ECLI:NL:RBROE:2012:BV8563

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
308282 \ CV EXPL 11-1841
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • O.M. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een voor onbepaalde tijd verlengde huurovereenkomst en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres]’s Naaimachinehandel B.V. en HW Venlo B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of een voor onbepaalde tijd verlengde huurovereenkomst, die is aangegaan op basis van artikel 7:290 BW, kan worden opgezegd met als gevolg dat deze niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De kantonrechter oordeelt dat opzegging mogelijk is volgens artikel 7:228 BW, en dat de huurovereenkomst dus rechtsgeldig is opgezegd door [eiseres]. De huurovereenkomst heeft tot uiterlijk 1 april 2011 geduurd, waarna [eiseres] het gehuurde heeft verlaten.

HW Venlo had een retentierecht op de naaimachines van [eiseres] vanwege vermeende huurachterstanden. De kantonrechter oordeelt dat HW Venlo geen recht had om de naaimachines onder zich te houden, omdat [eiseres] bij het einde van de huurovereenkomst geen huurprijs meer verschuldigd was. De vorderingen van HW Venlo in reconventie worden afgewezen, terwijl de vorderingen van [eiseres] in conventie worden toegewezen. HW Venlo wordt veroordeeld tot teruggave van de naaimachines en betaling van buitengerechtelijke kosten. De zaak illustreert de juridische nuances van huurovereenkomsten en de toepassing van retentierechten in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 308282 \ CV EXPL 11-1841
Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 29 februari 2012
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres]'s Naaimachinehandel B.V., gevestigd te Schoonhoven,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. A.M. Zoete-van der Zwart,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HW Venlo B.V., gevestigd te 5916 PT Venlo aan het adres Nijmeegseweg 2 a,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en HW Venlo
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
• Het exploot van dagvaarding met producties;
• De conclusie van antwoord en eis in reconventie met producties;
• De conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie, met producties;
• De conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie;
• De conclusie van dupliek in reconventie;
• Het tussenvonnis van 9 november 2011;
• De comparitie van partijen op 27 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vordering en stellingen van [eiseres]
2.1. [eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot :
Primair:
a) Betaling van de hoofdsom ad € 23.169,00;
b) Betaling van de buitengerechtelijke kosten over het sub a gevorderde van
€ 1.190,00;
a) De handelsrente over het sub a gevorderde vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
b) De kosten van deze procedure waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigde van eiseres.
Subsidiair:
a) Teruggave van de onder productie 11 gespecificeerde naaimachines en accessoires binnen drie dagen na betekening van het vonnis;
b) Een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag dat gedaagde de onder punt a) gevorderde teruggave in gebreke blijft
c) Betaling van een bedrag aan schadevergoeding vanwege waardevermindering ad € 1.158,45 per maand vanaf 1 april 2011 tot aan de dag dat aan het onder sub a) gevorderd is voldaan;
d) De buitengerechtelijke kosten ad € 178,50;
e) De handelsrente over het sub c) gevorderde vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
f) De kosten van deze procedure.
2.2. [eiseres] heeft – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag gelegd dat HW Venlo tekort geschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. Er is sprake van een huurovereenkomst bedrijfsruimte welke niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Er is tijdig opgezegd. HW Venlo heeft ten onrechte een retentierecht op de naaimachines gevestigd. Hierdoor lijdt [eiseres] schade welke schade begroot is op € 23.169,00, waarvan € 22.569,00 voor de naaimachines.
2.3. Primair vordert [eiseres] de verkoopwaarde van de naaimachines en subsidiair wordt teruggave gevorderd. Verder vordert [eiseres] subsidiair een waardeverlies van € 1.128,00 per maand.
2.4. Ten aanzien van de vordering in reconventie voert [eiseres] aan dat er geen huurachterstand bestaat en dat de huur over de maanden mei en juni 2009 is kwijtgescholden.
