ECLI:NL:RBROT:1998:AA3674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
APV 97/1167-S3
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van exploitatievergunning voor café in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 juli 1998 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers A en B, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. de Lange, en de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder. De zaak betreft de verlening van een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor de exploitatie van een café. Verweerder had op 12 december 1995 een vergunning verleend, maar na bezwaar van D en andere eigenaren van een appartementencomplex, heeft verweerder deze vergunning herroepen en de exploitatievergunning geweigerd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en eisers hebben hun beroepschrift pas op 14 maart 1997 ingediend, terwijl de termijn op 7 januari 1997 was aangevangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat eisers niet binnen de verwachte termijn van twee weken na kennisgeving van het besluit een pro forma beroepschrift hebben ingediend. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er termen waren om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 juli 1998, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Schriftelijke uitspraak
Reg.nr.: APV 97/1167-S3
Inzake het geding tussen
A en B te C, eisers,
gemachtigde mr R. de Lange, advocaat te Bleiswijk,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Dagtekening uitspraak
13 juli 1998
2. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 6 januari 1997, reg.nr. A.B.961.777/DB/es ABZ 97/7.
3. Feiten welke de rechtbank als vaststaand aanneemt
Bij besluit van 12 december 1995, uitgereikt op 16 januari 1997, heeft verweerder aan eisers een vergunning verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (verder: APV) voor de exploitatie van een café op de begane grond van het pand aan de [ ] te Rotterdam.
Tegen dit besluit is door D, mede namens andere eigenaren van het appartementencomplex [ ] en namens de Vereniging van Eigenaars [ ] (verder: VVE), bij brief van 1 maart 1996 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de Algemene Beroepscommissie, de VVE in haar bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, de bezwaren van de overige appellanten gegrond verklaard, het besluit van 12 december 1995 herroepen en de door eisers gevraagde exploitatievergunning alsnog geweigerd.
Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 14 maart 1997, door de rechtbank ontvangen op 18 maart 1997, beroep ingesteld.
Dit geding is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 3 juli 1998, waar van eisers is verschenen B, bijgestaan door de gemachtigde van eisers.
Namens verweerder is verschenen mr J.W.M. Velthuizen.
4. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van eisers overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Het bestreden besluit is overeenkomstig artikel 7:12, tweede lid, van de Awb door toezending op 6 januari 1997 aan D bekendgemaakt aan degene tot wie dit besluit is gericht.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift is derhalve op 7 januari 1997 aangevangen.
Artikel 6:9, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, en, bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift van eisers tegen het bestreden besluit, verzonden op 6 januari 1997, had de rechtbank ingevolge voornoemde artikelen uiterlijk op 17 februari 1997 dienen te ontvangen, dan wel had uiterlijk op 17 februari 1997 door eisers ter post bezorgd dienen te zijn.
Het beroepschrift is gedateerd 14 maart 1997, bij de rechtbank binnengekomen op 18 maart 1997, en mitsdien niet tijdig ingediend.
Artikel 6:11 van.de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 7:12, derde lid, van de Awb, wordt zo spoedig mogelijk na de bekendmakihg van de beslissing (op bezwaar) hiervan mededeling gedaan aan de belanghebbenden die in bezwaar of bij de voorbereiding van het bestreden besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Tot degenen aan wie mededeling van de bekendmaking van de beslissing moet worden gedaan dienen in ieder geval de aanvragers van een beschikking te worden gerekend.
Verweerder was derhalve gehouden van de bekendmaking van het bestreden besluit op de in artikel 7:12, derde lid, van de Awb voorgeschreven wijze aan eisers mededeling te doen.
Niet in geschil is dat verweerder verzuimd heeft aan eisers, die in bezwaar door verweerder in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, ambtshalve voornoemde mededeling te doen.
Eerst per telefax van 19 februari 1997 heeft verweerder op verzoek van de gemachtigde van eisers mededeling gedaan van de bekendmaking van het bestreden besluit en dit besluit in afschrift aan eisers gemachtigde verstrekt.
Vervolgens is namens eisers bij brief van 14 maart 1997, ter griffie van de rechtbank binnengekomen op 18 maart 1997, beroep ingesteld. Het beroep is derhalve ingesteld ruim drie weken nadat eisers op de hoogte zijn geraakt van het bestreden besluit.
De rechtbank is van oordeel dat van een verschoonbare overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb in het onderhavige geval geen sprake is, aangezien van belanghebbenden die na het verstrijken van de beroepstermijn op de hoogte raken van een besluit, in beginsel verwacht kan worden dat zij binnen twee weken een (proforma) beroepschrift indienen en eisers deze termijn, zonder daarvoor gegronde redenen te hebben, niet in acht hebben genomen. Een gegronde reden acht de rechtbank in ieder geval niet dat verweerder bij de toezending van het bestreden besluit op 19 februari 1997 aan eisers verzuimd heeft het aan dit besluit ten grondslag liggende préadvies van de Algemene Beroepscommissie mee te zenden. Dit verzuim staat immers niet in de weg aan het indienen van een (proforma) beroepschrift binnen de evenaangeduide termijn.
Hetgeen ter zitting namens eisers nog naar voren is gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt met name ook voor het beroep dat eisers gemachtigde heeft gedaan op de hen toekomende bescherming ingevolge artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In dit verband heeft de gemachtigde van eisers er op gewezen dat de in de jurisprudentie aangehouden termijn van twee weken bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb eisers in een slechtere positie brengt dan waarin zij zouden hebben verkeerd in het geval dat verweerder ten aanzien van de toezending van het bestreden besluit aan de wettelijke verplichtingen zou hebben voldaan, hetgeen een met evengenoemd artikel 6 strijdige belemmering voor eisers in de hen toekomende rechtsgang oplevert.
De rechtbank kan eisers gemachtigde hierin niet volgen. De toepassing van artikel 6:11 van de Awb leidt er weliswaar, in het geval dat een verschoonbare termijnoverschrijding bij de indiening van een beroepschrift wordt aangenomen, in het algemeen toe dat een kortere termijn voor alsnog tijdige inzending van het beroepschrift wordt aangehouden dan de termijn welke een belanghebbende op grond van artikel 6:7 e.v. is gegund voor het instellen van een beroep. De ratio hiervoor is echter, naar het de rechtbank voorkomt, dat, ingeval er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als hierbedoeld, andere belanghebbenden bij het bestreden besluit niet langer dan strikt noodzakelijk is om alsnog een voor een behandeling ten gronde door de rechter in aanmerking komend beroepschrift in te dienen in onzekerheid verkeren omtrent de rechten die zij meenden te kunnen ontlenen aan de overschrijding van de reguliere beroepstermijn. Mede in het licht hiervan valt niet in te zien dat een termijn van twee weken, welke in situaties als deze in beginsel wordt aangehouden, een belanghebbende op onaanvaardbare wijze belemmert in de toegang tot de rechter. Een zodanige termijn staat er immers in het algemeen niet aan in de weg een(proforma) beroepschrift in te dienen.
Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank overweegt tenslotte dat geen termen aanwezig zijn een der partijen te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Beslissing
De rechtbank te Rotterdam, recht doende,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 JULI 1998
door mr C.W.J. Schoor, rechter,
in tegenwoordigheid van mr P. Hirschhorn als griffier.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden'op- 1 3 JULI 1998
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser begrepen wordt - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.