ECLI:NL:RBROT:1999:AA3678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VDIVERS 99/1994, 99/1998, 99/2012
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sloop van panden in Rotterdam

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 1999 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van Horeca A B.V. tegen het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord en de directeur van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. De verzoekster, Horeca A B.V., vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.P. Lobé, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 september 1999, waarin verweerder 1, het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord, het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam heeft aangeschreven om voorzieningen te treffen aan de panden gelegen aan de […]straat 171 tot en met 175. Dit besluit gaf de keuze tussen het binnen 4 werkdagen slopen van de panden of het treffen van voorzieningen om gevaar voor de omgeving te voorkomen. De president heeft overwogen dat verzoekster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen feitelijk gebruik van het pand meer was en de aanwezige goederen eenvoudig konden worden verwijderd. De president heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft de verzoeken afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier mr. C.W. van der Wal-de Jong.

Uitspraak

442 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
President
Reg. nrs.: VDIVERS 99/1994-SCR
VDIVERS 99/1998-SCR
VDIVERS 99/2012-SCR
Uitspraak
naar aanleiding van de verzoeken om voorlopige voorziening als
bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in
verband met de procedures tussen
Horeca A B.V., gevestigd te B, verzoekster,
gemachtigde mr. G.P. Lobé, advocaat te Rotterdam,
en
? het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord,
verweerder 1;
? de directeur van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam,
verweerder 2.
Mede als partij heeft aan dit geding deelgenomen:
de gemeente Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 september 1999 heeft verweerder 1 het
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam, afdeling Beheer Onroerend Goed,
aangeschreven tot het treffen van voorzieningen aan de panden
gelegen aan de […]straat 171 tot en met 175, waarbij op
basis van artikel 24 van de Woningwet de keuze is gelaten tussen
het ofwel binnen 4 werkdagen slopen van de panden ofwel het
treffen van zodanige voorzieningen dat het gevaar voor de omgeving
en de gebruikers van het pand wordt weggenomen.
Bij brief van 6 september 1999 is verzoekster namens verweerder 1
verzocht om gehoor te geven aan het verbod ingevolge artikel 7.2.1
van de Bouwverordening Rotterdam 1993 en om het pand gelegen
aan de […]straat 173 niet meer te gebruiken op grond van
genoemd artikel in verband met direct gevaar voor de omgeving en
eventuele bezoekers.
Per faxbericht van 7 september 1999 heeft verweerder 2 verzoekster
medegedeeld dat het pand […]straat 173 niet meer mag
worden gebruikt, dat dit pand op de kortst mogelijke termijn dient te
worden gesloopt en dat de sloop van het onderhavige pand op
vrijdag 10 september 1999 zal aanvangen.
Namens verzoekster is bij brieven van 8, 9 en 10 september 1999
bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 september 1999, de brief
van gelijke datum van verweerder 1 en het faxbericht van 7
september 1999 van verweerder 2.
Voorts heeft de gemachtigde van verzoekster bij brief van 9
september 1999, nader aangevuld op 10 september 1999, de
president verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september
1999. Verzoekster heeft zich laten vertegen-woordigen door haar
gemachtig-de, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. F.I.S.A.L. van
Velsen. Ver-weerders 1 en 2 hebben zich laten vertegenwoordigen
door mr. S. Brevet, bijgestaan door A. van Stekelenburg, B. Slotboom
en J. van Herk. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de
gemeente Rotterdam zich eveneens laten vertegenwoordigen door
mr. S. Brevet.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de president mondeling
uitspraak gedaan zoals opgenomen onder rubriek 3 van deze
uitspraak.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet
be-stuurs-recht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de
recht-bank beroep is ingesteld dan wel, voor-afgaand aan een
moge-lijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of
admini-stra-tief beroep is inge-steld, de president van de rechtbank
die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een
voorlo-pige voorzie-ning treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de
recht-matigheid van de bestreden besluiten wordt beoordeeld, heeft
het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat oordeel
niet bindend voor de beslissingen op bezwaar of eventueel in de
hoofdzaak.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de
gemeente Rotterdam sinds 5 juni 1998 eigenaar van het pand aan
(onder andere) de […]straat 173 te Rotter-dam. Verzoekster
is sinds 1 februari 1994 huurster van dit pand en exploiteert daarin
haar onderneming, althans wordt deze onderneming mede voor haar
rekening en risico gedreven in dat pand.
