Zaaknummer: AWB 11 / 1440
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats eisers], eisers
(gemachtigde: mr. Y. de Graaf),
de raad van de gemeente Bergen, verweerder
Bij besluit van 20 december 2005 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
28 maart 2007 (procedurenummer 06 / 1702) heeft deze rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 december 2007 (procedurenummer 200703124/1) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 28 maart 2007 vernietigd, en het bij de rechtbank ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij besluit van 13 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Daar zijn verschenen eisers, bijgestaan door mr. [naam persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.H. Arts-Erwich. Tevens zijn als deskundigen verschenen de heer [deskundige 1] van [bedrijf 1] en de heer [deskundige 2] van [bedrijf 2].
1. Eisers exploiteren elk voor zich akkerbouwbedrijven. Op 9 juni 2004 hebben zij verweerder verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van de inwerkingtreding op 8 februari 1996 van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van dat bestemmingsplan is de realisatie van een golfcomplex mogelijk geworden op het terrein naast de percelen van eisers. Eisers hebben bij hun verzoek een rapportage van 27 oktober 2004 overgelegd van [bedrijf 3] waaruit volgens eisers blijkt dat zij vermogens- en inkomensschade lijden. Het golfcomplex is gerealiseerd en in mei 2005 in gebruik genomen.
2. Verweerder heeft adviesbureau [naam adviesburo] verzocht een advies uit te brengen over de planschadeverzoeken. Bij rapport van 9 maart 2005 heeft [naam adviesburo] geadviseerd tot afwijzing daarvan, welk advies verweerder heeft overgenomen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het gehandhaafde besluit om geen planschadevergoeding toe te kennen, welk beroep door deze rechtbank bij uitspraak van 28 maart 2007 ongegrond is verklaard.
3. De AbRS heeft het bij de rechtbank ingestelde beroep bij uitspraak van
19 december 2007 gegrond verklaard voor zover dat betrekking had op de door eisers gestelde inkomensschade vanwege overlast van golfballen tussen de gewassen op percelen nabij het golfterrein. Volgens de AbRS had de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt had mogen stellen dat schade door de golfballen niet het gevolg was van de planologische mutatie maar van een onrechtmatige daad. Naar het oordeel van de AbRS is de omstandigheid dat vanaf het golfterrein golfballen terecht komen in de nabij gelegen akkerbouwpercelen een redelijkerwijs te verwachten gevolg van de aanleg en het gebruik van het golfterrein. Eventuele schade die eisers ondervinden in verband met de overlast van golfballen in hun oogst moet naar het oordeel van de AbRS dan ook aan het bestemmingsplan worden toegerekend zodat die schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking kan komen op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS heeft [bedrijf 1] [bedrijf 1] op verzoek van eisers op 11 juli 2008 een advies uitgebracht. De commissie bezwaarschriften van verweerder (de commissie) heeft vervolgens op 19 november 2009 een tussenadvies uitgebracht, waarin de commissie een aantal uitgangspunten heeft geformuleerd. Nadat eisers gemotiveerd kenbaar hadden gemaakt dat zij het niet eens waren met het tussenadvies, heeft de commissie op 3 december 2010 een definitief advies uitgebracht. Verweerder heeft nadien [bedrijf 2]. ([bedrijf 2]) ingeschakeld om een deskundigenadvies uit te brengen. Bij rapport van 14 februari 2011 heeft [bedrijf 2] geadviseerd om het verzoek om vergoeding van inkomensschade af te wijzen. [bedrijf 2] heeft nadien schriftelijk gereageerd op de reacties van eisers op het rapport. Onder verwijzing naar het advies van [bedrijf 2] en de aanvullende reacties heeft verweerder de bezwaren van eisers bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder verder besloten om aan eisers een bedrag van
€ 4.644,77 aan proces- en advieskosten toe te kennen.
5. Volgens eisers lijden zij schade omdat zij (delen van) hun percelen niet meer kunnen gebruiken voor aardappelteelt. Golfballen kunnen vanwege een gelijk soortelijk gewicht niet gescheiden worden van aardappelen zodat oogsten niet rechtstreeks vanaf het veld aan de fabrikant geleverd kunnen worden, maar eerst een duurdere voorbewerking moeten ondergaan. In het verleden heeft [eiser 1] extra personeel moeten inhuren om golfballen uit oogsten te verwijderen. [eiser 2] lijdt directe schade omdat hij aardappels teelt binnen een zone van 250 meter nabij het golfcomplex. [eiser 1] – die geen aardappelen teelt - lijdt indirect schade omdat hij in een roulatiesysteem met [eiser 2]’ percelen bebouwt. Het roulatiesysteem (zogenaamde 1 op 4 teelt) zal anders ingericht moeten worden, hetgeen de bedrijfsvoering van beide bedrijven in nadelige zin raakt. [bedrijf 1] heeft berekend dat op een afstand van 250 meter tot het golfcomplex geen aardappelteelt meer kan plaatsvinden, waardoor eisers € 3.000,- per hectare inkomensschade lijden. Voorts is een oppervlakte van 11.33.75 hectare met € 5.000,- per hectare in waarde gedaald, aldus eisers.
