uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Weert, eiser,
(gemachtigde: P.H. van Deuren)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: W.J.M.H. Lagerwaard).
Bij besluit van 26 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de uitkering die eiser ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, over 2010 opnieuw vastgesteld naar aanleiding van eisers inkomsten uit arbeid.
Bij besluit van 18 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Hier is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser is arbeidsongeschikt naar een mate van 55 tot 65%. In verband hiermee heeft eiser een loongerelateerde uitkering in verband met de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend gekregen. Bij besluit van 10 februari 2010 heeft verweerder deze loongerelateerde uitkering met ingang van 1 mei 2010 omgezet in een zogeheten WGA vervolguitkeringuitkering. Bij brief van 18 maart 2010 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij vanaf 19 februari 2010 een eigen bedrijf is gestart. Op
21 april 2010 heeft eiser desgevraagd bericht dat de toekomstige winst uit onderneming naar verwachting ongeveer € 600,-- per maand zal bedragen. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 28 mei 2010 aan eiser met ingang van 1 juni 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Via een wijzigingsformulier heeft verweerder op
2 november 2010 van eiser het bericht ontvangen dat hij met ingang van 25 oktober 2010 in loondienst is gaan werken voor 20 uur per week. Nadien heeft eiser doorgegeven dat hij met ingang van 2 december 2010 15 uur per week als zelfstandige werkt en dat het inkomen per jaar ongeveer € 8.000,-- bedraagt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de inkomsten van eiser over 2010 beoordeeld ten aanzien van zijn WIA-uitkering. Verweerder heeft op basis van die inkomsten vastgesteld dat eisers uitkering over de periode van 1 januari 2010 tot en met
31 december 2010 vanwege zijn verdiensten als zelfstandige naast de uitkering te hoog is geweest, en dat het bruto terug te vorderen bedrag over 2010 € 2.175,26 bedraagt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat, gelet op de door eiser overgelegde stukken, het inkomen over 2010 ad € 2.648,-- correct is herleid tot een inkomen van € 244,-- per kalendermaand.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de berekening uit had moeten gaan van de werkelijke inkomsten per maand en niet van een gelijkmatige verdeling van de winst over de maanden dat hij als zelfstandige werkzaam is geweest. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 6, zevende lid, van het Inkomensbesluit Wet WIA (hierna: Inkomensbesluit).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de maanden februari 2010 tot en met december 2010 werkzaamheden als zelfstandig ondernemer heeft verricht en daarmee een positief resultaat van € 2.648,-- heeft behaald. Verweerder heeft dit bedrag in het kader van de herberekening van eisers uitkering over 2010 verdeeld over 11 maanden, wat neerkomt op € 244,-- per maand. Verweerder heeft in het bestreden besluit hieraan onder meer artikel 61 van de Wet WIA en artikel 6 van het Inkomensbesluit ten grondslag gelegd.
7. Ter zake van het toepasselijke recht overweegt de rechtbank - ambtshalve - dat het Inkomensbesluit per 1 maart 2012, en daarmee ten tijde van het bestreden besluit, is komen te vervallen en is vervangen door het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Staatsblad 2012, 79). Nu de besluitvorming van verweerder ziet op de materiële aanspraken van eiser op een WIA-uitkering over het jaar 2010, heeft verweerder in het kader van de heroverweging terecht het bestreden besluit gegrond op onder meer het Inkomensbesluit.
8. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA is de loongerelateerde WGA-uitkering per kalendermaand onder meer afhankelijk van het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen. Ingevolge het derde lid wordt onder inkomen als bedoeld in het eerste lid verstaan het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven. Ingevolge het negende lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft. Ter uitvoering daarvan is het Inkomensbesluit vastgesteld.
9. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Inkomensbesluit is het inkomen uit arbeid uit het bedrijfs- en beroepsleven het tot een bedrag per kalendermaand herleide inkomen. Ingevolge het derde lid kan bij de toepassing van het eerste lid op basis van een geschat inkomen een gemiddeld genoten inkomen per kalendermaand worden bepaald, waarna per periode van ten hoogste twaalf kalendermaanden een herberekening plaatsvindt. Blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 6 van het Inkomensbesluit wordt het hierdoor mogelijk om schommelingen in het inkomen dat in mindering moet worden gebracht op de uitkering te voorkomen. Met deze formulering wordt eveneens geregeld dat het inkomen van winstgenieters (winst wordt immers op jaarbasis bepaald), kan worden herleid tot een geschat inkomen per kalendermaand (Staatsblad 2005, 618, p. 12).
10. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd meegedeeld dat verweerder voor de berekening van het inkomen per maand bij zelfstandig ondernemers om uitvoeringstechnische redenen een vaste gedragslijn hanteert. Daarbij wordt met behulp van de van de belastingdienst verkregen inkomstengegevens het totaal van het over een jaar door een zelfstandige verkregen inkomen, gemiddeld over het aantal maanden waarin dat inkomen is verworven. Verweerder hanteert deze methode omdat het inkomen van zelfstandigen, in tegenstelling tot inkomsten uit loondienst, fluctueert waardoor het voor verweerder uitvoeringstechnisch niet haalbaar is bij elke zelfstandig ondernemer, nadat van de belastingdienst jaarcijfers zijn ontvangen, over elke maand van de betreffende periode aan de hand van die cijfers te herleiden wat in die periode het daadwerkelijke inkomen per maand is geweest om vervolgens aan de hand daarvan de hoogte van de uitkering per maand opnieuw te berekenen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op artikel 6, derde lid, van het Inkomensbesluit en de Nota van Toelichting, deze gedragslijn niet in strijd is met de wet en de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. Verweerder heeft dan ook, conform zijn vaste gedragslijn, het jaarbedrag van € 2.648,-- terecht gemiddeld over de periode van februari 2010 tot en met december 2010, zijnde de maanden waarover eiser dit bedrag heeft verworven.
11. De rechtbank is niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard op grond waarvan verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 6, zevende lid, van het Inkomensbesluit, artikel 6 van het Inkomensbesluit buiten toepassing te laten. De gestelde omstandigheid dat de wijze van berekening door verweerder voor eiser ongunstig uitpakt, kan, nog daargelaten dat eiser dit niet aan de hand van een berekening heeft aangetoond, niet als zodanig worden aangemerkt. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van zijn vaste gedragslijn had moeten afwijken.
12. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond zal verklaren.
13. Van omstandigheden op grond waarvan een der partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2012.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 september 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.