ECLI:NL:RBROE:2012:BX5370

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116892 KG ZA 12-123
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in een kort geding inzake de voorlopige hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak, die op 22 augustus 2012 door de Rechtbank Roermond werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een vrouw en een man over de voorlopige hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vrouw vorderde dat het kind bij haar zou verblijven, terwijl de man betoogde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in België had. De vrouw had het kind zonder toestemming van de man vanuit België naar Nederland meegenomen, wat leidde tot de vraag of er sprake was van ongeoorloofde achterhouding.

De voorzieningenrechter oordeelde dat hij onbevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. De vrouw had het kind in strijd met het gezagsrecht van de man in Nederland gehouden, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekwam. De vrouw had onvoldoende onderbouwd dat er een ernstig risico bestond voor het kind bij terugkeer naar België. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van zowel de vrouw als de man af, en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de internationale aspecten van het gezagsrecht en de bevoegdheid van rechters in zaken die betrekking hebben op de verblijfplaats van minderjarigen. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Verordening Brussel II-bis, die regels stelt voor de rechtsmacht in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 116892 / KG ZA 12-123
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2012
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.W.M. Mans te Roermond,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.C.J. van Pol te Echt.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Uit de inmiddels beëindigde buitenhuwelijkse relatie tussen de man en de vrouw is geboren de thans nog minderjarige:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001.
2.2. De minderjarige is door de man erkend. De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3. De man heeft de vrouw in België gedagvaard om op 4 september 2012 te verschijnen voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Tongeren, zittinghoudende in kortgeding.
3. Het geschil in conventie
3.1. De vrouw vordert – uitvoerbaar bij voorraad – het volgende:
1. uit te spreken dat het minderjarig kind van partijen, [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, zijn voorlopige hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft, tot het moment waarop in de bodemprocedure is beslist;
2. de man te gebieden tot afgifte van alle persoonlijke bezittingen van de minderjarige, onder begeleiding van een onafhankelijke derde, waaronder in het bijzonder zijn kleding, lijfgoederen, paspoort en Wii;
3. de man te veroordelen om als voorlopige bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de zoon van partijen te betalen EUR 775,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
4. kosten rechtens.
3.2. Door de vrouw is gesteld dat zij de minderjarige op 25 juni 2012, na navraag gedaan te hebben bij de politie te Roermond, vanuit België heeft meegenomen.
Zowel de minderjarige als de vrouw voelen zich niet veilig in de nabijheid van de man. De man heeft de vrouw op 24 juni 2012 bedreigd toen zij de minderjarige wilde ophalen. De minderjarige was hier getuige van en hij is erg geschrokken van de agressie van de man. Binnen de relatie was vaker sprake van agressief gedrag van de man jegens de vrouw. Dat is ook een belangrijke reden voor de beëindiging van de relatie. De man laat zich negatief uit over de vrouw tegenover [de minderjarige]. Dit is belastend voor hem.
Door de advocaat van de vrouw is ter zitting gesteld dat op grond van artikel 3 van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 13 Brussel II-bis de voorzieningenrechter bevoegdheid heeft, omdat ten tijde van het starten van deze procedure het kind al in Nederland verbleef, het kind de Nederlandse nationaliteit heeft, het kind eerder gedurende zeven jaar in Nederland heeft gewoond en de vrouw altijd de zorg voor het kind heeft gehad.
3.3. De man voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De man vordert – voor zover de voorzieningenrechter van deze rechtbank van mening is dat in deze aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen, uitvoerbaar bij voorraad – het volgende:
1. de vrouw te veroordelen om [de minderjarige] binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te (doen) overhandigen aan de man, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 500,= per dag of gedeelte van de dag dat de vrouw weigert om uitvoering aan het vonnis te geven, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te treffen regeling;
2. de vrouw te veroordelen om ervoor zorg te dragen dat [de minderjarige] per 1 september 2012 naar school gaat te België, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 500,= per dag dat de vrouw in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen;
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2. De man stelt dat de Nederlandse rechter in deze geen rechtsmacht toekomt.
De man heeft op 10 juli 2012 aangifte gedaan jegens de vrouw van het feit dat zij [de minderjarige] aan zijn ouderlijk gezag onttrekt. [de minderjarige] is in België schoolgaand en is bij de man woonachtig gebleven na het feitelijk uit elkaar gaan van partijen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de stabiele woon- en leefsituatie die hij had bij de man, zo spoedig mogelijk wordt hersteld, omdat het centrum van zijn belangen in België ligt. De man had de doordeweekse zorg voor [de minderjarige], [de minderjarige] zit in België op school, hij volgt daar therapie en gaat daar naar de buitenschoolse opvang. De man betwist dat de vrouw altijd de zorg had voor [de minderjarige]. Omdat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in België lag en het weghalen van het kind over de grens geen bevoegdheid creëert is de Nederlandse rechter niet bevoegd.
4.3. De vrouw voert verweer.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en reconventie
5.1. De voorzieningenrechter zal eerst de vraag dienen te beantwoorden of hij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen, aangezien deze zaak internationaalrechtelijke aspecten heeft. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
5.2. Op grond van artikel 8 Verordening Brussel II-bis zijn in zaken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid, waaronder mede wordt begrepen de uitoefening van het gezagsrecht, de gerechten bevoegd van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Deze bepaling geldt echter onder voorbehoud van hetgeen in onder meer artikel 10 Verordening Brussel II-bis is bepaald. Daarin is bepaald dat in geval van ongeoorloofde overbrenging de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft verkregen en de gezaghebbende ouder in de overbrenging van het kind heeft berust.
5.3. De voorzieningenrechter zal teneinde te bepalen of deze rechtsmacht heeft om van de vorderingen kennis te nemen, eerst moeten beoordelen of er sprake is van ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind. Van ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren is ingevolge artikel 2 lid 11 Brussel II-bis sprake als dit gebeurt in strijd met het gezagsrecht dat ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst is toegekend overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had en indien dit gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging of het niet doen terugkeren, alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werd uitgeoefend, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden. In het geval beide ouders het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen, is overbrenging door de ene ouder ongeoorloofd, indien door de andere ouder geen toestemming hiertoe is verleend.
5.4. Vaststaat dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen.
Ten tijde van de dagvaarding had de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in België.
Door de vrouw is niet weersproken dat zij de minderjarige op 25 juni 2012, zonder dat de man daarvoor toestemming heeft verleend, vanuit België heeft meegenomen.
De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw het kind in strijd met het gezagsrecht, dat de vader overeenkomstig het Belgische recht heeft (als recht van de lidstaat waar het kind vóór zijn overbrenging zijn gewone verblijfplaats had), in Nederland heeft gehouden, zodat er sprake is van ongeoorloofde achterhouding van het kind in Nederland.
Gelet hierop komt aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe. Dit zou slechts anders zijn indien het treffen van beschermingsmaatregelen aan de orde was. Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake, nog daargelaten dat door de vrouw onvoldoende is onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
De voorzieningenrechter acht zich dus onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in conventie en reconventie en zal beslissen als hierna is vermeld.
5.5. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie en reconventie
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Oelmeijer en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.?