ECLI:NL:RBROE:2012:BV8618

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/179, 11/180 en 11/181
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen en geurhinder in nieuwbouwproject nabij veehouderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 8 maart 2012 uitspraak gedaan over de vrijstellingen en bouwvergunningen voor een nieuwbouwproject in de nabijheid van een veehouderij. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat na de realisatie van het project een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geurhinder acceptabel is, omdat de voorgrondbelasting de toegestane geurnorm niet overschrijdt en er geen sprake is van onaanvaardbare stankhinder door de veehouderijen in de omgeving. Dit oordeel is gebaseerd op de rapportages van Milieuadviesbureau BV, die de geurbelasting op de woningen heeft berekend en aangetoond dat deze onder de vastgestelde norm blijft.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 8 juli 2011 al vastgesteld dat de achtergrondbelasting onvoldoende in kaart was gebracht, wat leidde tot de mogelijkheid voor verweerder om de gebreken in het besluit te herstellen. Na aanvullend onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat de cumulatieve geurbelasting niet onaanvaardbaar is. De eisers, die bezwaar maakten tegen de besluiten, voerden aan dat de woningen binnen de geurcontour van 14,0 OUe/m3 liggen en dat de achtergrondbelasting verkeerd was berekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekeningen van M&A correct zijn en dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten, omdat de rechtbank van oordeel is dat de besluiten alsnog voldoende gemotiveerd zijn. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.092,50, en het griffierecht van € 894,00 dient door verweerder aan eisers te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11 / 179, AWB 11 / 180 en AWB 11 / 181
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eisers], eisers
(gemachtigde: W.P.N. Remie),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[vergunninghouder] (vergunninghouder).
Procesverloop
De rechtbank heeft op 8 juli 2011 een tussenuitspraak (LJN: BR1211) gedaan in welke uitspraak het procesverloop tot dan is weergegeven. Bij voormelde tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, van welke gelegenheid verweerder gebruik heeft gemaakt.
Bij brieven van 14 september 2011 en 6 december 2011 heeft verweerder de bestreden besluiten voorzien van aanvullende motiveringen. Eisers hebben schriftelijk gereageerd bij brieven van 26 oktober, 27 oktober en 9 december 2011. Vergunninghouder heeft bij brief van 29 september 2011 zijn standpunt verwoord.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. Eisers zijn daar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en V.M.C.M. Leppers van Berghs Advies B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A.P.J. Hecker en J.M.M. Truijen. Vergunninghouder is niet verschenen.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak van 8 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder de achtergrondbelasting in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) op de plaats van de te realiseren woningen aan de [adres] onvoldoende in kaart had gebracht zodat de vraag of daar een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is, niet beantwoord kon worden. Die vraag is relevant voor de beoordeling van de vrijstellingen die verweerder bij bestreden besluiten heeft verleend op grond van artikel 19, eerste lid WRO. Verweerder had verder volgens de rechtbank nagelaten om te motiveren waarom verweerder bij de in aanmerking te nemen geuremissie de uitbreidingsplannen van eisers niet had betrokken.
2. In opdracht van verweerder heeft Milieuadviesbureau BV (M&A) na de tussenuitspraak een onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting op de drie voorziene woningen. M&A heeft twee rapportages uitgebracht waarbij de tweede rapportage van 18 november 2011 een aanvulling is op de eerste van 6 september 2011. Met behulp van het verspreidingsmodel ‘V-stacks gebied’ (versie 2010.1) heeft M&A de voorgrondbelasting op het nieuwbouwproject berekend uitgaande van de situatie zoals vergund bij milieuvergunning van 2 juni 2010. Bij de berekening heeft M&A 11 emissiepunten ingevoerd die zijn gelegen op de rand van het bouwblok van het bedrijf van eisers. Deze berekening heeft geresulteerd in de vaststelling van een geurcontour van 14,0 OUe/m3 rondom het bedrijf van eisers. De drie voorziene woningen aan de [adressen] zijn gelegen buiten deze geurcontour omdat de geurbelasting op de woningen 13,9 OUe/m3 bedraagt. M&A heeft verder met behulp van ‘V-stacks gebied’ berekend dat de cumulatieve geurbelasting (of achtergrondbelasting) omstreeks 6,0 UOe/m3 bedraagt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeken blijkt dat een aanvaardbaar leef- en woonklimaat gegarandeerd is op de plaats van de drie woningen. Deze zijn ten eerste gelegen buiten de geurcontour van 14,0 OUe/m3 zodat de bij gemeentelijke verordening vastgestelde geurnorm niet wordt overschreden. Volgens verweerder brengt ook de cumulatieve geurbelasting niet een onaanvaardbare geurhinder teweeg nu deze 6,0 OUe/m3 bedraagt. Ten aanzien van het uitbreidingsplan van eisers om een tweede verdieping op een van de stallen te realiseren, heeft verweerder overwogen dat dit plan niet bekend was ten tijde van de bestreden besluiten zodat verweerder daarmee geen rekening heeft hoeven houden.