Bij besluit van 6 april 1998 heeft verweerder 1 aan het
Ontwikke-lingsbedrijf Rotterdam vergunning verleend tot het slopen
van (onder andere) het pand gelegen aan de […]straat 173.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, de president
is daar althans niet van gebleken.
Uit het verhandelde ter zitting volgt dat inmiddels - op basis van de
op 6 april 1998 verleende sloopvergunning - de in die vergunning
genoemde panden waren gesloopt, met uitzondering van de panden
aan de […]straat 171 tot en met 175.
In het pand […]straat 175 heeft op 21 augustus 1999 brand
gewoed. Kort daarop is dit pand gesloopt.
Ten aanzien van het besluit van verweerder 1 van 6 september
1999
In dit besluit heeft verweerder 1 het Ontwikkelingsbedrijf Rotter-dam
(eigenlijk: de gemeente Rotterdam) als eigenaar van de panden
[…]-straat 171 tot en met 175 aangeschreven tot het treffen van
voorzieningen aan genoemde panden.
Hierbij is overwogen dat de panden niet voldoen aan een aantal
voorschriften uit het Bouwbesluit, waarbij het met name gaat om het
feit dat sprake is van onvoldoende stabiliteit en samenhang van de
panden (de gevels staan los van de rest van de panden, een
strijdig-heid met artikel 73 van het Bouwbesluit) en het feit dat de
panden niet meer waterdicht zijn (door de scheuren en kieren in de
panden loopt water naar binnen, een strijdigheid met artikel 89 van
het Bouwbesluit).
Tevens is overwogen dat, gelet op de zeer slechte staat van de
panden en de kosten die het treffen van voorzieningen met zich
zouden brengen, het feit dat het gaat om een slooplocatie en dat de
verdere levensduur van de panden nihil is, het treffen van
voorzie-ningen als "niet-redelijk" in de zin van artikel 23 van de
Woningwet moet worden beschouwd.
Voorts is overwogen dat, nu verweerder 1 van oordeel is dat sprake
is van groot gevaar voor zowel de directe omgeving van de panden
als mogelijke gebruikers van de panden, de keuze wordt gegeven
tussen enerzijds het treffen van de benodigde voorzieningen en
anderzijds het binnen 4 werkdagen slopen van de panden, waarbij
verweerder 1, gelet op het grote risico voor de omgeving van de
panden, van oordeel is dat alleen met het slopen van de panden het
gevaar kan worden weggenomen.
Tenslotte is overwogen dat dan ook besloten is op basis van artikel
14, eerste lid, en 17, eerste lid, in combinatie met artikel 21, tweede
lid, van de Woningwet aan te schrijven, waarbij op basis van artikel
24 van de Woningwet de keuze wordt gelaten tussen ofwel het
binnen 4 werkdagen slopen van de panden ofwel het treffen van
zodanige voorzieningen dat het gevaar voor de omgeving en
gebruikers van het pand wordt weggenomen.
Van de zijde van verzoekster is gesteld dat zij belanghebbende is bij
het door haar bestreden besluit van 6 september 1999 van
verweerder 1, aangezien haar positie als huurster van het pand aan
de […]straat 173 te Rotterdam ingrijpend wordt aangetast
door dit besluit en de uitvoering daarvan.
Verweerder 1 heeft in dit verband gesteld dat verzoekster niet als
belanghebbende bij de aanschrijving van 6 september 1999 kan
worden aangemerkt, aangezien van feitelijk gebruik van het
betrokken pand door verzoekster al maanden geen sprake meer is
en de nog aanwezige inventaris van verzoekster in het pand dermate
gering in omvang is dat deze goederen op eenvoudige wijze uit het
pand kunnen worden verwijderd en elders kunnen worden
opgeslagen.