2.5. Voor een verdere juridische en feitelijke onderbouwing van de standpunten van [eiseres] verwijst de kantonrechter naar de gedingstukken van [eiseres] en het besprokene ter zitting. De inhoud van het voornoemde moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3. Het verweer van HW Venlo en de eis in reconventie
3.1. HW Venlo heeft de stellingen van [eiseres] weersproken. De voor één jaar aangegane huurovereenkomst is stilzwijgend verlengd met vijf jaar. Tussentijdse opzegging is niet mogelijk en [eiseres] is de huur tot aan het einde van de huurovereenkomst verschuldigd. Er is bovendien sprake van een huurachterstand en op de in het gehuurde aanwezige naaimachines en accessoires is retentierecht gevestigd. Ook de vestigingen van Hobbyworld in Almere en Zoeterwoude Rijndijk kampen met een huurachterstand.
3.2. In reconventie vordert HW Venlo, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot:
Primair:
a) Betaling van € 1.785,00 aan huur verschuldigd bij HW Venlo;
b) Betaling van € 1.082,20 aan onverschuldigde betalingen van HW Venlo;
c) Betaling van € 283,42 aan achterstallige rente aan HW Venlo;
d) Vergoeding van de opslagkosten van € 30,00 per dag na 31 maart 2011 aan HW Venlo;
e) Betaling van € 4.462,50 aan huurachterstand van HW Almere;
f) Betaling van € 693,11 aan achterstallige rente bij HW Almere;
g) Betaling van € 8.925,00 aan achterstallige huur bij HW Zoeterwoude Rijndijk;
h) Betaling van € 774,29 aan achterstallige rente bij HW Zoeterwoude Rijndijk;
i) Vergoeding van de opslagkosten van € 30,00 per dag na 31 maart 2011 aan HW Zoeterwoude Rijndijk;
j) Het herstel van de situatie in Hazerswoude Rijndijk voordat er door [eiseres] inbreuk op het retentierecht werd gemaakt op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 20.000,00 zolang er geen volledige betaling heeft plaatsgevonden dan wel het inbreuk is opgeheven door herstel van de toestand voordat er inbreuk werd gemaakt. Dit op basis van artikel 3:295 BW
k) Vergoeding van de opslagkosten van € 30,00 per dag na 31 maart 2011 van HW Zoeterwoude Rijndijk.
Subsidair:
a) Afwijzen van alle vorderingen gedaan door [eiseres]
b) De handelsrente vanaf 12 mei 2011
c) De kosten van deze procedure.
3.3. Ter zake de juridische en feitelijke onderbouwing van deze reconventionele vordering verwijst de kantonrechter naar de gedingstukken van HW Venlo en het besprokene ter mondelinge behandeling. De inhoud van het voornoemde moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
4.1. Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld het antwoord op de vraag wie partij zijn bij de huurovereenkomst en voor hoe lang.
4.2. Bij dagvaarding voert [eiseres] aan dat zij van HW Venlo bedrijfsruimte huurt. Blijkens prod. 1 bij dagvaarding is [eiseres] op 26 maart 2009 met een zekere Bapero Business Group B.V. een overeenkomst aangegaan om in drie Hobby World vestigingen naaimachine-afdelingen op te zetten tegen een door [eiseres] te betalen prijs van € 750,00 per maand per Hobby World vestiging. De kantonrechter kwalificeert dit als “shop in shop”-bedrijfsruimte. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat [eiseres] het maandelijkse bedrag van € 750,00 betaalt aan HW Venlo. [eiseres] stelde dat hij ook voor de andere Hobby World vestigingen (alle ondergebracht in afzonderlijke BV’s) het maandbedrag betaalde. De kantonrechter oordeelt dat op grond van het feitelijk gedrag van partijen een huurovereenkomst tussen [eiseres] en HW Venlo tot stand is gekomen met, voor zover toepasbaar, de voorwaarden van de overeenkomst tussen [eiseres] en Bapero Business Group B.V. Het betreft hier huur van bedrijfsruimte. De kantonrechter oordeelt daarbij tevens dat het in dit geding alleen gaat om de rechtsverhouding tussen [eiseres] en HW Venlo en niet de rechtsverhouding met de andere Hobby World BV’s.
