker heeft desgevraagd onder meer verklaard dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Weliswaar heeft verzoeker op zijn schuldenlijst slechts twee schulden staan maar de bedragen daarvan zijn zodanig hoog dat hij deze niet kan aflossen. De schuld aan ABN-Amro betreft een lening ten behoeve van zijn opleiding tot piloot bij SAA, welke opleiding hij niet heeft kunnen afmaken. De schuld aan DUO is een studieschuld die hij heeft gemaakt toen hij een HBO opleiding volgde, welke opleiding hij heeft afgerond alvorens hij de opleiding bij SAA is gaan volgen. Nu hij inmiddels inkomsten heeft zal verzoeker dit jaar moeten gaan beginnen met de aflossing van de schuld bij DUO. Opgeteld zullen de aflossingsverplichtingen met rente en kosten van beide schulden hoger zijn dan het totale netto salaris dat verzoeker verdient.
1.3. SAA heeft middels haar advocaat betoogd dat verzoeker niet moet worden toegelaten tot de WSNP. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het minnelijk traject niet zou zijn afgerond, dat de schuldenpositie van verzoeker verwijtbaar is en dat sprake zou zijn van een studieschuld. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
1.4. Anders dan SAA kennelijk heeft bedoeld te betogen, is een minnelijk traject niet eerst afgerond wanneer er overeenstemming is ontstaan over de wijze van afbetaling van de gehele schuld. Door verzoeker moet, voorafgaand aan het verzoek tot toepassing van de schuldsanering, een voorstel tegen finale kwijting doen aan zijn schuldeisers. Dit verzoek wordt door de betreffende begeleidende instantie – in casu Plangroep – zo goed als mogelijk onderbouwd middels een schrijven. Aangenomen mag worden dat deze instantie op deugdelijke wijze zich ervan heeft vergewist wat het maximale voorstel is aan de betreffende schuldeisers op grond van de haar ter beschikking staande gegevens. Overigens kan een voorstel tegen finale kwijting ook worden gedaan wanneer een derde bereid is een bedrag ter beschikking te stellen. Van een verplichting tot het overleggen van allerlei bewijsstukken ter onderbouwing van het voorstel kan niet worden gesproken, wel is de schuldeiser vrij om het voorstel al dan niet om die reden te weigeren. Anders dan door SAA is aangevoerd zijn bovendien twee voorstellen gedaan die beiden niet hebben geleid tot een akkoordverklaring door SAA. Naar het oordeel van de rechtbank mag derhalve worden aangenomen dat het minnelijk traject als mislukt kon worden beschouwd.
1.5. SAA heeft daarnaast aangevoerd dat de schuldenpositie die is ontstaan, aan verzoeker kan worden verweten nu de verzekeraar niet tot uitkering wenst over te gaan omdat verzoeker een onjuiste mededeling zou hebben gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan verzoeker geen verwijt worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de schuldenlast. De vraag of de schuld al dan niet te goeder trouw is ontstaan, wordt aldus beoordeeld dat de goede trouw moet bestaan op het moment van aangaan van de schuld. Naar het oordeel van de rechtbank was verzoeker te goeder trouw bij het aangaan van de schuld, verzoeker was immers toegelaten tot de opleiding bij SAA en diende daarvoor de financiële middelen te hebben, die hem middels het aangaan van de betreffende lening door SAA ter beschikking werden gesteld. Ook bij het onbetaald laten van de schuld is de rechtbank van oordeel dat verzoeker te goeder trouw is. Verzoeker heeft samen met Plangroep contact gezocht met Solveon en gezocht naar een oplossing voor de betaling van de schuld, doch op de gedane aanbiedingen kwam enkel de mededeling dat deze niet onderbouwd was en te prematuur. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker met zijn huidis salaris, niet in staat zal zijn om de schuld af te lossen. Dat de onderliggende waarborg (zijnde de verzekering bij de betreffende verzekeraar) niet tot uitkering overgaat is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende steekhoudend argument om alsnog de goeder trouw niet aannemelijk te achten reeds omdat de goeder trouw niet afhankelijk is van de vraag of verzoeker enige voorziening voor betaling heeft getroffen. Bovendien is vooralsnog niet gebleken van een onjuiste mededeling, gelet op de specifieke vraag die de verzekeraar heeft gesteld en de overige door verzoeker aangevoerde omstandigheden.
1.6. De stelling van SAA ten slotte dat de lening naar analogie aan de bepaling van 299a Fw moet worden beschouwd als een studieschuld zodat zij niet valt onder de schuldsaneringsregeling kan de rechtbank niet volgen. De uitzondering van artikel 299a Fw is uitdrukkelijk geschreven voor studieschulden waarop hoofdstuk 6 van de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing is. Vast staat dat op onderhavige schuld voornoemd hoofdstuk niet van toepassing is, terwijl geen enkel argument is aangevoerd waarom dit artikel niettemin naar analogie zou moeten worden toegepast. Zulks klemt temeer nu de Wet studiefinanciering 2000 een eigen systematiek voor de terugbetaling kent welke systematiek juist ten doel heeft te voorkomen dat de debiteur vanwege zijn studieschuld in financiële problemen zou geraken en gesteld noch gebleken is dat een dergelijke systematiek ook bestaat voor de terugbetaling van de onderhavige schuld.
1.7. De rechtbank oordeelt met betrekking tot de toelating ten slotte als volgt. Vast staat dat het verzoek eerst kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Weliswaar valt de schuld aan DUO niet onder de te saneren schulden in het kader van de schuldsanering, doch deze schuld mag wel worden meegenomen teneinde te bezien of verzoeker in voornoemde toestand is komen te verkeren. In aanmerking nemende de beide schulden is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Van een grond voor afwijzing van het verzoek is niet gebleken.
1.8. Het betreft een hoofdinsolventieprocedure (artikel 3, eerste lid, Insolventieverordening).
2.1. spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum]-1985 te Venlo,
wonende: [adres], [woonplaats];
2.2. benoemt tot rechter-commissaris mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk,
en tot bewindvoerder A. Brekelmans,
correspondentieadres: Postbus 3023, 5902 RA Venlo;
2.3. geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen voor de duur van dertien maanden;
2.4. alle gelegde bijzondere beslagen ten tijde van dit vonnis op de aan verzoeker toekomend loon en/of uitkering(en) komen met onmiddellijke ingang te vervallen, in afwachting van nadere instructies zijdens de bewindvoerder;
2.5. kent, bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe ter hoogte van het in het Besluit Salaris Bewindvoerder aangegeven minimum salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.