ECLI:NL:RBROE:2012:BY3365

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1280
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij afwijzing bijstandsuitkering op grond van onvoldoende inspanningen om werk te vinden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 15 november 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag was afgewezen door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, omdat verzoeker niet zou hebben voldaan aan de inspanningsverplichting om werk te vinden gedurende de zoektermijn van vier weken. Verzoeker heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2012 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de informatie die het UWV aan verzoeker had verstrekt met betrekking tot zijn verplichtingen. De rechter oordeelde dat het van groot belang is dat het UWV verzoeker tijdig en deugdelijk informeert over zijn verplichtingen, voordat hij kan worden aangesproken op zijn inspanningen. De rechter concludeerde dat verweerder had nagelaten om te onderzoeken of het UWV verzoeker adequaat had geïnformeerd.

De rechter heeft verder overwogen dat, hoewel verzoeker niet onwillig was om werk te vinden, er onduidelijkheid bestond over de mate van inspanningen die hij had verricht. De rechter was voorlopig van oordeel dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen en dat de afwijzingsgrond niet correct was toegepast. Daarom heeft de rechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om met terugwerkende kracht voorschotten te verstrekken aan verzoeker.

Daarnaast heeft de rechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 874,- zijn begroot. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 1280 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers], te Venlo, verzoekers
(gemachtigde: mr. N. Birrou)
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. Meurkens)
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van verzoekers voor uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Meurkens.
Het onderzoek is in overleg met de gemachtigde van verweerder geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om aan verweerder aanvullende gegevens te verstrekken over zijn sollicitatieactiviteiten en voor overleg. Partijen zijn niet tot een vergelijk gekomen en hebben de rechtbank nadien verzocht om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft Mr. Birrou aangegeven dat het verzoek, voor zover dit betreft [verzoeker 1], wordt ingetrokken.
2. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, omdat verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat verzoeker een spoedeisend belang bij zijn verzoek heeft.
4. Op 12 juli 2012 heeft verzoeker bij verweerders gemeente een aanvraag voor bijstandsuitkering ingevolge de WWB ingediend.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In het besluit zijn drie afwijzingsgronden opgenomen, te weten:
1. Verzoeker heeft volgens verweerder niet voldaan aan de zoektermijn. Verweerder stelt dat verzoeker wel een aantal sollicitaties heeft ingeleverd, maar dat deze als onvoldoende worden beoordeeld.
2. Verzoeker beschikt volgens verweerder niet over een verblijfsdocument zodat verweerder niet kan vaststellen of er recht bestaat op een uitkering.
3. Verzoeker verblijft volgens verweerder niet op het adres waar hij is ingeschreven.
6. Verzoeker is het hiermee niet eens. Verzoeker stelt in bezwaar dat hij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, maar dat dit document op 24 juni 2012 bij een roofoverval in zijn huis is gestolen. Verzoeker heeft verder gesteld dat hij na de overval vanwege de impact daarvan drie dagen elders heeft verbleven. Daaraan heeft verweerder ten onrechte de conclusie verbonden dat zijn hoofdverblijf niet is vast te stellen. Verzoeker heeft zijn hoofdverblijf op het adres waar hij in de Gemeentelijke Basisadministratie is ingeschreven, op welk adres hij drie dagen na de overval weer is teruggekeerd. Met betrekking tot de zoektermijn heeft verzoeker gesteld dat hij diverse bedrijven in de autobranche heeft bezocht en gebeld om te vragen of hij daar kon werken. Verzoeker beschikte over een lijst waarop de contactpersonen en hun telefoonnummers waren vermeld van al deze bedrijven, maar ook deze lijst is gestolen bij de overval. Deze lijst bevond zich samen met een aantal visitekaartjes in de tas waarin zich ook zijn portemonnee bevond. Verzoeker is bereid om te achterhalen welke bedrijven hij heeft benaderd, maar kan zich niet precies meer herinneren welke dat zijn geweest en wanneer en met wie hij contact heeft gehad. Verzoeker is van mening dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en is onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn bezwaar heeft verzoeker de aangifte en een kopie van het proces-verbaal van de aangifte van de overval overgelegd.
7. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn verblijfsvergunning getoond. Naar aanleiding hiervan en een beschrijving van verzoeker van de overval en de redenen om drie dagen elders te verblijven, heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat verweerder niet langer de afwijzingsgronden 2. en 3. handhaaft.
8. In geschil is of verweerder de aanvraag om toekenning van algemene bijstand heeft mogen afwijzen omdat verzoeker tijdens de zoektermijn onvoldoende inspanningen heeft verricht om werk te vinden.
9. In artikel 9, eerste lid onder a, van de WWB is voor de belanghebbende de verplichting opgenomen om vanaf de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid van de WWB naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
10. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder d, van de WWB heeft geen recht op bijstand de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar en uit wiens gedragingen en houding ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB niet wil nakomen.
11. Artikel 44, tweede lid onder a, van de WWB bepaalt dat een belanghebbende zich heeft gemeld als zijn gegevens bij het UWV zijn geregistreerd en indien artikel 41, vierde lid, van toepassing is indien de belanghebbende door het UWV op de hoogte is gesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 9 eerste lid onder a, en van de inhoud van artikel 41.
12. In artikel 44, vierde lid van de WWB is bepaald dat het college, indien artikel 41, vierde lid van toepassing is, bij de vaststelling van het recht op bijstand rekening houdt met de houding en gedragingen van meerderjarige personen, die ten tijde van de aanvraag jonger zijn dan 27 jaar, gedurende de vier weken na de melding bedoeld in artikel 44.
13. Ingevolge artikel 41, vierde lid, onder b van de WWB wordt een aanvraag van algemene bijstand die ziet op een alleenstaande jonger dan 27 jaar niet eerder ingediend dan vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en wordt die aanvraag niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.
14. Uit de wetsgeschiedenis bij de wet tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (TK 2010-2011, 32 815) blijkt dat de wetgever de nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de jongere. Die verantwoordelijkheid is in de wet verankerd onder meer doordat de jongere, die zich bij het UWV meldt met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht wordt eerst zelf vier weken naar werk te zoeken, alvorens een aanspraak op een uitkering kan ontstaan. Na vier weken kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als dat niet het geval is heeft dat consequenties voor de uitkering. Indien hij niets heeft gedaan om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en hij desgevraagd aangeeft dat ook niet van plan te zijn, dan wordt de aanvraag afgewezen op grond van de uitsluitingsgrond. Indien de jongere niet of onvoldoende pogingen heeft ondernomen om werk te krijgen, dan wordt een maatregel opgelegd overeenkomstig de afstemmingsverordening.
15. De rechter stelt vast dat verzoeker zich op 15 juni 2012 heeft gemeld bij het UWV. Dit blijkt uit het aanvraagformulier bijstandsuitkering waarop deze datum als meldingsdatum is vermeld. Op 9 juli 2012 heeft de werkcoach verzoeker proberen te bereiken om een telefonisch startgesprek te houden. Nadat de werkcoach vervolgens een
e-mailbericht had gestuurd heeft verzoeker op 11 juli 2012 telefonisch contact met haar gehad. Van dit telefoongesprek is een kort verslag gemaakt in het logboek dat de werkcoach heeft opgesteld. Daarin is het volgende vermeld: “Aangegeven dat hij moet kunnen aantonen dat hij alles op alles heeft gezet om werk te vinden en als er andere omstandigheden zijn, hij dan daarvan stukken moet overleggen.” Tijdens de zitting heeft verzoeker bevestigd dat zijn werkcoach hem tijdens het telefoongesprek heeft gewezen op de sollicitatieverplichting gedurende een periode van 4 weken. Bij brief van 12 juli 2012 heeft verweerder aan verzoeker gemeld dat zijn aanvraag in behandeling is genomen en dat de termijn om te beslissen 8 weken bedraagt na de ontvangstdatum.
16. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting meegedeeld dat zij niet weet of en zo ja hoe het UWV verzoeker ten tijde van de melding op 15 juni 2012 heeft gewezen op de verplichting om werk te zoeken en te aanvaarden en op de sinds 1 januari 2012 in de wet opgenomen zoektermijn. Hierover zijn ook geen gegevens opgenomen in SONAR, zijnde het registratiesysteem waartoe medewerkers van verweerder en het UWV toegang hebben. Volgens de gemachtigde van verweerder is verzoeker in ieder geval op 9 juli 2012 op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen door de werkcoach zodat hij wist wat er van hem verwacht werd. Verzoeker stelt dat het UWV hem ten tijde van de melding niet schriftelijk of mondeling op de hoogte heeft gesteld. Met betrekking tot de sollicitatieactiviteiten stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker met 4 à 5 sollicitaties onvoldoende inspanningen heeft verricht zodat geen recht bestaat op bijstand.
17. Bij gebreke van voldoende informatie daarover kan de rechter niet vaststellen of voldaan is aan het bepaalde in artikel 44, tweede lid, onder a, van de WWB. Uit dit voorschrift blijkt dat er eerst sprake kan zijn van een melding indien het UWV de belanghebbende heeft gewezen op zijn verplichting om gedurende een zoektermijn van 4 weken arbeid te zoeken. De rechter stelt vast dat de wetgever een groot belang hecht aan de eigen verantwoordelijkheid van de jongere om arbeid te krijgen alvorens deze een bijstandsuitkering kan aanvragen, maar dat de jongere eerst op die verantwoordelijkheid kan worden afgerekend als het UWV hem ten tijde van de melding wijst op zijn verplichtingen en de gevolgen van niet-nakoming daarvan. Gelet op de ingrijpende gevolgen voor eiser was verweerder gehouden om te onderzoeken of het UWV verzoeker deugdelijk en tijdig heeft geïnformeerd. Verweerder heeft dat evenwel nagelaten.
18. In het geval vast zou komen te staan dat het UWV verzoeker tijdig en deugdelijk heeft gewezen op zijn verplichting, rijst de vervolgvraag of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen. De rechter overweegt hierover als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker niet onwillig is geweest om inspanningen te verrichten om werk te vinden, maar zij twisten over de vraag of verzoeker in voldoende mate inspanningen heeft verricht. De rechter is het voorlopig oordeel toegedaan dat verweerder door het recht op bijstand af te wijzen ten onrechte de uitsluitingsgrond uit artikel 9, eerste lid onder a, in samenhang met artikel 44, tweede lid van de WWB heeft gehanteerd nu deze van toepassing is ten aanzien van de jongere uit wiens gedragingen en houding ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB niet wil nakomen. Verweerder had evenwel de mate van verwijtbaarheid moeten onderzoeken en aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de afstemmingsverordening om te bezien of er aanleiding bestond om aan verzoeker een maatregel op te leggen.
19. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden toegewezen in de vorm van een opdracht om voorschotten te verstrekken vanaf 1 augustus 2012 omdat het besluit van 27 juli 2012 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat het belang van verzoeker bij het verkrijgen van inkomen en een voorschot een eventueel toe te kennen uitkering zwaarder weegt dan de belangen van verweerder in dezen. Dat verweerder in het besluit op bezwaar de gebreken wellicht kan herstellen is in dit geval derhalve geen reden om van het treffen van een voorlopige voorziening af te zien.
20. De rechter zal verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting, per punt € 437,00). Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is gevraagd op grond van de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 42,00 aan hem te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder met ingang van 1 augustus 2012 aan verzoeker voorschotten dient te verstrekken tot de voor hem geldende bijstandsnorm met aftrek van eventuele inkomsten van verzoeker tot zes weken na de datum van bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in te proceskosten begroot op € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,- aan hem dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.C. Kupers-Leenen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2012.
w.g. J.C. Kupers-Leenen,
griffier w.g. mr. B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.