4.3. Een van die toepasbare voorwaarden is de volgende:
“Afspraak per Hobby World vestiging:
Hobby World zal [eiseres]’s naaimachinehandel BV per Hobby World vestiging een bijdrage in exploitatie vragen van € 750,00 per maand maandelijks te betalen na ontvangst factuur. Tevens ontvangt Hobby World van [eiseres]’s naaimachinehandel BV een commissie van 10% over de omzet in naaimachines per vestiging van boven de € 30000,- op jaarbasis, 1ste jaargang betreffende vestiging Hobby World Almere start op 1/4/2009 en eindigende op 1/4/2010.
Evaluatie zal per kwartaal plaatsvinden waarbij de minimale samenwerkingsperiode per opgestarte vestiging 1 jaar bedraagt vanaf startdatum vestiging.”
4.4. 1 april 2009 zou aanvangstijd kunnen zijn van de huurovereenkomst. [eiseres] doet dat zelf blijkens haar brief d.d. 24 februari 2011, waarbij zij met ingang van 31 maart 2011 de huur opzegt waarbij zij opmerkt dat de huur niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Teruggerekend dus vanaf 1 april 2009. Bij antwoord sub 9 stelt HW Venlo de aanvang op 1 mei 2009.
De kantonrechter neemt als aanvangstijdstip van de overeenkomst aan 1 mei 2009, temeer omdat [eiseres] ter terechtzitting aangaf in april 2009 nog niet met de exploitatie te zijn begonnen.
4.5. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst bedrijfsruimte twee jaren heeft geduurd zodat ingevolge art. 7: 291 lid 1 BW de artikelen 7:291 – 300 BW niet van toepassing zijn. In het bijzonder betekent dit dan dat de huurovereenkomst niet, zoals in art. 7:292 lid 2 BW is bepaald, voor vijf jaren duurt.
4.6. HW Venlo stelt zich op standpunt dat de huurovereenkomst wel voor vijf jaren duurt. Daartoe voert zij aan dat de huurovereenkomst na het eerste jaar (dat als proef gold) is verlengd en niet rechtsgeldig is opgezegd.
4.7. De kantonrechter zal eerst ingaan op de stelling van HW Venlo dat een huurovereenkomst die na ommekomst van het contractuele eerste jaar wordt verlengd (althans stilzwijgend voortgezet) heeft te gelden als een huurovereenkomst voor vijf jaren.
4.8. Vaststaat dat partijen na ommekomst van het eerste jaar niet met elkaar hebben gesproken of het voortgezette gebruik nu voor een jaar was of voor onbepaalde tijd. Wel staat vast dat het eerste jaar als proefjaar gold. Onverdeeld succesvol was de naaimachine-handel echter niet, althans volgens [eiseres].
4.9. Daar waar partijen niet over verlenging met een bepaalde tijd hebben gesproken gaat de kantonrechter uit van het wettelijk systeem. Art. 7:230 BW bepaalt: “ Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd.” Van die andersluidende bedoeling (die voor beide partijen zo uitgelegd zou moeten worden) blijkt onvoldoende. Daarmee staat vast dat de huurovereenkomst na ommekomst van het eerste jaar voor onbepaalde tijd is verlengd. Vraag is of die verlenging voor onbepaalde tijd onmiddellijk met zich brengt dat er sprake is van een huurtermijn van vijf jaren.
