uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Tilburg, eiser
(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. K.F. Hofstee),
Bij besluit van 3 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer de studiefinanciering van eiser voor een uitwonende met ingang van 1 september 2011 omgezet in een studiefinanciering voor een thuiswonende.
Bij besluit van 24 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en de uitspraak heeft bepaald op heden.
1. Bij besluit van 30 juli 2011 is aan eiser studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend naar de norm voor een uitwonende. Daarbij is uitgegaan van het door eiser opgegeven adres [adres] te Dinteloord. Bij twee afzonderlijke brieven van 15 oktober 2011, de één gericht aan het adres [adres] te Dinteloord en de ander gericht aan het adres [adres] te Tilburg, heeft verweerder eiser meegedeeld dat is geconstateerd dat het woonadres dat eiser bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) heeft opgegeven, in de maand september 2011 afwijkt van het adres, zoals dat voorkomt in de Gemeentelijke Basis Administratie (hierna: de GBA), te weten het adres in Tilburg. Verweerder heeft voorts meegedeeld dat, indien eiser zijn (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, hij dit alsnog binnen vier weken dient te doen. Mocht het woonadres dat hij aan DUO heeft doorgegeven niet (meer) juist zijn, dan moet dat alsnog binnen vier weken aan DUO worden doorgeven. Tevens is meegedeeld dat, indien eiser het onjuiste adres niet binnen vier weken wijzigt, zijn studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende vanaf september 2011 in een studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende wordt omgezet. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit onder meer de studiefinanciering van eiser met ingang van 1 september 2011 verlaagd naar een studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende, nu was gebleken dat de adressen niet binnen de gestelde termijn met elkaar in overeenstemming waren gebracht. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de Wsf 2000 op 9 december 2011 is gewijzigd. In de nieuwe definitie van uitwonende wordt nog slechts uitgegaan van het in de GBA geregistreerde adres van de studerende. Op 1 september 2011 stond eiser in de GBA ingeschreven op het adres [adres] te Tilburg, waar hij ook daadwerkelijk woonde. Ten tijde van de beslissing op bezwaar gold de administratieve controle, waarbij het GBA-adres en het door de studerende opgegeven adres werden vergeleken, niet meer. Eiser is dan ook van mening dat verweerder het primaire besluit had moeten herroepen.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals dat gold tot 10 december 2011, bepaalt dat, indien bij controle door de Minister blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de GBA staat ingeschreven, de Minister dit aan hem bekend maakt en hem in de gelegenheid stelt de afwijking te herstellen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen vier weken na de bekendmaking herstelt, de aan hem toegekende beurs wordt omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
Ingevolge het derde lid van bovengenoemd artikel wordt, indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van vier weken alsnog herstelt, met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals dat geldt vanaf 10 december 2011 komt een studerende in aanmerking voor het normbedrag voor een uitwonende studerende indien de studerende voldoet aan de verplichtingen (a) dat de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en (b) het woonadres van de studerende niet het adres is waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
5. Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit is artikel 1.5 van de Wsf 2000 gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij zijn heroverweging in bezwaar niettemin terecht heeft getoetst aan artikel 1.5 van de Wsf 2000 zoals dat gold tot 10 december 2011. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt in bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Deze heroverweging moet in beginsel geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging. Op deze hoofdregel dat door het bestuursorgaan ex nunc moet worden besloten, bestaat een aantal uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen betreft besluiten met een reparatoir karakter. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2005 (LJN: AU7521), van oordeel dat het primaire besluit, dat zijn grondslag vindt in het tot 10 december 2011 geldende artikel 1.5 van de Wsf 2000, een reparatoir karakter heeft, nu het primaire besluit tot gevolg heeft dat studiefinanciering aan eiser wordt verstrekt naar de norm voor een thuiswonende studerende omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende. Het reparatoire karakter van het primaire besluit heeft dus tot gevolg dat verweerder bij de heroverweging in bezwaar dient te toetsen of ex tunc, dus ten tijde van het nemen van het primaire besluit, goede en voldoende redenen aanwezig waren voor het omzetten van eisers studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende, in een studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende.
7. Niet in geschil is dat op 1 september 2011 het in de GBA geregistreerde adres van eiser afweek van het bij verweerder bekende woonadres. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser dit verzuim niet binnen de in het primaire besluit vermelde termijn van 4 weken heeft hersteld. Eiser heeft in bezwaar weliswaar gesteld dat hij de wijziging wel binnen 4 weken heeft doorgegeven, maar eiser heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. De rechtbank acht deze stelling dan ook niet aannemelijk. Uit de dossierstukken blijkt verder dat eiser op 4 december 2011, en dus na het nemen van het primaire besluit, het bij verweerder bekende woonadres in overeenstemming heeft gebracht met het GBA-adres, en dat verweerder vanaf 1 januari 2012 aan eiser opnieuw studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende heeft toegekend. Nu vast staat dat op 1 september 2011 het in de GBA geregistreerde adres niet in overeenstemming was met het bij verweerder bekende woonadres en eiser dit verzuim niet binnen de in het primaire besluit vermelde termijn van 4 weken heeft hersteld, terwijl niet is gebleken dat eiser van dit verzuim geen verwijt kan worden gemaakt, was verweerder ingevolge artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde tot 10 december 2011, gehouden de studiefinanciering van eiser naar de norm voor een uitwonende per 1 september 2011 om te zetten naar de norm voor een thuiswonende.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet kan slagen zodat dit beroep ongegrond zal worden verklaard.
9. De rechtbank acht geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met dit beroep gemaakte kosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.
w.g. mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.