ECLI:NL:RBROE:2012:BW7199

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/596
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 25 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de intrekking van een bijstandsuitkering. De verzoeker, die in Roermond woont, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, dat op 13 april 2012 had besloten zijn bijstandsuitkering met ingang van 9 februari 2012 in te trekken. Dit besluit was genomen omdat de gemeente twijfels had over de woon- en leefsituatie van de verzoeker, die volgens hen onjuiste inlichtingen had verstrekt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de gemeente onzorgvuldig was voorbereid. De consulent had tijdens een huisbezoek op 12 maart 2012 geconstateerd dat er weinig persoonlijke bezittingen aanwezig waren op het adres waar de verzoeker zei te wonen. De rechter vond echter dat deze constatering niet op een feitelijke controle van het gehele woonadres berustte, maar suggestief van aard was. De verzoeker had verklaard dat hij tijdelijk op de begane grond woonde en dat zijn persoonlijke bezittingen zich nog op een ander adres bevonden.

De rechter benadrukte dat het voor de vaststelling van het recht op bijstand essentieel is dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van de belanghebbende. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd dat de verzoeker niet aan zijn informatieplicht had voldaan. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de werking van het bestreden besluit geschorst. Dit betekende dat de gemeente de betaling van de uitkering aan de verzoeker per 9 februari 2012 diende te hervatten. Tevens werd de gemeente opgedragen het door de verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 596
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Roermond, verzoeker
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 9 februari 2012.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2012, alwaar verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.T. M. Brouns.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Eiser, die een belastingadvieskantoor exploiteert, ontvangt met ingang van
17 februari 2011 een begeleidende uitkering voor zijn levensonderhoud op grond van artikel 23 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft verweerder besloten om de uitkering te verlengen tot 17 februari 2012.
3. Tot 9 februari 2012 woonde verzoeker bij zijn ouders op het adres [adres ouders]. Met ingang van 9 februari 2012 heeft verzoeker zich in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) laten inschrijven op het adres [adres broer], het woonadres van zijn broer en zijn gezin. In het kader van de voorbereiding van een eventueel besluit tot verlenging van de uitkering per 17 februari 2012 heeft verweerder een onderzoek laten instellen naar de woonsituatie van verzoeker. Op 12 maart 2012 is verzoeker desgevraagd verschenen op een gesprek met een consulent van verweerder, mevrouw
H. Maessen (hierna: de consulent), na afloop waarvan hij heeft ingestemd met een huisbezoek aan het adres [adres broer].
4. In het onderzoeksrapport van het huisbezoek van 13 maart 2012 heeft de consulent vermeld dat verzoeker tijdens het huisbezoek heeft meegedeeld dat hij nog niet op de zolder kon wonen, omdat die eerst moest worden opgeruimd en dat hij zolang op de begane grond in een aanbouw aan de woonkamer woonde. De consulent heeft daar op een bank een deken en een kledingstuk en op de salontafel een boek en een ordner met papieren aangetroffen. Verzoeker heeft, zo vermeldt het rapport, aan de consulent meegedeeld dat de overige persoonlijke bezittingen nog bij zijn ouders lagen en dat hij daar ook de was deed. Verzoeker heeft verklaard dat hij nog geen tijd had gehad om meer spullen te verhuizen, maar dat dit wel zijn bedoeling was. In het rapport is voorts het volgende vermeld:
“ Rapporteur heeft aangegeven dat ze het toch vreemd vond dat belanghebbende totaal geen persoonlijke bezittingen en kleding had liggen op de plek waar hij zegt te wonen. Geen ondergoed, geen toiletspullen, niets. Op rapporteur en collega kwam het over alsof er op het laatste moment een deken op de bank was gelegd zodat het leek alsof er werd geslapen.”
In het rapport is vervolgens geconcludeerd dat de woonsituatie van verzoeker niet is vast te stellen. De aanwezigheid van alleen een deken, pyjama en een ordner is niet voldoende om de [adres broer] als woonadres aan te merken, aldus de consulent.
5. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft verweerder besloten om de uitkering van verzoeker met ingang van 9 februari 2012 in te trekken, omdat verweerder het recht op uitkering niet heeft kunnen vaststellen, nu verzoeker onjuiste inlichtingen heeft gegeven over zijn woonsituatie. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat tijdens het huisbezoek op 12 maart 2012 is geconstateerd dat verzoeker niet woonachtig is op het adres van zijn broer, waar verzoeker zegt te wonen. Tijdens het huisbezoek is geconstateerd, aldus verweerder, dat er naast een pyjama en een ordner geen persoonlijke bezittingen in de woning van verzoekers broer aanwezig waren.