4.10. De huurder van bedrijfsruimte (art.7:290 BW) geniet in beginsel een termijnbescherming van twee keer vijf jaar. Uit de wetsgeschiedenis blijkt de reden van deze bepaling: deze huurders zijn economisch gebonden aan een bepaalde locatie, omdat zij voor hun inkomsten sterk afhankelijk zijn van een vaste klantenkring en omdat zij investeringen doen in verband met de inrichting van de bedrijfsruimte; zij kunnen hun bedrijf dus niet zonder ernstige nadelige (financiële) gevolgen verplaatsen naar elders. De wetgever heeft partijen echter niet altijd en onder alle omstandigheden aan de termijn van tien jaar willen binden. Er kunnen zich immers tal van gevallen voordoen waarin een kortere duur gerechtvaardigd is. Zo is in de wet vastgelegd (artikel 7:291 BW) dat van bepalingen van afdeling 6 (huur van bedrijfsruimte) niet ten nadele van de huurder kan worden afgeweken, tenzij de rechter zo’n nadelig beding heeft goedgekeurd (een enkele uitzondering die zich hier niet voordoet daargelaten). De minister was echter van oordeel dat deze rechterlijke goedkeuring als enige uitzondering op het dwingende karakter van de wet niet voldoende was. De minister meende dat vermeden diende te worden dat partijen ook voor het aangaan van kortlopende contracten van enkele maanden zich tot de rechter zouden moeten wenden om zijn goedkeuring te verkrijgen. Om die reden is in de wet bepaald dat partijen ten aanzien van het sluiten van een huurovereenkomst beneden zekere duur geheel vrij zijn. “Hierdoor wordt bereikt dat rechterlijke inmenging niet vereist is wanneer b.v. de vestiging van het bedrijf van de huurder slechts van zeer tijdelijke aard is of voorlopig is. Het geval waarin de huurder eerst eens wil aanzien hoe het met zijn bedrijf loopt, voordat hij zich voor langere tijd bindt, doet zich nogal eens voor. Echter ook wanneer een pand slechts gedurende korte tijd beschikbaar is voor verhuring, zal de bepaling van toepassing zijn. Bij de begrenzing van deze vrije periode is ervan uitgegaan dat de huurder bij voorlopige vestiging in de praktijk na twee jaar wel weet of hij met zijn bedrijf in een bepaald pand in zee kan gaan” (Kamerstukken II 1966/67, 8875, nr. 3 (MvT), p. 6 en volgende). Om die reden is de periode van maximaal twee jaar in artikel 7:301 BW opgenomen. Die periode is bedoeld als een bovengrens. Pas als het gebruik, aangevangen krachtens een overeenkomst voor twee jaar of korter, langer dan twee jaren heeft geduurd, verschiet de overeenkomst van kleur: in dat geval fingeert lid 2 van artikel 7:301 BW een overeenkomst voor vijf jaar, waarop de reeds verstreken periode in mindering komt.
Dit betekent dat de voor onbepaalde tijd verlengde huurovereenkomst niet onmiddellijk leidt tot een huurovereenkomst van vijf jaren, maar pas als er twee jaren zijn verstreken en de huurder dan nog huurt.
4.11. De vraag is vervolgens of die voor onbepaalde tijd verlengde overeenkomst kan worden opgezegd met als gevolg dat zij niet langer dan twee jaren heeft geduurd. Art. 7:228 BW bepaalt: 1 Een huur voor bepaalde tijd aangegaan, eindigt, zonder dat daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken. 2.Een huur voor onbepaalde tijd aangegaan of voor onbepaalde tijd verlengd eindigt door opzegging. (….) “.
De huurovereenkomst kan dus worden opgezegd met het door [eiseres] beoogde rechtsgevolg. Is die opzegging dan ook gedaan?
