uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Helmond, eiser
de Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg-Noord, verweerder
(gemachtigde: mr. A. IJ. Ruiter).
Op 2 november 2011 heeft eiser een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend bij verweerder, waarbij om informatie is gevraagd die verband houdt met een snelheidscontrole die op 17 oktober 2011 heeft plaatsgevonden.
Bij faxbericht van 1 december 2011 heeft eiser verweerder wegens het uitblijven van een beslissing op dit verzoek in gebreke gesteld.
Bij brief van 6 januari 2012 heeft eiser bij de rechtbank Maastricht beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het verzoek. De rechtbank Maastricht heeft het beroep doorgezonden naar deze rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 3 februari 2012 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Bij faxbericht van 2 november 2011 heeft eiser op grond van de Wob aan verweerder gevraagd informatie te verstrekken over een op 17 oktober 2011 gehouden snelheidscontrole op de N271 Gennep richting Nijmegen ter hoogte van ongeveer hectometerpaal 125.
2. Bij brief van 28 november 2011 heeft verweerder gereageerd op diverse door eiser verzonden brieven, waaronder het verzoek van 2 november 2011. In die brief schrijft verweerder dat het verzoek van 2 november 2011 hem bevreemdt, omdat hij al bij brief van 6 september 2011 heeft geantwoord op het Wob-verzoek van 2 november 2011.
3. Vervolgens heeft eiser bij faxbericht van 1 december 2011 verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn Wob verzoek van 2 november 2011. Toen ook na die ingebrekestelling een beslissing op het verzoek uitbleef, heeft eiser het voorliggende beroep ingesteld.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder hangende beroep, namelijk bij brief van 3 februari 2012, op het Wob-verzoek heeft beslist. Dit betekent dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Aangezien verweerder het verzoek heeft afgewezen en dus niet tegemoet is gekomen en eiser zowel schriftelijk als ter zitting heeft aangegeven de juistheid van het besluit te bestrijden en nog steeds belang te hebben bij de gevraagde informatie, merkt de rechtbank het beroep aan als mede te zijn gericht tegen het reële besluit van 3 februari 2012.
6. In dit besluit heeft verweerder primair gesteld dat hij al op 6 september 2011 op het verzoek heeft beslist. De rechtbank volgt die redenering niet. Reeds omdat het verzoek van 2 november 2011 dateert, kan verweerder niet onder verwijzing naar een besluit van veel eerdere datum stellen dat al op het desbetreffende verzoek is beslist.
7. In het besluit van 3 februari 2012 heeft verweerder voorts (subsidiair) gesteld dat sprake is van een zogenoemde herhaalde aanvraag, namelijk een herhaling van de aanvraag van 22 augustus 2011, waarop bij besluit van 6 september 2011 beslist. De rechtbank is hierover van oordeel dat geen sprake is van een herhaald verzoek. Het verzoek van 2 november 2011 betreft namelijk een verzoek om andere informatie dan de informatie die bij het eerdere Wob verzoek van 22 augustus 2011 is gevraagd. Op 2 november 2011 heeft eiser immers informatie gevraagd over de gebruikte controle apparatuur, het aantal gemeten voertuigen, het aantal overtreders en de maximaal gemeten snelheid bij een verkeerscontrole op 17 oktober 2011 op de N271 Gennep richting Nijmegen ter hoogte van ongeveer hectometerpaal 125. Het eerdere verzoek van 22 augustus 2011 had betrekking geplande verkeerscontroles tot 1 maart 2012 in de regio van de politie Limburg-Noord. De verzoeken zijn niet aan elkaar gelijk, zodat het betoog dat sprake zou zijn van een herhaalde aanvraag niet opgaat. Het beroep tegen het besluit van 3 februari 2012 is dan ook gegrond. De rechtbank zal dit besluit herroepen en bepalen dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het verzoek aan eiser bekend maakt. De rechtbank ziet aanleiding om aan het niet voldoen van de uitspraak overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, zevende lid, van de Awb een dwangsom te verbinden van € 100,00 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
8. Op grond van artikel 8:55c van de Awb zal de rechtbank tot slot, nu eiser daarom heeft verzocht, voorts de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3. van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen.
