zaaknummer / rolnummer: 110478 / HA ZA 11-496
[de man],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. R.M.M.M. Schreuders,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2011 (waarin onder procedure de conclusie van antwoord moet worden vervangen door de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en de conclusie van antwoord in reconventie nog moet worden toegevoegd)
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2012 (gehouden naar aanleiding van het vonnis van deze rechtbank van 23 november 2011 en niet zoals in het proces-verbaal staat aangegeven van 23 november 2012)
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
in conventie en in reconventie
2. De feiten
2.1. Partijen zijn onder huwelijkse voorwaarde gehuwd geweest. Het huwelijk is op
3 oktober 2007 ontbonden door middel van inschrijving van de beschikking betreffende echtscheiding van 24 januari 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding opgenomen. Aan het beding is tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven.
3. Het geschil
3.1. Partijen vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis samengevat de verrekening en verdeling vast te stellen.
3.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Woning
4.1.1. De vrouw heeft gesteld dat de gemeenschappelijke woning van partijen gelegen aan de [adres] te [plaats] verkocht dient te worden. De man heeft aangegeven dat hij de woning wil overnemen en de mogelijkheid wil krijgen tot juli 2012 om de daarvoor benodigde financiering te regelen. De man heeft gesteld dat hij belang heeft bij het overnemen van de woning omdat deze is aangepast aan zijn handicap, alsmede omdat de oudste zoon van partijen weer bij de man verblijft. De oudste zoon heeft er belang bij dat hij kan blijven wonen in de voor hem vertrouwde omgeving.
4.1.2. Gezien het door de man aangevoerde belang bij overname van de woning is de rechtbank van oordeel dat de man tot juli 2012 in de gelegenheid moet worden gesteld om de daarvoor benodigde financiering te regelen. De rechtbank zal de woning dan ook aan de man toedelen onder voorwaarde dat de overdracht van de woning aan de man uiterlijk per 30 juni 2012 kan plaats vinden en de vrouw uiterlijk per die datum uit de hoofdelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening zal zijn ontslagen alsmede dat de man per uiterlijk die datum het uit de toedeling van de woning aan de man voortvloeiende bedrag ter zake van overbedeling en verrekening aan de vrouw heeft voldaan.
4.1.3. Partijen zijn het erover eens dat voor de waarde van de woning uitgegaan kan worden van € 330.000,00 en voor de hoogte van de hypothecaire geldlening van
€ 90.756,40. Verder staat onder verwijzing naar de comparitie van partijen (uiteindelijk) tussen partijen vast dat de vrouw 50.000,00 gulden (€ 22.689,00) afkomstig uit een erfenis in de woning heeft ingebracht en dat de man een bedrag van € 50.000,00 afkomstig uit een erfenis heeft ingebracht. De man heeft in eerste instantie nog investeringen ten laste van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevoerd. Gezien vorenstaande uiteindelijke overeenstemming zal de rechtbank bij gebrek aan relevantie niet meer ingaan op hetgeen de man in het kader van de discussie over gedane investeringen ten aanzien van de verknochtheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkering naar voren heeft gebracht. Overigens speelt het begrip verknochtheid een rol in het kader van de huwelijksgoederengemeenschap waarvan bij partijen geen sprake is en zouden ontvangen uitkeringen ter zake van arbeidsongeschiktheid in het kader van verrekening voor zover verkregen tijdens het huwelijk moeten worden aangemerkt als voor verrekening in aanmerking komende (overgespaarde) inkomsten.
De rechtbank overweegt dat de bijdragen van € 50.000 en € 22.689,00 ingevolge het bepaalde in artikel 1:133 Burgerlijk Wetboek (BW) buiten de verrekening blijven.
Verder heeft de vrouw erkend dat de man reeds een voorschot van € 25.000,00 aan haar heeft betaald. Gezien het in artikel 1:141, derde lid, BW opgenomen vermoeden zal de rechtbank ervan uitgaan dat dit bedrag is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, nu de man niet heeft gesteld dat dit anders zou zijn en ook niets heeft aangevoerd ter weerlegging van het vermoeden. Derhalve had de vrouw uit hoofde van verrekening reeds recht op de helft van dit bedrag.
