ECLI:NL:RBROE:2012:BW9367

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1702
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor dierenartspraktijk in bestemmingsplan Venlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een dierenarts, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een dierenartspraktijk te vestigen op een perceel in Venlo. Het College weigerde deze vergunning op basis van het bestemmingsplan, waarin werd gesteld dat een dierenartspraktijk niet was toegestaan omdat deze niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkwam. Eiseres was van mening dat haar praktijk onder de categorie 'Persoonlijke dienstverlening n.e.g.' viel en dat de bedrijvenlijst niet limitatief was.

De rechtbank oordeelde dat het bestemmingsplan niet een conserverend karakter had en dat de bedrijvenlijst slechts een hulpmiddel was. De rechtbank stelde vast dat de activiteiten van een dierenartspraktijk gelijk te stellen waren met andere toegestane activiteiten in de categorieën 1 en 2. De rechtbank verwierp de stelling van verweerder dat de dienstverlening van een dierenarts niet als 'persoonlijk' kon worden aangemerkt, omdat deze gericht was op de eigenaren van de dieren. De rechtbank concludeerde dat de dierenartspraktijk onder de bestemming van het perceel viel en dat de weigering van de vergunning onterecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het College op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 1702
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Venlo, eiseres
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het vestigen van een dierenartspraktijk op het perceel [adres] te Venlo.
Bij besluit van 1 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 20 maart 2011 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het vestigen van een dierenartspraktijk op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie [letter], nummer [nummer]. Het betreft een praktijk voor holistische diergeneeskunde en acupunctuur voor gezelschapsdieren en paarden en een reguliere diergeneeskunde voor gezelschapsdieren.
2. Het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan “[naam]”, dat op 23 augustus 2011 in werking is getreden. Het perceel heeft de bestemming “[naam]”.
3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het realiseren van een dierenartspraktijk op het perceel in strijd is met het bepaalde in artikel 20.1, aanhef en onder j, van de bestemmingsplanvoorschriften, omdat een dierenartspraktijk niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidt als volgt:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of beheersverordening:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking.
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de
motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;”
Artikel 1.3 van de planvoorschriften bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder “Bedrijf aan huis” wordt verstaan het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c..q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel.
Artikel 1.4 van de planvoorschriften bepaald, voor zover hier van belang, dat onder “Beroep aan huis” wordt verstaan het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de functie kan worden uitgeoefend.
Ingevolge artikel 20.1, aanhef en onder j, van de planvoorschriften zijn de voor “[naam]” aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en bijgebouw(en) maximaal categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijgebouwen bedraagt, met een maximum van 50m2 en de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend.
5. Niet in geschil is dat de door eiseres beoogde dierenartspraktijk valt onder het begrip “Beroep aan huis” als bedoeld in artikel 1.4 van de planvoorschriften. Evenmin is in geschil dat wordt voldaan aan de beperkingen die het bestemmingsplan stelt aan de omvang van de bedrijfsmatige activiteiten bij een woning. In zoverre staan de planvoorschriften niet in de weg aan de uitoefening van de door eiseres gewenste activiteit.
6. In geschil is wel of de door eiseres gewenste dierenartspraktijk valt onder de bedrijfsactiviteiten die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: de bedrijvenlijst) als categorie 1 en 2 zijn aangewezen. Deze bedrijvenlijst maakt als bijlage 1 onderdeel uit van het bestemmingsplan. Eiseres heeft zich (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat ook activiteiten die niet in de bedrijvenlijst worden genoemd, maar wel daarmee gelijk te stellen zijn, zijn toegestaan. Verder vindt eiseres dat een dierenartspraktijk valt onder “Persoonlijke dienstverlening n.e.g.”. Verweerder bestrijdt dit standpunt en vindt dat slechts de activiteiten categorie 1 en 2 die expliciet worden genoemd in de bedrijvenlijst bij de bestemming “[naam]” zijn toegestaan. Volgens verweerder heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter en is ervoor gekozen slechts de in het buitengebied aanwezige bedrijfsactiviteiten positief in het bestemmingsplan te bestemmen. Een dierenartspraktijk kan voorts niet onder “Persoonlijke dienstverlening n.e.g.” vallen, zo vindt verweerder, omdat het gaat om dienstverlening aan dieren en niet aan personen.
7. De rechtbank verwerpt allereerst de stelling van verweerder dat het bestemmingsplan “[naam]” een conserverend karakter zou hebben en daarom enkel de in de bedrijvenlijst daadwerkelijk genoemde categorie 1 en 2-activiteiten zijn toegestaan als bedrijf aan huis bij de bestemming “[naam]”. Die stelling vindt geen steun in de stukken, ook niet in de toelichting bij de lijst van bedrijfsactiviteiten. Integendeel; uit de planvoorschriften blijkt dat een veelheid aan activiteiten met categorie 1 en 2 in het buitengebied, ook op het perceel van eiseres, zonder meer is toegestaan. Zo zijn op het perceel de vestiging van een meubelstoffeerderij, een aannemerswerkplaats, een congrescentrum en een koeriersbedrijf mogelijk. Dit geeft geen blijk van de stelling van verweerder dat beoogd is in het bestemmingsplan slechts ter plaatse bestaande activiteiten positief te bestemmen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een Staat van Bedrijfsactiviteiten of bedrijvenlijst slechts een hulpmiddel is om (met het oog op een goede ruimtelijke ordening) op gronden met een bepaalde bestemming slechts categorieën van bedrijfsactiviteiten toe te staan, die qua ruimtelijke uitstraling met elkaar gelijk te stellen zijn. Een dergelijke bedrijvenlijst is echter, behoudens in gevallen waarin dit nadrukkelijk in een bestemmingsplan is geregeld, geen limitatieve opsomming. Verweerder zal in gevallen waarin de voorgenomen activiteit niet in de bedrijvenlijst wordt genoemd, moeten beoordelen of die activiteit met andere – wel opgenomen – activiteiten gelijk te stellen is. Ook in dit geval geeft de tekst van het bestemmingsplan er geen blijk van dat de bedrijvenlijst bij het bestemmingsplan een limitatieve lijst is. Dit blijkt ook uit het feit dat in de lijst op verschillende plaatsen een “overig”-categorie voorkomt, zoals de al genoemde activiteit “Persoonlijke dienstverlening n.e.g.” (niet elders genoemd). Het opnemen van dergelijke nader in te vullen categorieën kan bezwaarlijk als limitatief worden beschouwd.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de activiteit dierenartspraktijk niet in de bedrijvenlijst wordt genoemd, niet betekent dat die activiteit niet binnen de bestemming “[naam]” is toegestaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres terecht heeft betoogd dat die activiteit, gelet op de aard en omvang daarvan, gelijk te stellen is met andere, wel genoemde activiteiten die binnen categorie 1 en 2 vallen. De in dit verband naar voren gebrachte beroepsgronden slagen.
9. Partijen twisten voorts over de uitleg van het begrip “Persoonlijke dienstverlening” en de vraag of een dierenartspraktijk hier onder valt. De rechtbank is hierover van oordeel dat het feit dat het bij een dierenartspraktijk om behandeling van dieren gaat, niet betekent dat deze dienstverlening niet “persoonlijk” is. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de dienstverlening bij een dergelijk bedrijf gericht is op de eigenaren van de dieren en niet op de dieren zelf. De eigenaren komen immers met hun (huis)dier naar de praktijk en betalen voor een consult of behandeling. Bovendien blijkt uit de bedrijvenlijst dat daarin ook een categorie “Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten” is opgenomen. De stelling van verweerder dat bij persoonlijke dienstverlening gedacht moet worden aan een schoonheidsspecialiste of kapper gaat dan ook niet op. Verder zijn ook bij de door verweerder genoemde voorbeelden van een wasserette of een strijkservice de handelingen van de dienstverlener gericht op iets anders dan personen. Indien dus de redenering van verweerder gevolgd zou moeten worden, zou ook die dienstverlening niet als “persoonlijk” kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is kortom van oordeel dat eiseres terecht heeft betoogd dat een dierenartspraktijk onder de categorie “Persoonlijke dienstverlening n.e.g.” met nummer 9305 kan worden ondergebracht. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10. Op grond van het voorgaande is het beroep van eiseres gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00
Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
L.M.W. Ottenheim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.