6. In bezwaar tegen dit besluit heeft verzoeker aangevoerd dat hij wegens privé omstandigheden genoodzaakt was om plotseling op 9 februari 2012 te verhuizen. Met de eigenaar van de woning aan de [adres broer] heeft verzoeker afgesproken dat hij de zolder van de woning mag betrekken onder de voorwaarde dat hij deze eerst opruimt. Daar was verzoeker naar zijn zeggen nog niet aan toe gekomen, zodat hij voorlopig het achterste gedeelte van de woonkamer als woonruimte mocht gebruiken. Een deel van zijn persoonlijke bezittingen was ten tijde van het onderzoek reeds aanwezig op zijn nieuwe woonadres, aldus verzoeker. Verzoeker heeft bij het bezwaarschrift, dat gedateerd is op 21 maart 2012, foto’s gevoegd van de inmiddels ingerichte zolderverdieping.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Artikel 17 van de WWB bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Voorts is de belanghebbende verplicht om aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB.
9. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) herhaaldelijk heeft overwogen, is het voor de vaststelling van het recht op bijstand van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de woon en leefsituatie van de belanghebbende. De vraag waar iemand woont, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. In het geval dat het gaat om een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (bijvoorbeeld CRvB 10 08 2010, LJN: BN3899).
10. De rechter overweegt als volgt.
11. Naar aanleiding van de door verzoeker verstrekte inlichtingen tijdens het gesprek op
12 maart 2012, heeft verweerder het nodig geacht om een nader onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van verzoeker op de [adres broer]. Naar het oordeel van de rechter vormen de onderzoeksbevindingen van verweerders consulent onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat verzoeker niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan. De rechter overweegt in dit verband dat de consulent een bezoek heeft gebracht aan de woning op het adres [adres broer], maar dat bij dat bezoek alleen de benedenverdieping is bezocht. Tijdens de zitting heeft verzoeker naar aanleiding van de rapportage naar voren gebracht dat zijn toiletspullen zich bevonden in de badkamer op de eerste verdieping van de woning, maar dat de consulent daarover geen vragen stelde. Zij heeft ook niet gevraagd om de bovenverdiepingen – waaronder de zolderetage - te mogen bezoeken. De vertegenwoordiger van verweerder heeft deze gang van zaken tijdens de zitting niet weersproken, noch blijkt uit de rapportage dat de consulent op de bovenverdiepingen van de woning is geweest of dat zij uitdrukkelijk heeft gevraagd waar verzoekers toiletspullen waren. De constatering van de consulent dat zij het vreemd vond dat belanghebbende totaal geen persoonlijke bezittingen en kleding had liggen op de plek waar hij zei te wonen en dat er geen ondergoed en toiletspullen aanwezig waren, berust naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet op een feitelijke controle van het (gehele) woonadres, maar is suggestief van aard. Voorts is de rechter, op grond van de in bezwaar overgelegde foto’s en de ter zitting door verzoeker afgelegde verklaringen inzake zijn woonsituatie, van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de intentie van verzoeker om vanaf 12 februari 2012 daadwerkelijk de zolderverdieping van de woning op het adres [adres broer] te betrekken. De rechter neemt daarbij in acht dat niet is weersproken dat verzoeker heeft aangegeven dat hij begin februari 2012 plotseling is vertrokken van zijn vorig woonadres in verband met problemen met zijn ouders. Dat verzoeker op 12 maart 2012 nog niet alles op orde had, komt de rechter, gelet op verzoekers verblijf in het buitenland en zijn drukke werkzaamheden om voor klanten tijdig belastingaangiften te doen, niet als onwaarschijnlijk voor.
12. Gelet op het vorengaande is de rechter van oordeel dat het besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert. Verweerder heeft daarom niet op grond van deze onderzoeksbevindingen kunnen vaststellen dat eiser niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het bezwaar naar het voorlopige oordeel van de rechter eveneens een redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt voor toewijzing in aanmerking. De rechter zal bepalen dat de werking van het bestreden besluit wordt geschorst totdat verweerder op de bezwaren tegen dat besluit heeft beslist. Dit betekent onder meer dat verweerder de betaling van de uitkering aan verzoeker per 9 februari 2012 dient te hervatten.
14. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de rechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 42,00 aan verzoeker te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2012.
w.g. mr. M.M. van Utteren-Hoving,
griffier w.g. mr.B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.