4.12. De kantonrechter kan aan HW Venlo toegeven dat de opzegging door [eiseres] zeker niet de schoonheidsprijs verdient. Bij aangetekende verzonden brief d.d. 24 februari 2011 (prod. 3 bij dagvaarding) aan Bapero Business Group B.V. zegt [eiseres] de overeenkomst op. Dat is, gelet op de partijen bij de huurovereenkomst, aan de verkeerde partij. De genoemde brief is echter ook aangetekend op 25 februari 2011 verzonden aan HW Venlo. Die brief moet HW Venlo ook hebben bereikt gelet op haar e-mail d.d. 28 februari 2011 waarbij [X], namens onder meer HW Venlo, vermeldt:
“Ik heb het gevoel dat we afstevenen op een ramkoers. De huurovereenkomst is stilzwijgend, na verloop van 1 jaar, door jullie verlengd (zie onderstaande) en loopt nu de komende 5 jaar onder aftrek.”. HW Venlo reageert daarmee op [eiseres]’s standpunt dat de huurovereenkomst twee jaar duurt (en dus opgezegd kan worden). De kantonrechter leidt daaruit af dat HW Venlo bekend is met de opzegging en dat zij deze niet anders kan verstaan dan een opzegging van de huur jegens haar.
4.13. Daarmee is de conclusie dat de huurovereenkomst rechtsgeldig en tijdig aan HW Venlo is opgezegd door [eiseres]. De huurovereenkomst duurde tot uiterlijk 1 april 2011. Daarna heeft [eiseres] het gehuurde verlaten.
4.14. Daarna heeft Hobby World Venlo de nog aanwezige naaimachines van [eiseres] onder zich gehouden ten titel van een door haar beweerd retentierecht jegens [eiseres] op grond van tekortkomingen door [eiseres] ten aanzien van HW Venlo, HW Almere B.V. en HW Hazerswoude B.V.
4.15. HW Venlo stelt dat zij de zaken van [eiseres] onder zich houdt als pressiemiddel voor de voldoening van haar vordering. Dit roept de vraag op of HW Venlo een retentierecht als bedoeld in art. 3:290 BW toekomt. Dit artikel omschrijft het retentierecht als de bevoegdheid die in de bij de wet genoemde gevallen aan een schuldeiser toekomt om de nakoming van de verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan. Het retentierecht is dus uit haar aard verbonden aan het bestaan van een vorderingsrecht en kan daar dus niet los van bestaan. Ook dient er voldoende samenhang te bestaan met de verplichting tot afgifte van de zaak.
4.16. Aangezien het retentierecht van een verhuurder (HW Venlo) niet bij een bijzondere wetsbepaling is geregeld (het aloude voorrecht op grond van art. 1186 jo 1188 oud-BW bestaat immers sedert 1 janauari 1992 niet meer), dient onderzocht te worden of er voldoende samenhang bestaat tussen de op HW Venlo rustende verplichting om de aan [eiseres] toebehorende zaken af te geven en de door HW Venlo gepretendeerde vordering op [eiseres].
4.17. Uit het standpunt van HW Venlo valt af te leiden dat zij zich beroept op artikel 6:52 BW. Dit artikel bepaalt dat de schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt. Gaat het daarbij om de verbintenis tot afgifte van een zaak, dan houdt dit tevens een retentierecht in.
4.18. Onbestreden is dat de litigieuze zaken (naaimachines en accessoires) door [eiseres] in het gehuurde zijn gebracht en aldaar na beëindiging van de huur door haar zijn achtergelaten. Voorts is gesteld noch gebleken dat die zaken op onrechtmatige wijze in de macht van de HW Venlo zijn gekomen. Het feit dat deze zaken zich thans in de macht van HW Venlo bevinden en haar verplichting tot afgifte van die zaken kunnen derhalve niet los worden gezien van de huurovereenkomst tussen partijen. Er bestaat dan ook voldoende samenhang tussen de verplichting tot afgifte van die zaken en de verbintenissen van [eiseres] die uit de huurovereenkomst voortvloeien, zoals het betalen van achterstallige huur.