De president overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1 van de Awb kan
een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit en
vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
In artikel 1:2 van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende
wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit
betrokken is.
Hierbij moet sprake zijn van
- een eigen belang;
- een persoonlijk belang;
- een objectief bepaalbaar belang;
- een rechtstreeks belang, waarbij voldoende nauw causaal verband
tussen het besluit en het getroffen belang dient te bestaan.
De president is gelet op de feiten en omstandigheden van het
onderhavige geval zoals die zijn gebleken uit de door partijen
overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat
zou kunnen worden betwijfeld of verzoekster in haar hoedanigheid
van huurster van het betreffende pand als belanghebbende bij het
besluit van 6 september 1999 kan worden aangemerkt.
Zo al zou moeten worden aangenomen dat verzoekster wel als
belang-hebbende bij genoemd besluit kan worden aangemerkt, kan
de president verzoeksters gemachtigde niet volgen in zijn opvatting
dat verzoek-ster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van
een voorlopige voorziening ten aanzien van dat besluit.
In dit oordeel heeft de president betrokken dat van (recent) feitelijk
gebruik van het betrokken pand door verzoekster niet is gebleken en
dat de nog aanwezige goederen van verzoekster in het pand op
eenvoudige wijze te verwijderen zijn en elders opgeslagen kunnen
worden. Daarnaast is niet gebleken van feiten en/of
omstan-digheden op grond waarvan verweerder niet (meer)
gerechtigd - in publiek-rechtelijke zin - zou zijn om reeds op basis
van de rechtens onaantastbaar geworden sloopvergunning van 6
april 1998 tot uitvoering van de sloop over te gaan.
Voorts merkt de president nog op dat de privaatrech-telijke
geschil-len die tussen verzoekster en de gemeente Rotterdam
bestaan in het kader van het al dan niet van rechtswege ontbonden
zijn van de huurovereen-komst in verband met het in economische
en juridische zin geheel vergaan zijn van het verhuurde, evenmin tot
het oordeel kunnen leiden dat verzoekster een spoedeisend belang
heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Reeds gelet op het voorgaande komt het verzoek om een voorlopige
voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van verweerder 1
van 6 september 1999 niet voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de brief van 6 september 1999 van verweerder
1 en het faxbericht van 7 september 1999 van verweerder 2
Bij brief van 6 september 1999 heeft verweerder 1 verzoekster
medegedeeld dat de bouwinspecteur, de heer Groen, op 2
september 1999 heeft geconstateerd dat de bouwkundige staat van
de panden gelegen aan de […]straat 171 en 173 zo slecht
is, dat direct gevaar voor de omgeving en eventuele bezoekers van
deze panden bestaat. De heer Groen heeft hierop aan de afdeling
Sloopwerken van de dienst Gemeentewerken verzocht het trottoir
direct voor de panden met een hek af te zetten, zodat het gevaar iets
kleiner zou worden. Een daadwerkelijke oplossing is hiermede echter
niet bereikt.
Voorts is medegedeeld dat het op grond van artikel 7.2.1 van de
Bouwverordening Rotterdam 19993 verboden is een bouwwerk te
gebruiken indien zulks gevaarlijk is in verband met de
bouwvallig-heid van het bouwwerk dan wel de bouwvalligheid van
een in de nabijheid gelegen bouwwerk.
Verzocht is dan ook gehoor te geven aan dit verbod en het pand
gelegen aan de […]straat 173 niet meer te gebruiken op
grond van bovengenoemd artikel van de Bouwverordening
Rotterdam 1993 in verband met direct gevaar voor de omgeving en
eventuele bezoekers.