4.1.4. Verder staat tussen partijen vast dat de man bij de aankoop van de woning een bedrag van f 112.00,00 heeft voldaan. De rechtbank overweegt dat de woning is gekocht tijdens het huwelijk op het moment dat partijen reeds gedurende ongeveer vier jaar gehuwd waren. Derhalve is op dit bedrag het vermoeden van artikel 1:141, derde lid, BW van toepassing. De man heeft tijdens de comparitie van partijen gesteld dat hij het bedrag van 112.000 gulden al voor het huwelijk heeft gespaard. Hij heeft die stelling echter in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De man heeft tijdens de comparitie van partijen nog aangegeven dat hij zijn stelling kan bewijzen door middel van bankafschriften. Echter zonder verklaring die ontbreekt valt niet in te zien waarom de man niet al eerder bankafschriften had kunnen overleggen, hetgeen gezien de op hem rustende steplicht alleszins voor de hand had gelegen. Nu niet is voldaan aan de stelplicht komt de rechtbank aan de bewijsfase niet meer toe. Derhalve is met betrekking tot het bedrag van 112.000 gulden het vermoeden van artikel 1:141, derde lid, BW niet weerlegd, zodat dat bedrag geacht moet worden gevormd te zijn van voor verrekening in aanmerking komende inkomsten.
4.1.5. De gemeenschappelijke woning betreft een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in boek 3 BW zodat ten aanzien daarvan in deze zaak zowel verrekening als verdeling aan de orde is. Met betrekking tot die samenloop stelt de rechtbank het volgende voorop. In het kader van verrekening kan ieder der partijen aanspraak maken op de helft van het te verrekenen bedrag omdat ingevolge artikel 1:133, eerste lid, BW voor beide echtgenoten over en weer een verrekeningsvordering van gelijke omvang ontstaat. Vervolgens dient het restant van de verkoopopbrengst na aftrek van voor nominale vergoeding in aanmerking komende bedragen en het te verrekenen bedrag tussen partijen verdeeld te worden waarbij ieder ingevolge artikel 3:166 BW recht heeft op een gelijk deel daarvan. Partijen hebben dus zowel in het kader van de verrekening als van de verdeling ieder recht op hetzelfde bedrag. Beide wegen leiden dan ook tot eenzelfde uitkomst ten aanzien van de uit de netto opbrengst aan partijen afzonderlijk toekomende bedragen. De rechtbank zal die beide wegen uit oogpunt van efficiency dan ook niet apart bewandelen.
4.1.6. Op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW hebben partijen nog een regresvordering op elkaar in verband met de door hen ingebrachte bedragen. Dit betekent dat de man nog een regresvordering op de vrouw heeft van € 25.000 (€ 50.000,00 : 2) en de vrouw op de man van € 11.344,50 (€ 22.689,00 :2), hetgeen na onderlinge verrekening neerkomt op een recht van de man op betaling door de vrouw van een bedrag van
€ 13.655,50.
4.1.7. Partijen hebben ieder recht op de helft van de overwaarde van de woning. De rechtbank zal daarbij de aan de hypothecaire geldlening verbonden spaarpolis (spaarpolis) buiten beschouwing laten omdat met betrekking tot die polis als peildatum 15 februari 2008 tussen partijen is overeengekomen zodat de rechtbank daarop hierna afzonderlijk zal beslissen. De overwaarde van de woning bedraagt dan € 330.000,00 - € 90.756,40 =
€ 239.243,60. De vrouw heeft recht op de helft van dat bedrag zodat de man in verband met overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 119.621,80 dient te betalen. Na verrekening met het door de vrouw te betalen bedrag van € 13.655,50 resteert door de man aan de vrouw te voldoen een bedrag van afgerond € 105.966,00. In verband met het door de man betaalde voorschot heeft hij nog recht op betaling door de vrouw van € 12.500,00, zodat de man van het bedrag van € 105.966,00 nog € 93.466,00 dient te voldoen.