4.19. De vorenbedoelde samenhang is aanwezig bij de door de HW Venlo gepretendeerde vordering ter zake van achterstallige huur ad € 1.785,00 en € 283,42 aan vertragingsrente. De vorderingen van HW Hazerswoude B.V. en HW Almere B.V. vallen buiten dit bestek, omdat deze niet vallen onder de huurovereenkomst tussen [eiseres] en HW Venlo.
4.20. Op deze grond was HW Venlo in ieder geval bevoegd haar verplichting tot afgifte van de litigieuze zaken op te schorten totdat [eiseres] de achterstallige huur had voldaan. Dat [eiseres] het bestaan van deze huurschuld in dit geding betwist doet daar niet aan af, aangezien de uitoefening van het retentierecht voor rekening en risico van HW Venlo / de retentor komt. Voorts is gesteld noch gebleken dat de [eiseres] op enige andere wijze zekerheid voor verhaal van de door HW Venlo gepretendeerde vordering biedt. Evenmin zijn feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat HW Venlo zich in redelijkheid en billijkheid niet op haar retentierecht kan beroepen. HW Venlo kan in beginsel dus op de achtergelaten zaken haar retentierecht uitoefenen. Dit retentierecht strekt echter niet verder dan het beloop van de vordering gerelateerd aan de waarde van onder het retentierecht vallende zaken.
4.21. De kantonrechter stelt vast dat een huurprijs van € 750,00 excl. BTW neerkomt op een huurprijs van € 892,50 incl. BTW. Het door HW Venlo gepretendeerde bedrag ad € 1.785,00 komt dan ook neer op twee maanden achterstallige huur. De overige huurtermijnen tot 1 april 2011 zijn betaald.
4.22. Tegen die huurvordering voert [eiseres] aan dat de huren voor de maanden mei en juni 2011 zijn kwijtgescholden door [Y], broer van [X], die voor en namens HW Venlo mocht handelen. Desgevraagd ter zitting kon [X] beamen dat zijn broer voor HW Venlo mocht handelen.
4.23. Blijkens dagvaarding prod. 13 schrijft [Y] op 31 augustus 2009 voor HW Venlo aan [eiseres]: “ Voor de rest weet ik dat je vanaf derde week mei in Venlo gaat verkopen. Geen wenselijk situatie voor Hazerswoude. Daar wil ik direct goed starten. Van mei, als we het goed afgeregeld hebben, mag je MEI van mij laten vervallen. Ik zal daarvoor een creditnota maken. De andere facturen moet je dan wel ff overboeken svp.
Dus voor bovenstaande graag een oplossing”.
4.24. De kantonrechter kan uit die e-mail niets anders afleiden dan dat de huur voor de mand mei 2009 niet zou worden geïnd. Dat een credit-nota nooit is verzonden doet daaraan niet af. Debet aan het niet innen is wellicht geweest dat [eiseres] vanaf de derde week in Venlo is begonnen, zoals [Y] schrijft.
4.25. Dan blijft over de huur voor de maand juni 2009. [eiseres] stelt dat in een gesprek met [Y] op 1 september 2009 de huur over de maand juni 2009 is kwijtgescholden en dat er een betalingsregeling is overeengekomen. Uit het feit dat de betalingsregeling is nagekomen en [eiseres] niet meer is aangemaand voor betaling van de maand juni 2009, blijkt volgens [eiseres] dat de afspraak daadwerkelijk is gemaakt. [eiseres] verwijst verder naar de als productie 15 overgelegde e-mail waaruit kan worden afgeleid dat alles is voldaan. Ter zitting heeft HW Venlo de gestelde afspraak betwist. Er is telefonisch contact geweest over de achterstand, maar er is geen ingebrekestelling verstuurd. De kantonrechter is van oordeel dat bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting uit moet worden gegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres]. HW Venlo betwist de gestelde afspraak, maar laat na [eiseres] in gebreke te stellen en betaling op te eisen. Voor zover HW Venlo de mening was toegedaan dat de huur over juni 2009 nog betaald moest worden dan had het op haar weg gelegen [eiseres] minstgenomen éérder te attenderen op het onbetaald laten van deze maand terwijl daaropvolgende maanden wel werden betaald. Dit is niet gebeurd en dat dient voor rekening en risico van HW Venlo als verhuurder te komen.