9. Het Wob-verzoek van eiser is op 2 november 2011 per fax door verweerder ontvangen. Nu verweerder de beslistermijn niet heeft verdaagd, behoorde hij op uiterlijk 30 november 2011 een besluit op het verzoek te nemen. De rechtbank volgt verweerder, zoals reeds uit het voorgaande blijkt, niet in zijn standpunt dat al bij brief van 6 september 2011 inhoudelijk op de Wob-verzoek van eiser was besloten en om die reden geen overschrijding van de beslistermijn zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de beslistermijn voor het verzoek ongebruikt heeft laten verstrijken.
10. Eiser heeft verweerder bij fax van 1 december 2011 in gebreke gesteld. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verweerder deze fax niet zou hebben ontvangen. Eiser heeft immers bij het beroepschrift een faxjournaal meegezonden, waaruit blijkt dat de ingebrekestelling is verzonden aan hetzelfde faxnummer waar ook de verzoek aan was verzonden. Uit het faxjournaal blijkt voorts dat het bericht goed is verzonden/ontvangen. De enkele ontkenning van de ontvangst die verweerder daar tegenover heeft gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de ingebrekestelling niet zou zijn verzonden of niet door verweerder zou zijn ontvangen. Ook verwerpt de rechtbank het betoog van verweerder dat de ingebrekestelling als niet verzonden moet worden beschouwd, omdat verweerder bij brief van 25 augustus 2011 aan eiser had medegedeeld dat de fax niet langer werd opengesteld als communicatiemiddel. De rechtbank overweegt daarover dat eiser ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het gebruikte faxnummer staat vermeld op een website van verweerder. Verder blijkt uit de stukken dat eiser na de brief van 25 augustus 2011 nog diverse verzoeken via de fax aan verweerder heeft verstuurd (inclusief het verzoek van 2 november 2011) die steeds door verweerder zijn ontvangen en beantwoord, althans niet door verweerder zijn geweigerd. Kortom, eiser heeft verweerder bij faxbericht van 1 december 2011 op juiste wijze in gebreke gesteld.
11. Verweerder heeft vervolgens niet binnen twee weken na de ingebrekestelling van 1 december 2011 een besluit op het verzoek van eiser genomen. Pas op 3 februari 2012 heeft verweerder (naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep) beslist. Dit betekent dat verweerder aan eiser de maximale dwangsom als bedoeld in artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb verschuldigd is. Deze dwangsom bedraagt 14 keer € 20,00 plus 14 keer € 30,00 plus 14 keer € 40,00, derhalve in totaal € 1.260,00. De rechtbank zal de verbeurde dwangsom op dat bedrag vaststellen.
12. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. De reiskosten dienen te worden vergoed tot een bedrag van € 20,40, zijnde de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse voor een retour Helmond - Roermond. Voor zover verzoeker heeft verzocht om vergoeding van verletkosten voor tweeënhalf uren tegen het maximale uurtarief van € 53,09 oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van verzoeker wegens tijdsverzuim voor het bijwonen van de zitting en de heen en terugreis. Ingevolge artikel 2, onder d, van het Bpb worden verletkosten bepaald op een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 4,54 en € 53,09 per uur bedraagt. De rechtbank acht de door eiser gestelde verletkosten van € 132,73 (tweeënhalf uur à € 53,09 per uur) redelijk, gelet op de duur van de zitting, de duur van de heen en terugreis en het feit dat eiser een eigen bedrijf heeft en zijn uurtarief heeft onderbouwd.
13. Tot slot volgt uit de gegrondverklaring van het beroep dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 aan eiser dient te vergoeden.
De rechtbank:
? verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2012 gegrond;
? herroept het besluit van 3 februari 2012;
? bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het verzoek van 2 november 2011 aan eiser bekend maakt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag die verweerder nalaat aan deze uitspraak te voldoen, met een maximum van € 15.000,00;
? verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk;
? stelt het door verweerder aan dwangsommen verbeurde bedrag vast op € 1.260,00, welk bedrag aan eiser dient te worden betaald;
? veroordeelt verweerder om aan eiser te betalen de door hem gemaakte reiskosten ten bedrage van € 20,40 en zijn verletkosten ter hoogte van € 123,73;
? bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 152,00 aan eiser vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State