6. Volgens verweerder lijden eisers geen schade. [eiser 1] teelt geen aardappelen op zijn land zodat geen sprake is van schade aan zijn oogsten. [eiser 1] lijdt ook geen indirecte schade vanwege mislukte oogsten op het land van [eiser 2] omdat [eiser 2] voor eigen risico en rekening aardappelen teelt. Een overeenkomst tussen [eiser 1] en [eiser 2] op basis waarvan [eiser 2] [eiser 1] terzake van eventuele schade kan aanspreken, bestaat niet. [eiser 2] lijdt geen schade nu zijn afnemers geen afstandseisen stelden in 2004. De brief van [aardappelbedrijf 1], waarnaar eisers verwijzen, levert geen grond op voor toekenning omdat [eiser 2] nooit aan deze producent van krielaardappelen heeft geleverd. De overgelegde brief van [aardappelbedrijf 2] levert geen bewijs op dat [eiser 2] schade lijdt aangezien hierin is vermeld dat de aardappelen van [eiser 2] altijd van goede kwaliteit zijn geweest. Volgens verweerder is het risico op golfballen in de oogst verwaarloosbaar klein, gelet op het feit dat maar 30 stuks in oogsten zijn aangetroffen sinds de ingebruikname van het golfcomplex. Voorts is geen sprake van vermenging van met golfballen vervuilde grond over alle percelen omdat de golfballen tijdens het rooien worden verwijderd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Het verzoek om planschade dateert van 9 juni 2004 zodat artikel 49 van de WRO van toepassing is. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
9. De kern van het geschil ziet op de vraag of eisers inkomensschade lijden door de komst van het golfcomplex als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Blijkens de onder rechtsoverweging 8 genoemde rechtsregel is een positief antwoord op deze vraag een noodzakelijke voorwaarde voor de toekenning van planschade.
10. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij inkomensschade lijdt als gevolg van golfballen die terechtkomen op percelen waarop aardappelen worden geteeld. [eiser 2] heeft zijn stelling dat aardappelproducenten (delen van) zijn oogsten weigeren vanwege het risico dat zich daarin golfballen bevinden niet feitelijk onderbouwd. De brief van [aardappelbedrijf 1] van 2 april 2007 waarin is gesteld dat een oogst kan worden geweigerd indien deze afkomstig is van percelen die zijn gelegen binnen een afstand van 250 tot een golfterrein levert geen bewijs op, nu [eiser 2] niet aan deze producent levert en daaruit bovendien niet blijkt dat oogsten van [eiser 2] daadwerkelijk zijn of zullen worden geweigerd. Het rapport van [bedrijf 1] van 27 juni 2008 vormt ook geen onderbouwing, nu daarin slechts wordt verwezen naar voormelde brief van [aardappelbedrijf 1] en deze brief geen bewijs oplevert. Uit de brief van [aardappelbedrijf 2] van 10 juli 2008 blijkt evenmin dat [eiser 2] schade lijdt, nu daarin slechts wordt gesteld dat [aardappelbedrijf 2] een minimale oppervlakte van 5 hectare voor aardappelteelt eist. Blijkens de brief van [naam aardappelgroothandel] van
27 februari 2012 en de ter zitting overgelegde inkoopvoorwaarden van [aardappelbedrijf 2] kan een oogst worden afgekeurd indien daarin golfballen worden aangetroffen, maar hieruit blijkt niet dat (delen van) oogsten van [eiser 2] om die reden of een risico daarop daadwerkelijk zijn of zullen worden geweigerd.
Hoewel de rechtbank het op basis van de brief van de brief van [naam aardappelgroothandel] van 27 februari 2012 en de ter zitting overgelegde brief van de heer [naam persoon 2] van 12 maart 2012, aannemelijk acht dat geen scheidingstechniek bestaat om golfballen uit aardappeloogsten te verwijderen, heeft [eiser 2] zijn stelling dat (delen van) de oogsten als gevolg van (het risico op de aanwezigheid van) golfballen een duurdere voorbewerking (zoutbad en/of extra sorteerlijn) moeten ondergaan niet onderbouwd. Ook de stelling van [eiser 2] dat hij extra personeel heeft moeten inhuren om golfballen handmatig uit oogsten te verwijderen, is niet onderbouwd. Het lag op de weg [eiser 2] om deze stellingen te onderbouwen, bijvoorbeeld met gegevens uit zijn boekhouding of facturen van afnemers. Dat heeft hij echter nagelaten.
11. Het enkele risico dat schade kan ontstaan als gevolg van een golfbal in een aardappeloogst is tot slot onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het verzoek ten onrechte heeft geweigerd. Aanleiding voor toekenning van planschade bestaat immers eerst indien een schaderisico - dat voorzienbaar was op het moment van de planologische mutatie - zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
12. Nu niet vast is komen te staan dat [eiser 2] schade lijdt, kan ook niet worden geoordeeld dat [eiser 1] (indirect) schade lijdt.
13. Uit het onder 10 tot en met 12 overwogene volgt dat de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten niet kunnen slagen. De rechtbank zal de beroepen dan ook ongegrond verklaren..
14. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, mr. M.C.M. Hamer, mr. B.J. Zippelius (voorzitter), in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.
w.g. J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers,
griffier w.g. mr. B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.