4.26. Slotsom is dat [eiseres] bij het einde van de huurovereenkomst geen huurprijs meer verschuldigd was aan HW Venlo. Daaruit volgt dan weer dat HW Venlo haar verplichting tot teruggave van de naaimachines niet mocht opschorten, domweg omdat zij geen recht had jegens [eiseres]. Het feit dat HW Hazerswoude en/of HW Almere B.V. wel een (enorme) huurprijsvordering op [eiseres] hadden of hebben doet daaraan niet af maar draagt er ook niets aan bij.
4.27. Inzet van deze procedure (in conventie) is het door HW Venlo als verhuurder onrechtmatig gehanteerde retentierecht, waardoor de huurder [eiseres] schade heeft geleden en lijdt, omdat zij de naaimachines niet kan verkopen.
4.28. Bij de toewijzing van de vordering komt de kantonrechter niet toe aan het door [eiseres] gevorderde schadebedrag bestaande uit de volledige verkoopopbrengst. Daar volgt afwijzing en – ambtshalve- verwijzing naar de schadestaatprocedure. De kantonrechter komt daarom wel toe aan de eis tot teruggave van de naaimachines.
4.29. Volgens productie 11 bij dagvaarding gaat het om 41 naaimachines en de vermelde accessoires. HW Venlo stelt dat er slechts 40 naaimachines aanwezig zijn, zodat er ook niet meer teruggegeven kunnen worden. [eiseres] is verantwoordelijk voor de voorraad en als er één gestolen is dan is [eiseres] daarvoor verantwoordelijk. De kantonrechter zal de teruggave bevelen van de in elk geval 40 aanwezige naaimachines. Indien [eiseres] van mening is dat het om 41 naaimachines gaat en er worden er slechts 40 teruggegeven, dan zal die schade in de schadestaatprocedure aan de orde moeten komen. Dit geldt eveneens voor de gevorderde waardevermindering.
4.30. Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is geen verweer gevoerd. Deze subsidiaire vordering komt de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze kan worden toegewezen.
4.31. Ter zake de vorderingen in reconventie is de kantonrechter van oordeel dat de huurvorderingen ter zake de vestigingen in Almere en Hazerswoude Rijndijk buiten beschouwing moeten blijven. Hierover is reeds in rechtsoverweging 4.19 overwogen.
Eveneens is hiervoor overwogen (rechtsoverweging 4.13) dat de huurovereenkomst tot uiterlijk 1 april 2011 heeft geduurd. Dit houdt in dat HW Venlo geen recht heeft op huur na 1 april 2011 zoals door haar gevorderd. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
4.32. Tot slot zal HW Venlo als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de kant van [eiseres] gevallen zoals hierna op te nemen bij de beslissing.
5. De beslissing
In conventie:
5.1. Veroordeelt HW Venlo tot teruggave van de in productie 11 van de dagvaarding gespecificeerde naaimachines en accessoires binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag dat HW Venlo hiermee in gebreke blijft.
5.2. Veroordeelt HW Venlo tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 178,50.
5.3. Veroordeelt HW Venlo tot slot in de kosten van deze procedure aan de kant van [eiseres] gevallen en aan die kant tot heden begroot op € 1.563,31, waarvan € 1.200,00 als salaris voor de gemachtigde.
5.4. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.5. Ontzegt het meer of anders gevorderde.
In reconventie
5.6. Wijst de vorderingen af.
5.7. Veroordeelt HW Venlo in de kosten van deze procedure aan de kant van [eiseres] gevallen en aan die kant tot heden begroot op € 525,00 als salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.M. de Lange, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 29 februari 2012 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.