4.1.8. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de vrouw haar medewerking aan de overdracht van de woning aan de man dient te verlenen. Met betrekking tot de ter zake door de man gevorderde dwangsom overweegt de rechtbank enerzijds dat de vrouw zich niet specifiek tegen deze vordering heeft verzet maar anderzijds dat de man in de dagvaarding niet is ingegaan op de noodzaak van het opleggen van een dwangsom met andere woorden die noodzaak niet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om ter zake een dwangsom op te leggen en zal de vordering afwijzen.
4.1.9. Voor het geval de man niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor toedeling van de woning aan hem per uiterlijk 30 juni 2012 kan voldoen en de overdracht aan de man dus geen doorgang kan vinden, zal de rechtbank bepalen dat de woning dient te worden verkocht tegen een door een verkoopmakelaar vast te stellen marktconforme waarde en dat de man daaraan zijn medewerking dient te verlenen. De vrouw heeft aangegeven dat de verkoopmakelaar door de rechtbank moet worden benoemd. De man heeft daar geen bezwaar tegen ingebracht. Derhalve zal de rechtbank voor het geval partijen geen overeenstemming kunnen bereiken met betrekking tot de in te schakelen verkoopmakelaar als zodanig de heer [X] van Van Cromvoirt Makelaardij te Roermond benoemen.
4.1.10. Na verkoop van de woning hebben de man en de vrouw in verband met de in de woning ingebrachte bedragen (het toekennen van een nominale vergoeding leidt immers tot hetzelfde resultaat als het toepassen van regresvorderingen over en weer) recht op een bedrag van € 50.000,00 respectievelijk € 22.689,00 uit de opbrengst. Tevens dient dan nog rekening gehouden te worden met het door de man aan de vrouw reeds betaalde voorschot van € 25.000,00. Uitgaande van het feit dat over de spaarpolis door de rechtbank zoals hiervoor aangegeven afzonderlijk zal worden beslist en ervan uitgaande dat de waarde van de spaarpolis bij de verkoop in de opbrengst wordt verdisconteerd heeft de vrouw vervolgens recht op de helft van (het resterende bedrag na verkoop minus kosten,
waaronder de kosten van de verkoopmakelaar, minus de waarde van de spaarpolis
minus € 50.000,00 minus € 22.689,00 minus het door de man betaalde voorschot van
€ 25.000,00 = A) plus € 8.763,00 (het aandeel van de vrouw in de spaarpolis zoals hierna onder 4.2.1. beoordeeld). Het totaal van de helft van A plus € 8.763,00 wordt aangeduid als B. De man heeft recht op de helft van A plus de waarde van de spaarpolis minus € 8.763,00 (aandeel van de vrouw in de spaarpolis) totaal aangeduid als C.
4.1.11. Concluderend heeft de man dan recht op het bedrag aangeduid als C plus
€ 50.000,00 plus € 25.000,00, tezamen aangeduid als X en de vrouw recht op het bedrag aangeduid als B plus € 22.689,00 tezamen aangeduid als Y.
4.1.12. Met betrekking tot de vrouw gevorderde dwangsom overweegt de rechtbank dat de man weliswaar zijn voorkeur heeft uitgesproken voor toedeling van de woning aan hem maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de man niet aan de veroordeling tot verkoop van de woning, indien daaraan wordt toegekomen, zal meewerken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom en zal die vordering afwijzen.
4.2. Spaarpolis M 896-261743
4.2.1. De man heeft de premie van de aan de hypothecaire lening verbonden spaarpolis altijd voldaan ook na het feitelijk uiteengaan van partijen per 15 februari 2008. De man heeft gesteld dat de waarde van de spaarpolis geheel aan hem toekomt omdat hij altijd de premie heeft betaald. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:141, derde lid, BW de premie vermoed moet worden te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. De man heeft dit vermoeden niet weerlegd, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat de premie is betaald door middel van overgespaarde voor verrekening in aanmerking komende inkomsten zodat de waarde van de polis voor verrekening in aanmerking komt. Partijen zijn het erover eens dat de spaarpolis indien de man de woning overneemt aan de man wordt toebedeeld. Verder hebben partijen overeenstemming over 15 februari 2008 als peildatum. Uit productie 6 bij dagvaarding blijkt dat de waarde van de polis per 1 januari 2008
€ 17.145,00 bedroeg en per 13 december 2008 € 19.431,00 zodat daarvan uitgaande de toename van de waarde (€ 19.431,00 minus € 17.145,00 =) € 2.286,00 : 12 =
€ 190,50 per maand bedroeg. Daarvan uitgaande zal de rechtbank de waarde per 15 februari 2008 stellen op (€ 17.145,00 plus 2 x € 190,50 =) € 17.526,00. De vrouw heeft dan recht op betaling door de man wegens overbedeling van een bedrag van € 17.526,00 : 2 = € 8.763,00.