Per faxbericht van 7 september 1999 heeft verweerder 2 verzoekster
medegedeeld dat op last van Bouw- en Woningtoezicht het pand
[…]straat 175 na de brand alsnog is gesloopt, waardoor de
combinatie […]straat 173/171 bouwkundig instabiel is
geworden en instortingsgevaar dreigt.
Voorts is medegedeeld dat de panden niet meer gebruikt mogen
worden en dat zij op de kortst mogelijke termijn dienen te worden
gesloopt.
Tenslotte is medegedeeld dat de sloop van de onderhavige panden
vrijdag 10 september 1999 zal aanvangen.
Van de zijde van verzoekster is gesteld dat de brief van verweerder 1
van 6 september 1999 als besluit in de zin van de Awb dient te
worden aangemerkt, aangezien deze brief volgens verzoekster te
vergelijken is met de aanschrijving aan het Ontwikkelingsbedrijf
Rotterdam van 6 september 1999. Tevens dient de aanzegging tot
sloop als bedoeld in het faxbericht van verweerder 2 van 7
september 1999 als besluit in de zin van de Awb te worden
aangemerkt, aangezien dit eveneens voortvloeit uit genoemde
aanschrijving.
Van de zijde van verweerder 1 en verweerder 2 is in dit verband
gesteld dat de brief van verweerder 1 van 6 september 1999 geen
besluit als bedoeld in de Awb behelst, maar slechts een verzoek om
gehoor te geven aan het verbod ingevolge artikel 7.2.1 van de
Bouwverordening Rotterdam 1993.
Het faxbericht van verweerder 2 van 7 september 1999 is evenmin
een besluit in de zin van de Awb; dit is slechts een feitelijke
mededeling van de eigenaar van het pand aan de huurder van dat
pand, inhoudende dat hij zich als eigenaar zal houden aan de hem
opgelegde last.
De president overweegt als volgt.
Zoals hierboven reeds is overwogen kan een belanghebbende
ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1 van de Awb
bezwaar maken tegen een besluit en vervolgens beroep instellen bij
de rechtbank.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit
wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan,
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De president is met verweerder van oordeel dat vooralsnog aan
gerede twijfel onderhevig is of aan de brief van verweerder 1 van 6
september 1999 en het faxbericht van verweerder 2 van 7 september
1999 het uit artikel 1:3 van de Awb voortvloeiende besluitkarakter
kan worden toegekend.
Hierbij heeft de president in aanmerking genomen dat de brief van
verweerder 1 van 6 september 1999, gelet op de bewoordingen
daarvan, naar zijn voorlopig oordeel als mededeling/verzoek van
feitelijke aard moet worden aangemerkt en niet als te zijn gericht op
rechtsge-volg. Het verbod om het betrokken pand te gebruiken vloeit
overigens rechtstreeks voort uit het in de brief van 6 september 1999
genoemde artikel 7.2.1 van de Bouwverordening Rotterdam 1993.
Aan de vraag of dit verbod te dezen ook geldt, doet de door
verzoek-ster bestreden brief op zichzelf niets toe of af.
Voor wat betreft het faxbericht van verweerder 2 van 7 september
1999 heeft de president hierbij in aanmerking genomen dat dit
bericht naar zijn voorlopig oordeel eveneens als mededeling van
feitelijke aard dient te worden aangemerkt, welke geen verdere
strekking heeft dan namens verweerder 2 is betoogd.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder 1 het namens verzoekster
ingediende bezwaar tegen zijn brief van 6 september 1999 naar
verwachting niet-ontvanke-lijk zal verklaren en dat verweerder 2 het
namens verzoekster ingediende bezwaar tegen zijn faxbericht van 7
september 1999 naar verwachting eveneens niet-ontvankelijk zal
verklaren, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een
voorlopige voorziening ten aanzien van bedoelde brief en faxbericht.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de president geen
aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De president,
recht doende:
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.J. Schoor als president.
De beslissing is, in tegenwoordig-heid van mr. C.W. van der Wal-de
Jong als griffier, uitge-sproken in het openbaar op 10 september
1999.
De griffier: De president:
Afschrift verzonden op: