zaaknummer: AWB 12 / 705 en AWB 12 / 828
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2012 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eisers], te Oostrum, eisers,
(gemachtigde: mr. P.A. van Enckevort),
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder
Bij besluit van 21 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eisers toegekende recht op schuldhulpverlening op grond van de Verordening schuldhulpverlening gemeente Venray 2007 beëindigd.
Bij besluit van 24 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2012. Hier zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J.P. Frenk en [naam].
1. Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerders gemachtigde zich onder verwijzing naar een passage uit de Memorie van Toelichting op artikel 8:84 van de Awb gezien in combinatie met artikel 8:87 van de Awb op het standpunt gesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden geacht omdat er geen sprake is van nova ten opzichte van de uitspraak van 20 maart 2012 waarbij een eerder verzoek om voorlopige voorziening in de bezwaarfase is afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerders gemachtigde geciteerde passage geen betrekking heeft op de onderhavige situatie nu er door verweerder een besluit op bezwaar is genomen zodat er niet gesproken kan worden van een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van hetzelfde besluit en voorts de bedoelde passage betrekking heeft op een eerder getroffen (en niet zoals in casu afgewezen) voorlopige voorziening. Het namens eisers ingediende verzoek is dan ook ontvankelijk te achten.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft verweerder eisers in aanmerking gebracht voor schuldhulpverlening en financieel beheer. In dit besluit zijn de verplichtingen en voorwaarden vermeld die daarbij ingevolge de Verordening schuldhulpverlening gemeente Venray 2007 (de Verordening) voor eisers gelden. Hierbij zijn eisers er onder meer op gewezen dat volledig inzicht in de uitgaven en inkomsten dient te worden gegeven en dat het maken van nieuwe schulden tot beëindiging van de schuldhulpverlening zal leiden. In het besluit is aangegeven dat onderzocht zal worden welke vorm van schuldhulpverlening in de situatie van eisers het meest geschikt is.
4. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder beslist dat schuldhulpverlening in de vorm van budgetbeheer voor eisers wordt toegewezen. Dit betekent dat het volledige beheer van eisers inkomsten en uitgaven door middel van een budgetbeheerrekening door de afdeling Maatschappelijke Diensten wordt verzorgd. Op grond van dat besluit en de Verordening zijn eisers onder meer verplicht alle inkomsten over te maken op de budgetbeheerrekening, akkoord te gaan met het wekelijks verstrekken van huishoudgeld, waaruit de dagelijkse uitgaven voor levensonderhoud moeten worden voldaan en ermee akkoord te gaan dat verweerder beslist over betalingen uit het budget met betrekking tot vaste lasten, schulden en huishoudgeld en dat bij onvoldoende saldo geen betalingen zullen worden verricht. Tevens is herhaald dat geen nieuwe schulden mogen worden gemaakt, omdat dat tot beëindiging van de schuldhulpverlening zal leiden.
5. Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder beslist dat eisers tevens recht hebben op schuldhulpverlening in de vorm van schuldbemiddeling. Het door verweerder gedane voorstel om 4,99 % (uiteindelijk: 5,08 %) van de schulden (in totaal ca. € 120.000,00) te betalen tegen finale kwijting is door de schuldeisers aanvaard en op basis daarvan dienen eisers een bedrag van € 150,33 per maand af te lossen. De ingangsdatum van de schuldregeling is gesteld op november 2009 en de einddatum is november 2012. Verder is in dat besluit opnieuw gewezen op alle voorwaarden en verplichtingen die op eisers krachtens de Verordening rusten.
6. In juni 2010 heeft verweerder geconstateerd dat eiser na de totstandkoming van de schuldregeling een lening bij de heer [naam] had afgesloten ter hoogte van
€ 3.250,00. Verweerder heeft daarop geregeld dat die lening naast de schuldregeling wordt afgelost door een bedrag van € 50,00 per maand te voldoen aan [naam]. Eisers hebben daarover een waarschuwings-laatste kansbrief ontvangen.