De rechtbank zal de polis aan de man toedelen voor het geval de onder 4.1.2. genoemde toedeling van de woning doorgang vindt. In het geval genoemde toedeling van de woning niet wordt verwezenlijkt vindt verdeling en verrekening plaats zoals hiervoor onder 4.1.10. aangegeven.
4.3.1. Met betrekking tot de Bausparkasse heeft de man onderbouwd (productie 7 bij dagvaarding) en onweersproken door de vrouw gesteld dat de overeenkomst met de Raffeisenbank in 1988 is afgesloten en een bedrag van 17.621,86 DM (productie 7 bij dagvaarding) is ingelegd, welke inleg heef geleid tot de totale waarde van DM 35.000,00. De rechtbank zal dan ook van de juistheid daarvan uitgaan. De waarde kan dan ook niet geacht worden te zijn opgebouwd uit voor verrekening in aanmerking komende overgespaarde inkomsten, zodat het bedrag van DM 35.000,00 privévermogen van de man betreft dat niet voor verrekening in aanmerking komt.
4.4. ING-rekening 744.5900
4.4.1. Tussen partijen staat vast dat ter zake van deze rekening niets meer te verdelen of verrekenen valt. Tevens heeft de vrouw tijdens de comparitie van partijen aangeven medewerking te zullen verlenen aan het op naam van de man zetten van de rekening. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
4.5. Gebruikersvergoeding
4.5.1. De vrouw heeft als gebruikersvergoeding gevorderd een bedrag van € 625,00 welk bedrag gelijk is aan de helft van de door haar gestelde huurwaarde van de woning van
€ 1.250,00 per maand met ingang van 1 augustus 2008. De man heeft de verschuldigdheid van een gebruikersvergoeding betwist.
4.5.2. De rechtbank overweegt dat zolang de gemeenschappelijke woning niet is verdeeld beide partijen in beginsel voor gelijke delen tot het genot en gebruik van de woning zijn gerechtigd. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 3:169 BW (mede) tot strekking heeft de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen. De man heeft het alleengebruik van de woning zodat de vrouw een vergoeding toekomt voor gederfd genot en gebruik van haar aandeel in de gemeenschappelijke woning.
4.5.3. Verder overweegt de rechtbank dat de vrouw na het feitelijk uiteengaan van partijen per 15 februari 2008 gedurende zes maanden in de woning heeft verbleven totdat de man in september 2008 in de woning is gaan wonen. Aangezien de vrouw over de periode dat zij in de woning verbleef geen gebruikersvergoeding aan de man heeft betaald acht de rechtbank het redelijk om de ingangsdatum te stellen op 6 maanden na intrek van de man in de woning en derhalve op 1 maart 2009. Verder overweegt de rechtbank dat de man tijdens de comparitie van partijen geen bezwaar heeft opgeworpen tegen de aan de orde gestelde overweging dat de gebruiksvergoeding bij wijze van beginsel wordt bepaald op 4 % van het aandeel van de vrouw in de overwaarde. De rechtbank zal dit dan ook als uitgangspunt nemen.
4.5.4. In het kader van de gebruikersvergoeding zal bij het vaststellen van de overwaarde van de woning de waarde van de spaarpolis per 15 februari 2008 in aanmerking worden genomen. De overwaarde van de woning bedraagt dan € 330.000,00 + € 17.526,00 -
€ 90.756,40 = € 256.769,60.
De helft van 4% van € 256.769,60 = € 5.135,40 per jaar. De rechtbank zal de gebruikersvergoeding vast stellen op (€ 5.135,40 : 12 =) afgerond € 428,00 per maand met ingang van 1 maart 2009. De rechtbank zal daarbij het door de man genoten fiscale voordeel niet zoals door de vrouw verzocht in aanmerking nemen omdat de man de aan de hypothecaire geldlening verbonden lasten voor zijn rekening neemt.
4.6.1. De vrouw heeft gevorderd dat de man zijn medewerking verleent aan het verstrekken aan de vrouw van de voor verevening ingevolge de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding (WVP) benodigde gegevens. De man heeft tijdens de comparitie van partijen aangegeven hieraan mee te zullen werken. Echter ondanks dat de rechtbank de man in het vonnis van 23 november 2011 reeds in verband met het gebrek aan medewerking van de man op dit punt zoals die uit de stukken naar voren kwam op het bepaalde in artikel 9 van de WVP heeft gewezen had de man ten tijde van de comparitie van partijen nog steeds de door hem gewenste medewerking zonder daarvoor een reden aan te geven niet verleend. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen. Tevens ziet de rechtbank in de geschetste houding van de man aanleiding om zoals door de vrouw verzocht ter zake een dwangsom op te leggen. De rechtbank zal de dwangsom vast stellen op € 50,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
4.7.1. Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. deelt de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] toe aan de man onder voorwaarde dat de overdracht van de woning uiterlijk per 30 juni 2012 kan plaats vinden en de vrouw uiterlijk per datum van overdracht van de woning uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening zal zijn ontslagen alsmede dat de man uiterlijk per datum overdracht van de woning een bedrag van € 93.466,00 aan de vrouw zal hebben voldaan,
5.2. veroordeelt de man in geval de onder 5.1. genoemde toedeling doorgang vindt tot betaling aan de vrouw van € 93.466,00,
5.3. deelt voor het geval de toedeling onder 5.1. doorgang vindt de aan de hypothecaire lening verbonden spaarpolis M 896-261743 toe aan de man,
5.4. veroordeelt de man voor het geval de toedeling onder 5.3. doorgang vindt tot betaling aan de vrouw van € 8.763,00,
5.5. bepaalt voor het geval dat de onder 5.1. genoemde overdracht van de woning aan de man geen doorgang zal vinden genoemde woning zal worden verkocht door middel van inschakeling van de heer [X] van Van Cromvoirt Makelaardij te Roermond als verkoopmakelaar voor een door die makelaar te bepalen marktconforme prijs,
5.6. veroordeelt de man tot het verlenen van zijn medewerking aan de onder 5.5. genoemde verkoop inclusief levering voor het geval de toedeling onder 5.1. geen doorgang zal vinden,
5.7. bepaalt dat van de opbrengst die na verkoop van genoemde woning na aftrek van kosten, waaronder de kosten van de verkoopmakelaar, resteert aan de man toekomt het bedrag X zoals onder 4.1.11. omschreven en de vrouw toekomt het bedrag Y zoals onder 4.1.11. omschreven,
5.8. veroordeelt de man ter zake van gebruikersvergoeding tot betaling aan de vrouw van € 428,00 per maand met ingang van 1 maart 2009 tot aan de datum waarop de woning aan de man zal zijn geleverd dan wel, indien overdracht aan de man niet plaats vindt, tot aan de datum waarop de woning zal zijn verkocht en geleverd aan derden,
5.9. deelt aan de man toe de ING-rekening 744.5900,
5.10. veroordeelt de vrouw tot het verlenen van medewerking van het op naam van de man zetten van de onder 5.9. genoemde rekening,
5.11. veroordeelt de man tot het verstrekken aan de vrouw van de voor verevening ingevolge de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding benodigde gegevens binnen vier weken na datum van dit vonnis,
5.12. veroordeelt de man indien en voor zolang als hij in gebreke blijft om aan de hiervoor onder 5.11. vermelde veroordeling te voldoen dan wel daaraan uitvoering te geven om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 50,00 per dag,
5.13. bepaalt dat boven een bedrag van € 10.000,00 met betrekking tot de hiervoor onder 5.11. vermelde veroordeling geen dwangsom meer wordt verbeurd,
5.14. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.15. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
5.16. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.?