4. Eisers hebben daartegen aangevoerd dat de woningen wel gelegen zijn binnen de geurcontour van 14,0 OUe/m3, hetgeen zou blijken uit een rapport van Berghs advies van 8 juni 2011 en uit een weergave van de geurcontouren van 6 december 2011. Verder is volgens eisers de achtergrondbelasting verkeerd berekend. Voorts had verweerder rekening moeten houden met de voorgenomen uitbreiding aangezien eisers de plannen daartoe al in 2008 bekend hebben gemaakt en het bovendien aan verweerder te wijten is dat de benodigde vergunning pas in juli 2011 kon worden aangevraagd. Eisers konden de vergunning voor een verdieping op een stal immers pas indienen nadat de vergunning voor die stal verleend was, hetgeen verweerder pas op 29 juni 2011 heeft gedaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek door M&A blijkt dat door het bedrijf van eisers een geurbelasting ontstaat op de drie woningen van 13,9 OUe/m3 zodat de door de gemeenteraad vastgestelde geurnorm van 14,0 Oue/m3 niet wordt overschreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst van de berekeningen. M&A is uitgegaan van de milieusituatie zoals vergund bij besluit van 2 juni 2010 waarbij 11 emissiepunten zijn aangehouden die zijn gelegen op de rand van het bouwblok. Deze uitgangspunten zijn in overeenstemming met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen in haar tussenuitspraak van 8 juli 2011. Het rapport van Berghs advies van 8 juni 2011 levert geen aanknopingspunt op voor twijfel aan de berekeningen, reeds omdat verweerder daarover onbetwist gesteld heeft dat bij dat onderzoek onjuiste parameters zijn gehanteerd. Aan de weergave van de geurcontour van 6 december 2011 door Berghs advies komt naar het oordeel van de rechtbank ook geen betekenis toe aangezien de bijbehorende berekeningen ontbreken en daaruit vanwege de gehanteerde schaal niet is op te maken of de woningen binnen of buiten de geurcontour van 14,0 OUe/m3 liggen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eisers tijdens de zitting van 21 december 2011 verklaard niet te beschikken over meer nauwkeurige tekeningen.
6. Uit het onderzoek door M&A blijkt naar het oordeel van de rechtbank verder dat de geurbelasting van alle veehouderijen – inclusief die van eisers - gelegen binnen een straal van 2 km rondom de woningen omstreeks 6,0 OUe/m3 bedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek op dit punt gebrekkig zou zijn uitgevoerd. Eisers hebben hun stelling dat uit de berekeningen blijkt dat verweerder slechts de veehouderijen gelegen binnen een straal van 1 km in aanmerking heeft genomen, niet onderbouwd. M&A heeft een opsomming gegeven van alle veehouderijen die betrokken zijn bij de berekeningen, alsmede de coördinaten van hun ligging en de gebruikte parameters. Het had op de weg van eisers gelegen om aan te geven welke bedrijven in de opsomming ontbreken. Dat hebben zij evenwel nagelaten.
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de brieven van 14 september 2011 en 6 december 2011 - en de verwijzingen daarin naar de onderzoeken door M&A - de conclusie dat na de realisatie van het nieuwbouwproject ter plaatse sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende onderbouwd. Verweerder heeft mogen concluderen dat de geurhinder acceptabel is omdat de voorgrondbelasting de toegestane geurnorm niet overschrijdt en er bovendien geen sprake is van een te grote stankhinder vanwege alle veehouderijen in een relevant gebied (de achtergrondbelasting). Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat de achtergrondbelasting niet maatgevend is voor de vaststelling van de mate van geurhinder aangezien deze minder dan de helft bedraagt van de individuele geurbelasting. Zoals de rechtbank in haar tussenuitspraak van 8 juli 2011 heeft overwogen geldt als vuistregel dat de achtergrondbelasting bepalend is voor de hinder indien deze meer dan de helft van de voorgrondbelasting bedraagt. Dat is in casu niet het geval.
8. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen rekening heeft hoeven houden met het uitbreidingsplan van eisers nu daarvan niet vóór de bestreden besluiten van 14 december 2010 concreet melding is gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat eisers pas op de zitting van 29 juni 2011 bekend hebben gemaakt dat zij een tweede verdieping op een van de stallen willen bouwen waardoor het aantal kippen – en dus de geuremissie - zal toenemen. De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van een gesprek op 25 augustus 2008 blijkt dat eisers toen weliswaar in algemene zin hebben gezegd dat zij voornemens waren om uit te breiden, maar niet dat zij dit concreet uitbreidingsplan in voorbereiding hadden. Voorts stelt de rechtbank vast dat eisers tijdens de bezwarenprocedure tegen het primaire besluit slechts hebben betoogd dat zij zullen worden beperkt in hun toekomstige uitbreidingsmogelijkheden. Het had voor de hand gelegen dat eisers tijdens de bezwarenprocedure dit concrete plan aan de orde hadden gesteld. In het geval de plannen al in een vergevorderd stadium waren, had verweerder deze kunnen betrekken bij de belangenafweging. Eisers hebben pas op 27 juli 2011 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een extra verdieping en de daarmee gepaard gaande wijzigingen. Dat eisers deze vergunning in hun visie pas konden aanvragen nadat de bouwvergunning voor de eerste fase op 29 juni 2011 was verleend, maakt het oordeel niet anders, aangezien hieruit niet blijkt dat de eisers de plannen niet eerder aan verweerder bekend hadden kunnen maken.
9. Bij de tussenuitspraak van 8 juli 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat de bestreden besluiten onvoldoende deugdelijk waren gemotiveerd. Gelet op die uitspraak zijn de beroepen gegrond en zullen de bestreden besluiten vernietigd worden.
10. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder de besluiten alsnog heeft voorzien van een voldoende motivering.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepsprocedures hebben gemaakt. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen in de drie samenhangende zaken worden, met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, 2,5 punten toegekend (beroepschriften, zitting op 30 juni 2011 en de voortzetting van de zitting op 21 december 2011) en is het gewicht van de zaak bepaald op 1, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor gemiddeld. De totale proceskosten worden derhalve begroot op
€ 1.092,50. Verder dient verweerder het totale griffierecht aan eisers te vergoeden (3 x 298,00).
12. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 1.092,50 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eisers;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 894,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, mr. A.W.P. Letschert en
mr. B.J. Zippelius (voorzitter), in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012.
w.g. mr. F.A. Timmers,
griffier w.g. mr.B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 maart 2012.
Rechtsmiddel
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.