7. Bij een hercontrole is geconcludeerd dat eisers een nieuwe schuld, bij Ziggo in verband met een abonnement op Eredivisie live en hoge telefoonkosten, hadden gemaakt, waarvan geen mededeling is gedaan. Verder is geconcludeerd dat er geen mededeling van is gedaan dat er door de fiscus verrekeningen plaatsvinden in verband met te veel ontvangen huur- en zorgtoeslag. Voor deze schulden is uiteindelijk een regeling getroffen en omdat de schuldregeling al bijna 2 jaar liep, is een allerlaatste mogelijkheid geboden om het schuldhulpregelingstraject positief af te ronden. Daarom is in juni 2011 de voorwaarde gesteld dat een bewindvoerder in het kader van beschermingsbewind wordt aangesteld. In december 2011 zijn eisers daarmee akkoord gegaan en hebben zij de beheerovereenkomst gesloten.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder het toegekende recht op schuldhulpverlening op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening beëindigd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben voldaan aan de verplichtingen zoals die in het besluit van 25 februari 2009 aan hen zijn opgelegd. Verweerder heeft voorgesteld dat ondanks de diverse waarschuwingsbrieven naast de bekende schulden door eisers in verband met de huur van een auto een schuld bij [bedrijf] is gemaakt. Door deurwaarderskosten is die schuld van € 764,72 opgelopen tot € 1.745,71. Verder hebben eisers niet voldaan aan hun informatieverplichting omdat zij niet hebben gemeld dat er op 23 maart 2011 verzekeringsgeld ad € 2.750,00 op hun rekening is gestort.
9. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Daarbij is onder meer overwogen dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, waarbij in aanmerking is genomen dat de voor eisers geldende verplichtingen duidelijk kenbaar zijn gemaakt en zij bij herhaling deze verplichtingen hebben geschonden. Het bestreden besluit is deels gebaseerd op het ontstaan van een nieuwe schuld, te weten de kosten van autohuur verhoogd met de incassokosten, door het storneren van het eerder betaalde bedrag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het op eigen naam huren van een auto ten behoeve van een kennis en het vervolgens storneren van het betaalde factuurbedrag op basis van een afspraak met die kennis een handeling is waaruit onvoldoende besef van verantwoordelijkheid blijkt. Met betrekking tot het ontvangen bedrag van € 2.750,00 aan verzekeringsgelden overweegt de commissie dat begrijpelijk is dat eisers dit bedrag hebben gebruikt voor de reparatie van hun vloer na een lekkage, maar dat eisers verweten kan worden dat zij de ontvangst van dit bedrag niet hebben gemeld aan verweerder. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een omstandigheid die eraan in de weg stond om verweerder te informeren over de ontvangst van dit bedrag. Voorts wordt verwezen naar eerdere incidenten, te weten het afsluiten van een lening bij de heer [naam] in juni 2010 en het ontstaan van een schuld bij Ziggo. Hoewel verweerder zich daarbij coulant heeft opgesteld is eisers toen duidelijk aangegeven dat zulke incidenten niet meer mochten voorkomen.
10. Tegen dit besluit hebben eiser beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
11. Eisers bestrijden dat zij verwijtbaar gehandeld hebben ten aanzien van het ontstaan van nieuwe schulden alsmede ten aanzien van de eerdere incidenten. Voorts hebben zij verwezen naar de psychische toestand van eiser. Reeds geruime tijd en in ieder geval gedurende het schuldhulpverleningstraject, heeft hij last van ernstige psychische klachten en depressies. Hiervoor staat hij onder intensieve behandeling van een tweetal psychiaters van de GGZ, aldus eisers. Zij wijzen er voorts op dat het ontstaan van een nieuwe schuld aanleiding is geweest om een bewindvoerder aan te stellen teneinde dit voor de toekomst te voorkomen. Nog voordat de bewindvoering is ingegaan, wordt de schuldhulpverlening echter op basis van een in maart 2011 ontstane schuld beëindigd, hetgeen zeer ernstige consequenties voor eisers heeft die nog maar één jaar schuldhulpverlening voor de boeg hadden. Eisers betogen daarom dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de schuldhulpverlening in dit stadium moet worden beëindigd terwijl de bewindvoering nog niet is geëffectueerd.
12. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 9 en artikel 14 van de Verordening.
In artikel 9, tweede lid, is bepaald dat er door toedoen van de schuldenaar geen nieuwe schulden mogen ontstaan. In het vierde lid is bepaald dat indien gedurende de periode van schuldbemiddeling niet meer wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde de schuldhulpverlening wordt beëindigd. In artikel 14 zijn de voorwaarden voor budgetbeheer opgesomd en is bepaald dat de schuldhulpverlening wordt beëindigd indien gedurende de periode van budgetbeheer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder eisers door middel van de besluiten van 25 februari 2009, 20 mei 2009 en 8 december 2009 op de hoogte heeft gebracht van de voor hen op grond van die besluiten en de Verordening geldende voorwaarden en verplichtingen. Eisers hebben bovendien op 4 juni 2009 een verklaring ondertekend waarin zij onder meer akkoord gaan met de hierin vermelde voorwaarden dat zij geen nieuwe schulden mogen maken en volledige opgave moeten doen van (wijzigingen in) inkomsten, vermogen en lastenen. Eisers hebben overigens niet betwist dat zij van hun verplichtingen op de hoogte waren. Evenmin hebben zij betwist dat zij de opgelegde verplichtingen hebben overtreden. Zij hebben betoogd dat eiser om medische redenen daarvan geen of minder verwijt kan worden gemaakt en dat de gevolgen dermate groot zijn dat beëindiging in strijd komt met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
14. Met betrekking tot de (verminderde) verwijtbaarheid aan de kant van eisers heeft verweerder er terecht op gewezen dat de voorhanden medische informatie onvoldoende steun biedt voor het oordeel dat eiser de gevolgen van zijn handelingen niet kon overzien. Voorts moet worden onderkend dat ook eiseres verantwoordelijk was voor nakoming van de verplichtingen.
15. Verweerder heeft aangevoerd dat er in de Verordening bewust voor is gekozen om bij niet voldoen aan de verplichtingen die aan schuldhulpverlening zijn verbonden, de toegekende vorm(en) van schuldhulpverlening te beëindigen en dat daarvoor bij herhaling is gewaarschuwd. Verweerder heeft er bij de behandeling ter zitting nogmaals op gewezen dat eisers er bij het treffen van de regeling met [naam] op zijn gewezen dat het maken van een nieuwe schuld direct tot beëindiging van de schuldhulpverlening zou leiden. Verder heeft verweerder gewezen op het belang bij het handhaven van de opgelegde voorwaarden dat is gelegen in het behouden van het lidmaatschap van het NVVK. Het naleven van de verplichtingen verbonden aan het lidmaatschap, welke sporen met de voor eisers op grond van de Verordening geldende voorwaarden, is niet alleen van belang voor eisers maar voor alle klanten die geholpen worden met schuldhulpverlening. Doordat schuldeisers weten dat door leden van de NVVK op een reële en deskundige wijze schuldhulpverlening plaatsvindt nemen zij een betalingsvoorstel serieus.
16. De rechter is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers bij herhaling de voor hen geldende verplichtingen hebben overtreden zodat voldaan is aan de voorwaarden om de schuldhulpbemiddeling te beëindigen en dat verweerder eveneens op goede gronden heeft gewezen op het grote belang van naleving van de opgelegde voorwaarden. Vast staat dat eisers van hun kant een groot belang hebben bij voortzetting van de schuldhulpverlening en dat de gevolgen van de beëindiging voor hen ernstig zijn nu daarmee ook de met de schuldeisers getroffen regeling vervalt en voorts hun inspanningen van de voorafgaande twee jaar grotendeels tenietgaan. Daarover merkt de voorzieningenrechter op dat de artikelen 9 en 14 van de Verordening weliswaar dwingend zijn geformuleerd maar dat uit de wijze waarop verweerder die bepalingen ten opzichte van eisers in de praktijk heeft toegepast, blijkt dat daarbij de belangen van eisers zijn meegewogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt dit ook voor de hand, nu niet aannemelijk is dat de Verordening beoogt dat reeds bij een eerste en/of geringe overtreding van een verplichting iedere vorm van schuldhulpverlening wordt beëindigd. Gelet op hetgeen eerder is overwogen, kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechter echter niet gezegd worden dat de wijze waarop verweerder de belangen van eisers heeft meegewogen of het resultaat daarvan, de rechterlijke toetsing niet kunnen doorstaan.
17. Op grond van voorgaande overwegingen dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Dat betekent tevens dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Mitsdien wordt beslist als volgt.
De voorzieningen rechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2012.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.